Harry Mulisch: ‘De Aanslag’.
Aan het einde van het jaar is de Nederlandse mens geneigd om even terug te blikken: kijk er de kranten en weekbladen maar op na. Dan ontdekt men niet alleen wie op het gebied van de film, het toneel, de muziek, de schilderkunst of de top-pop de gróótste was van het afgelopen jaar, maar men krijgt ook met nauwkeurige becijferingen voorgerekend welk boek als ‘verrassing van het jaar’ beschouwd mag worden. In dit geval was dat - is dat, kan ik beter zeggen - De Aanslag van Harry Mulisch, een roman die slechts het laatste kwartaal van 1982 aan de competitie kon deelnemen, maar die én bij de recensenten én bij de lezers de meeste indruk achterliet.
Als de geneigdheid om even terug te blikken een typisch Nederlandse eigenschap is, dan lijkt Harry Mulisch in dit geval een typisch Nederlandse schrijver en De Aanslag een typisch Nederlands boek, want reeds de Proloog van deze roman begint met: Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem.
Het lijkt wel een sprookje, dit begin; in ieder geval is het een écht vertellersverhaal dat de luisteraar/lezer direct in een bepaalde sfeer brengt die heel goed te vergelijken is met die welke vroeger bestaan moet hebben als er een sprokespreker aan het woord was tijdens de middeleeuwse ker(k)mis. De toehoorder ging aan de lippen van de verteller hangen, schakelde alle rationalistische functies van de volwassene uit, en was ineens weer kind, alleen nog luisterend, horend, ziend, proevend, genietend...
‘Het was op een avondstonde...’ Zó begon indertijd het bekendste middeleeuwse verhaal dat ons als Karel ende Elegast is overgeleverd. En de Eerste episode van De Aanslag begint met ‘Het was avond, rond half acht’. Een dergelijk vertellersprocédé kennen wij vanaf onze vroegste jeugd, en de schrijver die óók De Verteller schreef - maar dat is een heel ander verhaal (of hetzelfde in een heel andere vorm) - keert op deze manier naar onze en zijn vroegste jeugd terug, mét het bekende: hij maakt het bekende op een bekende manier bekend, ook voor hen die er nog niet mee bekend waren. Door de manier van vertellen wórdt het tot iets bekends. De lezer-kijker-toehoorder komt vanaf het begin in een vertrouwensrelatie met de verteller te staan: de verteller vertelt zó dat er geen enkele reden is om hem niet te geloven. Met behulp van de meest kleine details geeft hij een beeld, met behulp van allerlei overdenkingen geeft hij achtergronden, terugblikkend, steeds terugblikkend, tot en met de dag van toen - vandaag - die in ieder geval herkenning oplevert. Dat wat met ‘die avond van toen, rond half acht’ begon, eindigt met ‘de dag van nu’. En alles wat daartussen ligt, lag, is in de eerste plaats een verhaal, in vijf episoden, dat reeds in de Proloog gesymboliseerd wordt door ‘een ingewikkeld vlechtwerk van golven (...) dat (...) allerlei veranderingen onderging, eer het tenslotte bedaarde en glad werd. Elke keer probeerde Anton vast te stellen, hoe het zich nu precies voltrok, maar elke keer groeiden de factoren aan tot een patroon, dat hij niet meer kon overzien’ (blz. 10-11) en dat op de voorlaatste blz. van het boek op dezelfde symbolische manier eindigt: ‘De kreten sterven weg, de golven trekken glad...’
(blz. 253).
Tussen die ‘golven’ van de Proloog en het einde liggen de vijf episoden 1945, 1952, 1956, 1966, 1981, alle vijf genoemd naar belangrijke jaren uit de ‘vaderlandse’ en wereldgeschiedenis: 1945 als laatste jaar van de 2e wereldoorlog (Anton is twaalf jaar, geboren in het jaar dat Hitler aan de macht kwam); 1952 als jaar van Korea (Anton is als student weer even terug op ‘de plaats van de misdaad’ uit 1945); 1956, het jaar van de krach in Polen, schandalen in de koninklijke familie, opstand in Hongarije, Fidel Castro in Cuba... (Anton wordt opnieuw geconfronteerd met zijn verleden). In 1966 komt Vietnam aan de orde; Anton, inmiddels getrouwd en vader, komt ook nu weer met dat vervloekte verleden in aanraking, ditmaal in de persoon en de omgeving van zijn schoonvader, de kring van het verzet uit de oorlogsjaren. Alle pogingen om zich afzijdig te houden zijn gedoemd te mislukken: telkens komt er weer een golf die hem opneemt, ook in de laatste periode, 1981. Dáár komt Anton zelfs ‘middenin de zee’ terecht, op het Museumplein te Amsterdam, in de tweede helft van november 1981, tijdens de ‘historische’ betoging tegen de atoombewapening.
Kortom, De Aanslag is (óók) een historie-verhaal met de genoemde jaren als toppen der golven van de recente geschiedenis: ‘Vraije historie ende al waer / maghic u tellen hoert ernaer...’ Maar evenmin als de geschiedenis van Karel ende Elegast helemaal waar is, en dat tóch