Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
De Noordnederlandse literatuur in Rusland
| |
[pagina 73]
| |
‘Proeve van een Nederlandse anthologie’, samengesteld en vertaald door P. Korsakov, Sint-Petersburg, 1844 (titelblad).
hoeft aan te kijken: ‘De Nederlandse literatuur? Nog nooit van gehoord. Bestaat die dan?’ | |
Poëzie.Afgezien van een anthologie uit de vorige eeuw en een ideologisch gemotiveerde bundel van Jef Last uit 1933, was de in 1964 verschenen bloemlezing De handpalm van de dichter tot voor kort de enige uitgave in Rusland die gewijd was aan de Nederlandse poëzie. Deze bundel vertoonde tal van gebreken en bewees dat de systematische bestudering van de Nederlandse letterkunde in de Sovjet-Unie nog maar nauwelijks van de grond gekomen was. Toch had dit boekje althans één gunstige uitwerking: het publiek kwam te weten dat er zoiets bestond als Nederlandse poëzieGa naar eind(3).
Een eerste totaaloverzicht van de Nederlandse poëzie werd de Russische lezer geboden in een reeks anthologieën van de Europese dichtkunst die in de jaren zeventig uitkwam in de bekende 200 kloeke delen omvattende serie Bibliotheek der Wereldliteratuur. In 1974 zag het deel Europese dichters van de renaissance het licht, waarin werk opgenomen was van Jonker Jan van der Noot, P.C. Hooft, G.A. Bredero, Joost van den Vondel, benevens - zoals dat in de inhoudsopgave heet - anonieme volkspoëzie (het Wilhelmus en twee geuzenliederen). Dit deel werd in 1977 gevolgd door Europese poëzie van de XVIIe eeuw, waarin maar liefst 16 Nederlandse dichters aan bod kwamen, en Europese poëzie van de XIXe eeuw met 5 Nederlandse vertegenwoordigers. De reeks werd nog in datzelfde jaar compleet gemaakt door het deel Westeuropese poëzie van de XXe eeuw met 13 Nederlandse namenGa naar eind(4).
Al met al vormen deze vier delen een aardige bloemlezing - zij het een beperkte, met een totale omvang van 115 pagina's - van de Nederlandse poëzie vanaf de XIVe eeuw tot en met heden. De samenstelling van de afdeling Nederlands in de vier bundels berustte bij Jevgeni Vladimirovitsj Vitkovski, die tevens een groot gedeelte van de vertalingen voor zijn rekening nam. Deze jonge vertaler, die geheel op eigen houtje Nederlands leerde en daarnaast nog een stuk of wat talen passief beheerst, lijkt een belangrijke rol gespeeld te hebben bij de totstandkoming van vrijwel alles wat er de laatste tien jaar aan Nederlandse poëzie verschenen is in de Sovjet-Unie. Het initiatief voor een nieuwe uitgave moet over het algemeen uitgaan van een enthousiaste specialist die een keuze maakt uit de beschikbare literatuur en een min of meer uitgewerkt voorstel aan een uitgeverij presenteert. | |
[pagina 74]
| |
Als de redactieraad akkoord gaat en het voorstel in de plannen voor de komende jaren in te passen valt, krijgt de initiatiefnemer veelal de opdracht zijn ideeën verder uit te werken en een gedeelte van het werk op zich te nemen.
Eveneens in 1977 zag de driedelige uitgave De poëzie van Europa het licht, waarin een omvangrijke selectie XIXe- en XXe-eeuwse gedichten parallel in origineel en vertaling gegeven werd. Nederland was hierbij vertegenwoordigd door Bilderdijk, Staring, Potgieter, Kloos, Verwey, Gorter, Leopold, H. Roland Holst-van der Schalk, A. Roland Holst, Nijhoff, de Fries Fedde Schurer, Marsman, Achterberg, Kouwenaar en Lucebert, allen met 1 of 2 gedichten, die in een aantal gevallen eerder reeds elders gepubliceerd warenGa naar eind(5). Evenals in de voorgaande gevallen was de samenstelling bepaald door Vitkovski, en wat betreft de vertalingen treft men hetzelfde beeld aan als in bovengenoemde delen. Vitkovski nam zelf de helft ervan voor zijn rekening, en aangezien hij over een behoorlijke dosis vakmanschap en enig dichterlijk talent lijkt te beschikken, lezen zijn vertalingen niet zelden als mooie Russische poëzie. De rest van het vertaalwerk kwam grotendeels op naam van Viktor Toporov - die zich behalve op enkele XVIIe-eeuwse dichters vooral op de experimentele poëzie van Kouwenaar en Lucebert geconcentreerd heeft - en van Vitkovski's echtgenote Nadezjda Maltseva, die in feite geen Nederlands beheerst, maar Russische gedichten vervaardigt aan de hand van proza-vertalingen - de zgn. podstrotsjnik - die haar man haar levert, een in de Sovjet-Unie wel meer gebruikte methode (aangezien ook zij over het nodige vakmanschap beschikt, zijn de resultaten van deze werkwijze vaak heel bevredigend). In alle bovengenoemde uitgaven was bij vertaling de vorm van het origineel vrijwel overal gehandhaafd, terwijl de inhoud soms aanzienlijke afwijkingen vertoonde.
