F. Springer (o1932).
er over de eenheid ervan niet te twisten valt. Bo, de verteller, is op het moment van handeling in 1973 vertegenwoordiger van Nederland in het pas onafhankelijke Bangladesh. Hij is schrijver, en Springers dekmantel. Hoe hij aan de heropbouw van Bangladesh meewerkt is kostelijk geobserveerd, maar er is een andere gebeurtenis die dat overstemt, en het hele ontwikkelingswerk voor hem in vraag begint te stellen. Bo is namelijk persoonlijk erg getroffen door de dood van een jeugdvriend, Tommie Vaulant, die als attaché in dienst was bij de Verenigde Naties, een bezoek bracht aan Bangladesh en er verdronk voor de paradijselijke kust van Cox's Bazaar. Bo krijgt van Tommie's Amerikaanse vrouw een pak dagboeken opgestuurd, waarbij niet alleen dat van Tommie zelf, maar ook dat van zijn grootvader, dat hij eigenlijk voortgezet heeft. Fragmenten uit die twee dagboeken wisselen af met het feitelijke verhaal, en verduidelijken hoe dicht die drie personages bij elkaar staan, als waren ze afsplitsingen van één persoon.
Tommie en Bo waren al buurjongetjes in Indonesië, maar brachten praktisch hun hele jeugd samen door, ook verder in Nederland toen ze naar dezelfde school gingen. Tommie was een leidersfiguur, organiseerde schoolfeestjes, en vormde met zijn vriendin Madeleen een perfect paar. Hij is Springers opschepperige type, maar dit keer geen dikhuid, zoals blijkt uit dit citaat uit zijn dagboek. ‘In zijn (d.i. Bo's) verhalen komen vaak patsers en poehafiguren voor, slimme versierders. Ik heb wel eens het onaangename gevoel gehad dat Bo al deze gladde jongens op mij modelleerde, heb het hem ook gevraagd, kreeg emotionele ontkenningen ten antwoord. Nee, het type zelf, waarvan er veel rondliepen, deed hem kokhalzen, schreef hij, en met grimmig genoegen liet hij dit soort boys in zijn verhalen onderuit gaan, maar ik moet niet denken dat hij mij zo zag’ (blz. 75).
Tommie's opa, Johan de Leeuw, was net zo iemand. Een geluksvogel, maar ook een onrustig iemand die alleen naar buiten toe druk deed. Hij deelde de bewondering van zijn vader voor Multatuli, had ‘Dek’ met hem zelfs nog bezocht, en vertrok op een bepaald ogenblik ook naar Indonesië. Hij leed er bij het ouder worden onder opzij geschoven te worden door zijn schoonzoon, hokte in zichzelf tot hij tijdens de oorlog in een kamp stierf. Wat hem moed gaf in het leven, was de herinnering aan een vrouw, die hij één nacht gekend had tijdens de lange zeereis naar Indonesië: vermoedelijk was zij de latere meesterspionne Mata Hari, maar wat doet dat ertoe, zij was gewoon een pracht van een vrouw. Tommie laat in zijn dagboek doorschemeren hoezeer hij zich verwant voelt met zijn grootvader, en zijn levensloop langzaamaan bepalen laat door diens confidenties. Want ook hij leefde met de herinnering aan een vrouw: de jeugdvriendin Madeleen, die hij wel nog ontmoet, maar weer uit het oog had verloren. Dit toeval maakte van de succesvolle Tommie een tragische figuur. De nuchtere Bo, die zich bij zo'n complexe figuur als Tommie altijd een beetje in de schaduw gesteld voelde, neemt als het ware Tommie's last op zijn rug. Hij raakt besmet met het virus van zijn vriend. Op een klasreünie, terug in Nederland, blijft hij voor de wereld de tweederangsfiguur, de confiance, maar voor zichzelf weet hij dat hij bezwaard is met een geheim. Zelfs voor Madeleen, die hij ook spreekt, kan hij niet onder woorden brengen wat Tommie dwarszat. ‘Bougainville’, had ik willen zeggen, ‘Bougainville’ (blz. 128). Bougainville was voor Tommie een toverwoord: een eiland op de kaart, een naam die dromen doet, een plaats die hij met de geliefde vrouw wou bewonen. Bij Cox's Bazaar, eenzelfde kleurrijke stip op de kaart, heeft hij evenwel de dood gevonden. Bo kan Madeleen moeilijk vertellen dat zij schuld had aan die dood, omdat ze er niet
was. Want dat was een speling van het lot.
Bij deze fabel van het menselijk tekort kun je nog het volgende betrekken. Tommie is niemand anders dan de ‘eersteklas geoefende escapist’ die door de roep van het vreemde uiteindelijk geveld wordt. Zoals gezegd wordt ook Bo na Tommie's dood extra sensibel voor de ‘stille kracht’ van de onbekende, broeiende wereld waarin hij tijdelijk verblijft. Als een waarzegger hem nog slechts tien jaar te leven voorspelt, voelt hij dat hij op een keerpunt staat. Maar thuis wacht een vrouw en kind, en zo'n groot gevoel als Tommie had voor Madeleen is nu eenmaal niet voor hem weggelegd. Bo zal berusten in zijn rol, en zijn weemoed verder maar koesteren. Hij zal zich wel in evenwicht houden. Bougainville is een knap boek, omdat het dat soort tekort ook heeft weten om te zetten in een literair evenwicht.
Karel Osstyn.
F. Springer, Bougainville, Querido, Amsterdam, 1981, 128 blz.