Muziek
Festival in Kortrijk en Brugge.
De Westvlaamse takken van het Festival van Vlaanderen zijn achter de rug. Voor Kortrijk waren dan elf concerten verspreid over de periode van 22 april tot 11 juni. Voor Brugge omvatten de ‘19de Internationale Muziekdagen’ zoals gebruikelijk een zwaar gevulde veertiendaagse (31 juli - 14 augustus): eerst de orgelweek met concours, cursussen, referaten, tentoonstelling en orgelconcerten en tijdens dezelfde periode de concertveertiendaagse met als thema's het uitgebreide inspelen op het Maria van Bourgondiëjaar en de herdenkingen van Alessandro Stradella (†1682) en Joseph Haydn (o1732).
Kortrijk was aan zijn twintigste Festivaldeelname toe en bewees opnieuw in het totaal van het Festival van Vlaanderen het meest traditiegebonden broertje te zijn: de programmatie verlaat zelden de veilige, maar platgetreden paden van Bach, Vivaldi, Mozart, Haydn, Beethoven, Schubert, Tsjaikovski. Sinds enkele jaren wordt de modetrend gevolgd en zijn Bruckner en Mahler erbij gekomen. Voor wie toch ook wat anders wil, is er ieder jaar een concert ‘oude’ muziek (dit jaar Pro Cantione Antiqua in een Lassusprogramma) en zijn verspreid over de concertenreeks enkele buitenbeentjes te vinden (dit jaar Elgar, Gorechi, Decadt en Mayuzumi). Op gevaar af van discriminatie te worden verdacht, moet ik toegeven dat het vooral uit nieuwsgierigheid was dat ik het Bachconcert uitkoos: een volledig Japanse bezetting bracht het Magnificat en de cantates Himmelkönig sei wilkommne en Christ lag im Totesbanden. Die Japanse bezetting, dat waren het Bach Collegium Tokio, het Japans Oratoriumgezelschap en vier solisten onder leiding van Noritu Hamada voor de tweede maal op tournee in Europa met een Bachprogramma. Stilistisch beluisterd viel deze ‘oosterse’ Bach best mee. Soms wel eens te veel volgens het boekje, iets té haastig, of té nadrukkelijk waardoor het levendige wat werd verdrongen. Overigens niets dan lof voor het orkest, met een extra pluim voor de blokfluitsolist en een negatief punt voor de (originele) hobo's die wat last hadden met de toonvorming. Het vocale aspect was minder geslaagd. De vier solisten, alle met Duitse of Oostenrijkse studeer- of werkachtergronden, leverden betrekkelijk keurig werk maar waren geen hoogvliegers. Idem voor het koor: zuiver maar geen diepgang. Overigens zeer licht van sonoriteit en met een heel ongewone verdeling: 5 bassen, 8 tenoren, 19 alten en 20 sopranen.
Opvallend in de Kortrijkse programmatie was dit jaar de grote aandacht voor de orkesten: English Chamber Orchestra, Pools Kamerorkest, Amsterdams Philharmonisch Orkest, Saarländisches Staatsorchester, Philharmonie van Antwerpen en met als blikvanger de Bamberger Symphoniker. Geleid door de 80-jarige Eugen Jochum vertolkten deze laatsten Bruckners achtste symphonie, bijgenaamd de Apocalyptische. Bruckner zelf noemde deze symfonie ‘ein Mysterium’. Voor beide termen kan in de partituur een verklaring worden gevonden. Ligt de nadruk op de grootse klankconstructies, op de dichtgevulde en felle orchestratie, dan kan van Apocalyptische visioenen worden gesproken. Heeft men meer oor voor de constante innerlijke spanningen of de bewogen lyriek dan past de term mysterie. Waar Wieners eerder de muzikaliteit van die tweede visie zoeken, gingen de Bambergers duidelijk meer de eerste richting uit. De zowat courante uitdrukking ‘Bruckners 8ste is hét monument van de symfonische literatuur’ werd stevig in de verf gezet. In deze pathetisch romantische visie was het een prachtige vertolking waarin de rijke sonoriteit van elke orkestgroep tenvolle werd beleefd, incluis de door Bruckner ruim bedachte koperblazers. Jochum, die het hele werk (zo'n 80 minuten) uit het hoofd en zonder pauze indringend had geleid, kreeg een staande ovatie. Een relatief meer intieme en ‘mysterievolle’ benadering van Bruckners klankenkathedraal zou toch in de kleine Kortrijkse schouwburg, waar de 90 musici op elkaar zaten gepakt, wellicht niet misstaan hebben.
Brugge had dit jaar een interessante programmatie, waarin o.a. het luik ‘muziek uit de tijd van Maria van Bourgondië’ dat de kans gaf de polyfonie van eind 15de eeuw uit de Nederlanden, Engeland en Duitsland onderling te vergelijken, of meer historisch gesitueerd, muziek aan het hof respectievelijk van Maria van Bourgondië, Margareta van York en Maximiliaan I. Voor eerstgenoemde koos het Huelgas-ensemble onder leiding van Paul van Nevel uit de liedboeken die werden gebruikt in de kringen rond Maria van Bourgondië en die vooral werken bevatten van de hofcomponisten en van de groten uit die tijd: Antoine Busnois, Heyne van Ghisegem, Joannes Ockeghem. Vaak waren dat hoofdzakelijk chansons waaruit bleek hoe bij die componisten uit de ‘Eerste Nederlandse School’ geleidelijk de vrijere renaissancevormen ontstaan en hoe de harmonische polyfonie groeit. Knap werk van het Huelgas-ensemble: men moet wel even wennen aan de schijnbaar ongepolijste zangstijl, maar die gaat uiteindelijk toch boeien in de nuancering. Ook de afwisselende, sobere instrumentatie verdient lof. De repertoirekeuze was wel iets te eenzijdig gericht op het treurige, weemoedige liefdeslied.
Voor een mooie avond zorgde het Hilliard Ensemble (contratenor, twee tenoren, bas) en The Lute Group (luitduo, gitaar), met