Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe virtuoze leegte van Gerrit Komrij.In één van zijn colums gaf Gerrit Komrij onlangs, zelf in Winterswijk geboren, een karakteristiek van de Winsterwijker, die - naar hij ook zelf constateerde - ongemerkt in een zelfportret uitmondde: ‘Over hun eigen doodsangst, zonden en verlangens zul je ze niet horen. Het is eenvoudiger om iets over het liefdesleven van de buidelrat aan de weet te komen dan over dat van de Winterswijker. Hij schuwt het blootleggen van lichaam én ziel. Hij is overal en altijd geharnast’ (NRC Handelsblad, 22 september 1982). Het ligt voor de hand dat het harnas van de dichter eerst en vooral betrekking heeft op de taal, op bewust dubbelzinnige en ontoegankelijke strategieën. De titel van Komrij's laatste dichtbundel, Gesloten Circuit, wijst dan ook nadrukkelijk op het hermetische karakter van een in zichzelf besloten, geïsoleerde wereld. Het is een opvatting waaraan Gerrit Komrij al eerder en in tal van toonaarden uiting gegeven heeft. Zo beschrijft hij in de verkapte autobiografie Verwoest Arcadië de gedachtengang van de hoofdfiguur Jacob als volgt: ‘Het was de hoeveelheid die hem tot de schoonheid zou dwingen. Vaag voelde hij soms al aan dat hij de buitenkant, de zetel van zowel de hoeveelheid als de schoonheid, innig zou leren liefhebben. Want buitenkant, dat moest het nu wel altijd blijven’Ga naar eind(1). Nog rechtstreekser liet Komrij zich tegenover Bibeb uit, toen hij in een interview zei: ‘Er zijn perioden waar ik moeilijk over kan praten. Ik bewaar de herinneringen eraan in doosjes met strikken erom, en eens zal ik daar een heel mooi taartje van brouwen. Maar ik moet wel een ijzeren harnas aan als ik het waag die doosjes te openen’Ga naar eind(2). Ik meen dat Gesloten Circuit beschouwt kan worden als een poging om zich dit harnas te vervaardigen niet alleen, maar tevens als een geleidelijke - en met veel ironie omgeven - verplaatsing van buiten- naar binnenkant. Deze activiteit van het ‘geharnast blootleggen’ lijdt aan een innerlijke paradox waartegen in Gesloten Circuit slechts twee personages bestand lijken te zijn: de dichter en de nar, de taalkunstenaar en de onnozele grappenmaker. Voor beiden vormt de chaos van de buitenwereld het vertrekpunt. De dichter zal daarbij - en veelal tevergeefs - telkens weer proberen om in woorden een (desnoods lege) samenhang te creëren die de absurde buitenwereld mist. In het openingsgedicht van de eerste afdeling staat het zo: ‘Hem vliegen losse woorden naar de keel. / Een grenspaal. Vale paarden. Takkebossen (...). Hij kan er op papier niets mee verlossen / Wat lijkt op een gedicht. Verdomd. Niets past er’. De losse woorden voldoen niet, zegt Komrij, en het sextet geeft aan waarom:
Het lijkt of ze voorgoed begraven zijn.
Maar vroeg of laat begint een dunne draad,
Gesponnen uit melancholie en pijn,
Van woord tot woord een weg te zoeken om
Een web te weven - stom en delicaat -
Waaruit ineens een vers valt. Als een bom.
