Dhondt in het diepe zuiden.
Astère Michel Dhondt (o1937 in Machelen-aan-de-Leie, sinds 1975 Nederlander genaturaliseerd) heeft zijn lezers verrast met het eerste deel van een nieuwe cyclus: Het diepe Zuiden. Zijn vorige cyclus met brievenopera is afgesloten. De ouverture tot die brievenopera werd gevormd door De koning en de koningin van Sikkim in de Haarlemmerhouttuinen (1971). De vijf bedrijven waren Sindbad de Zeerover (1973), De brieven van de troubadour (1975), De vruchten van het veld (1977), Nieuwe tijden (1978) en De tijd staat stil (1980). De ‘brieven’, in feite prozagedichten, zijn gedateerd tussen 5 juni 1970 en 1 februari 1979. Over het einde van de brievenopera zegt de auteur in een BRT-interview van 21 december 1981 het volgende: ‘De grote hoeveelheid nieuw materiaal kon ik op een gegeven moment niet meer in mijn brieven verwerken, zonder de vorm geweld aan te doen. Deze vorm is lapidair, net als van een tekst die op een steen gebeiteld staat. Een eerste, voorlopig model voor mijn brieven waren dan ook de “Grafschriften”, waarmee De koning en de koningin van Sikkim in de Haarlemmerhouttuinen opent. Het bereiken van een volle bladlengte en dus van de grens van de lapidaire vorm, betekende een breekpunt. Dit punt werd bereikt op 1 februari 1979 in de Romaanse kathedraal van Otranto. Daar kwam er ineens een einde aan het grote bouwwerk en begon er prompt een nieuw’. Toch is het einde van de brievenopera m.i. niet zo plots gekomen. De formele verschuiving van poëtische brief naar reisverhaal wordt aangekondigd door een thematische verschuiving in de gefocaliseerde schoonheidsobjecten. In Tijdsbeeld, het nawoord bij het vijfde deel, signaleert Dhondt dat de thematiek van de lustknapen zijn grens heeft bereikt aan het einde van
het derde deel. In het vierde deel wordt verslag gegeven van een drievoudige afwijzing van het homo-erotische opvoedingsproject van de briefschrijver. In het vijfde deel is de vervanging van de engelachtige jongetjes door klassieke kunstobjecten een feit. De toevloed van nieuw materiaal en het einde van de lapidaire vorm heeft daarmee te maken.
In het eerste deel van Het diepe Zuiden, getiteld Apulië, volgt de ik-figuur de route van de Romaanse kathedralen van Apulië. De route eindigt in Otranto, waar hij inderdaad op 1 februari 1979 arriveert. De evolutie van brief naar reisverhaal speelt zich voor onze ogen af. Eerst vertelt de ik-figuur dat hij nog veel moet werken aan zijn ‘brieven over de Romaanse kerken’: die brieven vormen het einde van De tijd staat stil - de allerlaatste brief is gedateerd Otranto, donderdag 1 februari 1979. Daarna is er sprake van een ‘beschrijving’ van een abdij, van het vastprenten in geheugen en notities van structuur en schoonheid van een kerk, van het tekenen van een grondplan en de gevel. De ‘culturele arbeid’ van de reizende en focaliserende ik-figuur resulteert in een ware ‘fichenbak’ en in een reeks foto's en schetsen. De drie reisverhalen uit ‘Het diepe Zuiden bevatten tientallen informatieve stukjes over de historische achtergrond, de geografische ligging en de esthetische waarde van de oude, vooral kerkelijke architectuur van Apulië, de Abruzzen en Sicilië. Ik heb me voorgenomen - en ik bedoel dat niet ironisch - het boek van Dhondt mee te nemen als ik ooit het diepe Zuiden bezoek. Ter illustratie doe ik een greep uit de fichenbak. Apulië: het slagveld van Cannae, de kathedraal van Bari, de basiliek van Otranto, de torenhuisjes van het Itriadal. De Abruzzen: de basilieken van L'Aquila en van Bominaco, de abdijen van Morro d'Oro en van Casauria. Sicilië: de Romeinse villa van Piazza Armerina, het Grieks theater van Syracuse, de tempel van Agrigento, de basiliek van Palermo. Vooral de Griekse tempel van de Eendracht in Agrigento vormt de aanleiding tot een bladzijdenlange evenwichtsoefening met stylobaten, architraten, trigliefen, metopen,
peristilia en opisthodomen. De stijl van de waarnemer is koud-technisch van buiten, maar gloeiend van enthousiasme van binnen. Maar ondanks de opvallende eenheid tussen schoonheidservaring en accuratesse bij de beschrijving van de klassieke meesterwerken blijf ik het betreuren dat het cement tussen de mozaïeksteentjes al te zichtbaar blijft, dat de doorbraak van de lapidaire en epistolaire vorm onvoldoende is gebeurd. Het is in zekere zin verdacht dat juist de mooiste delen van het boek enkele afzonderlijke stukjes zijn, die apart een prozagedicht zouden kunnen vormen, zoals volgend fragment: ‘De wind kwam vanover de Ionische zee en joeg de wolken naar het westen. De zon daalde. De spoorbomen in de olijfboomgaard gingen omhoog. In de flank van de heuvel, tegen de rotsachtige zoom van het bos, bloeide een roze amandelboom. Door het fris groen opkomende gras, holde ik de boomgaard in’.
De brievenopera, die eindigen met De tijd staat stil, waren een reeks momentopnamen van de zuivere schoonheid van lustknapen,