Anders.
Het was werkelijk jaren geleden dat ik iets van Margo Minco had gelezen. Voor mij was zij altijd de auteur van Het bittere kruid gebleven. En dat verscheen 26 jaar geleden! Vaag wist ik dat zij ook korte verhalen schreef, herinnerde me er een paar. Ze nu in hun totaliteit gebundeld voor me te hebben liggen, is werkelijk een verrassing.
Marga Minco blijkt een geboren korte-verhalenschrijfster. Dat ik dat niet geweten heb! Haar vertellingen zijn ronduit subliem. Kompakt, helder, met een geraffineerde psychologie. Vaak doen haar plots denken aan die van Hannes Meinkema: ze gaan vaak over mensen die in de macht komen van iets waar ze niet tegenop kunnen, en waarop ze reageren als gebiologiseerd. Maar Minco's verhalen missen het krampachtig-analyserende dat Meinkema vooral in haar laatste bundels (met name in Op eigen tenen) is gaan vertonen. En ook in andere opzichten is de vergelijking onzuiver, want de meeste verhalen die mij telkens aan Meinkema doen denken, zijn juist geschreven voordat Meinkema de hare schreef.
Marga Minco is van joodse afkomst. Na de oorlog blijkt iedereen omgebracht te zijn, behalve zij en een oom, als enigen van hun familie. Daaruit moet zij hebben overgehouden een groot gevoel voor de absurditeit van het leven. Niets is gewoon. Op de meest onverwachte ogenblikken vallen er slachtoffers. Dit thema overheerst in de eerste afdeling van de bundeling: Korte verhalen uit de jaren vijftig (eerder verschenen onder de titel: Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren). Vaak zijn vrouwen het slachtoffer. Een overwerkte huisvrouw valt ten prooi aan iemand die voetbaden aan de deur verkoopt, met gips erin, zodat zij er niet meer uit kan, na verloop van afschuwelijke tijd. Of een andere brave huisvrouw wordt verhoord, eindeloos, over iemand die zij niet kent en waarmee zij een verhouding zou hebben, - als zij doodmoe en uitgemangeld thuiskomt, heeft die grote onbekende juist aldoor voor haar opgebeld. Wat is waar? Wat wordt een mens aangewreven?
Toch blijkt het ‘joodse probleem’ pas langzaam door te breken in haar werk. De tweede afdeling biedt verhalen uit de bundel uit de jaren 70: De andere kant. Daarin staat veel wat autobiografisch moet zijn, of soms ook ronduit is. Aan Het bittere kruid deed mij het slotverhaal denken: De dag dat mijn zuster trouwde, observaties van de trouwdag van haar zuster, in het begin van de oorlog, de ster nog nauwelijks verplicht, de joodse huwelijksgebruiken nog nauwelijks onverdacht, maar toch die dreiging... Het mooiste verhaal uit deze afdeling is Het dorp van mijn moeder. In een poging haar moeder te redden van het concentratiekamp gaat ze naar het dorp van haar moeder, nabij Assen. Zij wil een protestantse doopakte met de naam van haar moeder erop, om zo haar moeder vrij te krijgen. De dominee wil wel, maar de ouderlingen weigeren zo'n akte te ondertekenen. ‘Een paar dagen later kreeg ik via een kennis bericht van mijn vader. “We zijn uit W. (Wetsrebork, HvB) vertrokken”, schreef hij op een briefkaart die hij kennelijk uit de trein had gegooid, “we zijn op weg naar de grens. Moeder maakt het goed. De trein is erg vol”. Hij had met potlood geschreven en zijn naam er niet onder gezet. Het was niet nodig. Ik herkende zijn handschrift zo wel. Geen enkele ondertekening deed er nog iets toe’.
Die soberheid, dat geen woord te veel, geen buitenissigheid die afleidt, is kenmerkend voor Marga Minco's korte verhalen. Voeg daarbij een diepgaande, maar nergens beaccentueerde psychologie, en men heeft het ideale korte verhaal voor zich. De bundeling eindigt met een paar verhalen die nergens anders gebundeld zijn, en sluit af met een reisimpressie van Israël. Het hakenkruis naast een davidsster op de Muur. De jonge