Hiermee lijkt de route van de dichter afdoende aangegeven: de verbrokkeling kan niet op rekening van de woorden geschoven worden, - er is wel degelijk samenhang mogelijk langs de weg van ‘melancholie en pijn’. Het vers dat daaruit ontstaat, zal de werkelijkheid tot ontploffing brengen. Aanvankelijk lijkt dit ook te gebeuren: de losse woorden, Een grenspaal. Vale paarden. Takkebossen, vormen het uitgangspunt van de volgende gedichten, waarin een verlaten steppelandschap geschilderd wordt waar de elementen vrij spel hebben. De dichter echter - en hij is zich daar zeer van bewust - is met dynamiet in de weer: ‘Als alles raast en kolkt en kookt en spat / Houdt dan een woord als grenspaal nog wel stand?’ - Het is op dit moment dat de dichter de hulp inroept van de nar. De tweede afdeling van Gesloten Circuit, ‘Arlequino's Ei’, sluit nauwkeurig aan bij de proloog van Verwoest Arcadië, waar Jacob bij zichzelf overweegt: ‘Eerlijk moest je zijn. Het was noodzakelijk dat hij met zijn billen bloot ging. Als hij er maar steeds voor zorgde een paar onechte billen op zak te hebben. Die moest hij de mensen zo oprecht mogelijk toesteken’Ga naar eind(3). | |
[pagina 111]
| |
Gerrit Komrij (o1944.)
Het is duidelijk: dichter en nar zijn twee aspecten van één en dezelfde persoonlijkheid; de nar, de droefgeestige clown die de wereld vertekent, draagt zorg voor het harnas en fungeert als beveiliging voor de explosieve arbeid van de dichter. Het is de dichter die de touwtjes in handen heeft en het sein tot explosie geeft, het is de functie en het voorrecht van de harlekijn om deze handeling vervolgens in een lachspiegel te relativeren:
Hij kan, als hij de dood in zich voelt razen,
Een hymne schrijven op Edammer kazen,
Maar ook uitbarsten in een woest geschrei.
Of hij vergeet de smart. De kaas erbij.
Hij spot ermee en wringt zich door de mazen.
Hij schudt het van zich af en is weer vrij.
Het ei bestaat voor de harlekijn weliswaar uit een dop en een dooier (zoals ook voor de dichter het afgeronde vers een vorm en een inhoud vertegenwoordigt), maar de zot laat zich aan deze kleverige massa niets gelegen liggen: Hij ‘gaat er, uitgedanst en wel, op zitten’ en draagt voortaan een ‘broek met gele stippen’. En zo heeft de lach van Gerrit Komrij, als bij Piet Paaltjens, meer met ‘Snikken en grimlachjes’ dan met een exclusieve en uitgelaten vrolijkheid van doen. De acrobatiek van de clown is slechts een maskerade. Toch geeft Komrij, in de al eerder geciteerde column, een zekere ontwikkeling aan in deze competitie tussen de dichter en de clown, de ernst en het verhullende harnas van de luim: ‘De geslotenheid die tot een afkeer leidde van luidruchtige woorden voor stille hartsgeheimen, tot een afkeer van koketteren met eigen ellende en verdriet, tot de angst om in je werk iets van je innerlijk prijs te geven, heeft langzamerhand plaats gemaakt voor wat meer spanning tussen terughoudendheid en lyriek, tussen zelfspot en bekentenis’. In de derde afdeling van Gesloten Circuit, is daar - onder de titel ‘Peper en zout’ - vooralsnog geen sprake van: hier is de virtuoze dichter aan het woord die prachtige strikjes om lege dozen vervaardigt: er wordt overvloedig met literaire kunstgrepen en taalkundige dubbelzinnigheden gestrooid om de smakeloze inhoud nog wat cachet te verlenen.
Uitstel van executie? Of domweg, boerenbedrog?
