Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||
Beeldende kunstBijeenhoren in gescheidenheid. Beelden van Gerard van Rooij.Het atelier van Gerard van Rooij bevindt zich in een uithoek van Noord-Brabant, in het dorp Aalst in de Bommelerwaard, omgeven door water. Verkeer is er niet. De schuur waarin hij werkt ligt terzijde van de luttele huizen, vooruitgeschoven in de richting van het water. Buiten het atelier zijn er maar twee heersers: water en wind. Binnen in het atelier domineert het licht, een helder, rustig strijklicht. Een licht dat een goede partner is voor beelden, omdat het, bescheiden aanwezig, hun ruimtelijkheid alle kansen gunt. - In stilte in een omgeving werken waar water, wind en licht een pact gesloten hebben, nodigt dat niet uit tot een ultiem soort van beeldhouwkunst?
Zo elementair als de omgeving van Gerard van Rooij is, zijn zijn beelden. Het materiaal dat hij gebruikt is natuursteen: vaurion, savonnières, euville, turfsteen, petit granit, muschelkalksteen. Ook zijn gereedschap is dat van de klassieke handwerksman: hij wil niets weten van machinale hulpmiddelen. Met hamer en beitel laat hij de eigenschappen van de steen: haar korreligheid, opbouw en kleur, goed uitkomen. Onder het werken wil hij het materiaal kunnen betasten: hij zoekt het lichamelijk contact met de steen.
Bij voorkeur combineert hij twee verschillende steensoorten met elkaar: savonnières en euville, of de lichtgele euville met de grijze petit granit, de gele vaurion met de iets lichtere euville. Niet alleen de kleur, ook de materialiteit van de steen weegt Gerard van Rooij af vóór hij beslist welke steensoorten deel mogen uitmaken van de combinatie. Ieder van de beide steensoorten vormt een afgebakend deel van het geheel: kop en romp, tombe en afdekplaat, staand tegenover liggend deel. Zo is een beeld uit 1980 in savonnières (de romp) en euville (de kop) gebouwd op de tegenstelling van grote tegenover kleine massa en bovendien op die van kwadraat tegenover cirkel. Het is een afgeknotte piramide die door een cirkelvormige steen wordt afgedekt. De tegenstelling in de vorm wordt versterkt door die van het materiaal. Omdat de laatste antithese niet sterk is - beide steensoorten zijn geel - realiseren we ons dat ook die van de vorm gemilderd wordt. De overgang van kwadraat naar cirkel wordt namelijk voltrokken door de romp; dat betekent het beperken van de antithese: de spanning van de tegenstelling wordt afgezwakt door het streven van de romp in harmonie te komen met de kop. Conflict en harmonie in één beeld verenigd. De kordate bekroning wordt nog eens extra onder onze aandacht gebracht doordat ze opgetild is, losgegemaakt van de romp.
Dit losgetild worden van de basis is een terugkerend element in het werk van Gerard van Rooij. Kleine ongeverfde houtjes of latjes verrichten deze dienst; voor de beeldhouwer vormen ze een onderdeel van het beeld. Ook de duisternis tussen de delen speelt een actieve rol: die helpt ze scherper af te grenzen tegenover elkaar. Het negatief krijgt hier een belangrijke taak toegewezen. Bij het beeld uit 1980 wordt zowel de aandacht gevraagd voor de zelfstandigheid van de beide onderdelen als voor hun bijeenhoren; daarin bestaat juist de spanning van het beeld. Bij een werk uit 1982, een (overigens massieve) ‘tombe’ van euville met een dekplaat van petit granit, zijn de contouren kubisch: rechtlijnig en rechthoekig. Waar de vlakken van de twee delen door houtjes van elkaar verwijderd worden gehouden, wordt tegelijkertijd hun verbondenheid gesuggereerd door een zacht welvende lijn, de enige van het
Gerard van Rooij, beeld uit 1980, beneden savonnières, boven euville, hout, 90×70×70; diameter boven 40 cm.
Gerard van Rooij, beeld uit 1982, beneden vaurion, boven euville, 61×56×56; diameter boven 40 cm.
beeld, maar wel een die beide delen te zien geven. Tombe en dekplaat hebben zich op elkaar ingesteld; ze behandelen elkaar met respect. Sommige beelden vertonen op het bovenvlak een verdieping, een uitholling. Van zulk een lichte verzonkenheid en ook van het vacuüm tussen twee delen gaat de suggestie uit als zou daar het hart van het beeld liggen. De kern van de sculptuur zou bestaan uit lucht... Gerard van Rooij is aan de academie van Den Bosch opgeleid door David van de Kop die de paradox | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
Gerard van Rooij, beeld uit 1982, beneden euville, boven petit granit, hout, 45×67×14 cm.
verkondigde ‘Uit ijzer ontstaat een vorm, maar de leegte erin vormt het wezen van het beeld’Ga naar eind(1). Ook een driedelig beeld uit 1982 in vaurion en euville suggereert dat het wezen van het beeld te vinden is tussen beide opstaande delen. Want de halve cirkelvormen welven zich rond het centrum dat ze behoeden. Ook door de wijze waarop Gerard van Rooij de beitel hanteert, vraagt hij de aandacht voor de verbondenheid van de twee delen: de groeven van de beitel worden voortgezet in de andere steen. De diagonale gerichtheid van de licht kronkelende lijnen wekken de suggestie van stromen; deze en andere structuren vragen de aandacht voor het materiële leven van de steen. Formeel stelt Gerard van Rooij basisproblemen aan de orde, bijvoorbeeld het bijeenhoren in gescheidenheid, het uitzetten van krachtvelden tegenover elkaar, het fungeren als elkaars complement. Het zijn basisproblemen zoals die in Noord-Brabant ook aan te treffen zijn in het werk van Theo van Brunschot, Arie Berkulin en Jan Goossen, al werken beide laatsten in ijzer en staal. De beelden van Gerard van Rooij zijn in hun robuustheid niet geschikt voor een sokkel, tenzij die deel uitmaakt van het beeld. Ze rusten breed en zwaar op de aarde, waarmee ze contact zoeken. Ze bezitten een ernst en een soliditeit die niet uitgeeft wat er niet in is, die wars is van vertoon en schijn. Ze zijn archaïsch en modern tegelijk, rustiek in boerse zin, elementair.
José Boyens. Biografische gegevens: |
|