In de vierde afdeling, ‘De monumenten’, wordt dan eindelijk - in een ver van de Achterhoek verwijderd, Oosters landschap met minaretten en moskeeën - duidelijk wat de dichter Komrij wezenlijk bezielt: de kloof te slechten tussen ‘droom en werkelijkheid’. De werkelijkheid heeft niets in zich van de stralende glamour der reclame, zoals die zich in de uiterlijke schoonheid van het landschap vertoont. Komrij's ‘Momentopname van het paradijs’ legt alle aspecten bloot van dood, pest en ontbinding die daar - alle uiterlijke glitter ten spijt - in aanwezig zijn. Er is (met een duidelijke zinspeling op Nijhoff's definitie van poëzie als een ‘Perzisch tapijtje’) gedonder op komst: ‘De minaret blijft doodstil staan, maar onder / De Perzische tapijten en de lakens / Roert zich, opbollend, zonderling gedonder, / Alsof veel pijn zich moeizaam los wil maken’. De slotzin van Verwoest Arcadië luidt: ‘Jacob begon, tot zijn nek in het paradijs, zeer luid een lied te zingen’. Na de onttroning van het paradijs neemt dat lied een aanvang in de vijfde afdeling van Gesloten Circuit: ‘Het binnenhuis’. En hier blijkt dan, voor het eerst en ondubbelzinnig (en ongeacht of men ‘dichter’ heet of ‘nar’), dat men het verleden met zich meedraagt, bij wijze van onvermijdelijk ‘souvenir’: ‘Het huis waarin ik zo lang heb gewoond / Woont ook in mij (...). Erover zweeft / Het gruis van een oud feest, zonder geluid’. De deur van het persoonlijk verleden wordt ‘op een kier gezet’, de strikjes van de dozen laten langzaam los: ‘Ik overwin / Mijn schroom. En la na la komt, met kordate / Gebaren, bloot’. Er liggen in die laden echter dozen waarvan de dichter weet ‘dat ik die eeuwig dicht moet laten’. Hooguit zal iets daarvan zich vertonen - en dit is de dichter Komrij ten voeten uit - via ‘de lont / Die uit de dubbele bodem steekt misschien?’ In de zesde afdeling, ‘De kluizenaar’, is de dichter in zijn teruggetrokken positie vrijwel volledig aangewezen op deze, door de taal ingegeven bescherming van dubbelzinnigheid: ‘Spinnewebben dekken / Alles toe wat was. / Niemand kan me wekken. / Haast ben ik van glas’. Dan blijkt ook dít veiligheidscordon (en we herkennen het ‘web’ uit het openingsgedicht) een illusie te zijn: ‘Al mijn rust is weg. / Dood. Ik sterf opnieuw’. Het circuit heeft zich bijna gesloten. In een interview (door Kuyper en Diepstraten in Bzzlletin 75) formuleerde Komrij zijn visie op het gedicht als volgt: ‘Het liefst zie ik 'n gedicht zo'n beetje als een zelfmoordcommando, een poëtische kamikaze. De vorm brengt de inhoud om. De laatste regel is de doodsteek (...). Dan is het “rond” - vanuit het niets naar het niets’. Deze circulaire wetmatigheid krijgt gestalte in | |
[pagina 112]
| |
de laatste afdeling van Gesloten Circuit, die dan ook terecht ‘Cyclus zonder naam’ genoemd wordt. De gespletenheid van ‘dichter’ en ‘zonderling’ wordt hier openlijk als beginsel beleden: ‘De dichter, heden, is een zonderling. / Hij hangt de paljas uit voor zijn publiek. / Wat blijft: bezetenheid om één, één ding. / De wonden die hij likt. En de muziek’. Waarom is er in Gesloten Circuit dan zo weinig plaats voor de wonden? Waarom worden de belangrijkste dozen tenslotte toch niet opengemaakt? Het antwoord ligt in het slotvers van de bundel, dat als titel ‘Noli me tangere’ (‘Raak mij niet aan’) draagtGa naar eind(4): Waarom schei je er, op dit punt beland, / Dan niet mee uit? Raak het niet langer aan. / Hier kan het nog. Maar verder gaat je hand. / Een vers moet rond zijn om niet te bestaan’. En zo zijn wij terug bij het uitgangspunt: het vers is een (vernuftig vormgegeven) lege dop, die de werkelijkheid opblaast. Komrij heeft ons blij gemaakt met een dooie mus. Zijn dozen zijn nog steeds met prachtige strikken omgeven, maar de inhoud blijft leeg. Het wordt tijd dat het ‘fabeldier Komrij’ zijn eigen circuit doorbreekt. Nog altijd immers is het spreekwoord geldig: ‘beter een half ei dan een lege dop’, hóe fraai en virtuoos deze leegte ook beschilderd moge zijn.
Anneke Reitsma. Gerrit Komrij, Gesloten Circuit, Uitgeverij De Arbeiderspers, 60 pagina's. |