De meest omvangrijke uitgave op het gebied van de Nederlandse poëzie die tot op heden in de Sovjet-Unie verscheen, is wel de bundel Uit de hedendaagse Nederlandse poëzie, die in dat zelfde vruchtbare jaar 1977 bij de uitgeverij ‘Progress’ (Vooruitgang) uitkwam. Deze bundel van maar liefst 348 pagina's bevat een uitgebreide keuze uit het werk van een zevental dichters: Martinus Nijhoff, Adriaan Roland Holst, Simon Vestdijk, J.C. Bloem, Gerrit Achterberg, Gerrit Kouwenaar en Lucebert. De samensteller was wederom Vitkovski. Het boek verscheen in een oplage van 10.000 exemplaren, hetgeen voor Russische begrippen overigens zeer weinig is, zodat het binnen twee weken totaal uitverkocht wasGa naar eind(6).
Vitkovski nam in deze bundel Nijhoff en Roland Holst voor zijn rekening. Roland Holst was verre van letterlijk vertaald, veeleer had de vertaler ernaar gestreefd de algemene atmosfeer weer te geven in een nieuw Russisch gedicht, met handhaving van alle elementen uit het origineel. Dientengevolge blijft Roland Holst in het Russisch even moeilijk toegankelijk als in het Nederlands, maar volgens Vitkovski is het voor de Russische lezer een geheel nieuwe ervaring. De vertalingen van Nijhoff staan dichter bij de originele tekst. Volgens de boven beschreven podstrotsjnik-methode kwamen de vertalingen van Vestdijk (diverse vertalers), Bloem (Maltseva) en Kouwenaar (Irina Ozerova) tot stand, met redelijk (Vestdijk) tot goed resultaat (Bloem). Achterberg werd grotendeels vertaald door Aleksandr Orlov (de man die destijds verantwoordelijk was voor de bundel De handpalm van de dichter), helaas niet overal even indrukwekkend. Een hoofdstuk apart is Lucebert, wiens gedichten zo goed als onvertaalbaar zijn. Uitgaande van Lucebert had Viktor Toporov in het Russisch geheel | |
[pagina 75]
| |
De eerste strofen van A. Roland Holsts ‘Winter aan zee’ in Russische vertaling.
ЗИМА У МОРЯ
РАЗДЕЛ ПЕРВЬІЙ 1
Вдоль Северного моря
она ступала прочь,
се стенаньям вторя,
рьӀдал рассвет немой;
с ней говорила ночь.
Мрачнеет город в стуже;
как чайка, голос мой
летит за неӀо вчуже.
2
Венец ли ей желанен,
иль золото и страсть?
Тоской по дому ранен
мой слух рассудку вслед,
nieuwe gedichten geschapen, waarin de originelen soms nauwelijks nog te herkennen vielen. Als Toporovs verdienste kan men aanmerken dat zijn vertalingen, met hun spel met klanken en associaties, tot een kategorie poëzie behoren die in de Russische literatuur nauwelijks vertegenwoordigd is en dat ze als zodanig buitengewoon boeiend zijn voor een Russisch lezerspubliek.
Bij de samenstelling van deze bundel was ernaar gestreefd om zoveel mogelijk verschillende stromingen uit de XXe-eeuwse Nederlandse poëzie aan bod te laten komen, van de traditionele dichtkunst (Bloem, Vestdijk) tot het uiterst experimentele (Kouwenaar en Lucebert). Daarbij was het de bedoeling om vooral dichters te presenteren die de Russische lezer iets nieuws te bieden hadden, iets toevoegden aan diens belevingswereld. Het samenstellen van een bundel als deze is echter geen eenvoudige opgave. Het voornaamste probleem waar een samensteller mee te kampen heeft is het gebrek aan materiaal. Nederlandse boeken zijn in de Sovjet-Unie zo goed als niet te koop. Slechts een enkeling beschikt over een eigen verzameling van meestal zeer beperkte omvang. De enige bibliotheek in de Sovjet-Unie die min of meer consequent literaire werken uit het buitenland aanschaft, de Nationale Staatsbibliotheek voor Buitenlandse Literatuur in Moskou, bezit een collectie Nederlands die verre van volledig is en betrekkelijk willekeurig opgebouwd. Dit alles heeft tot gevolg dat men over het algemeen niet datgene vertaalt wat het meest de moeite waard is, maar een keuze maakt uit het materiaal dat men toevallig tot zijn beschikking heeft.
Er staan in de Sovjet-Unie ettelijke nieuwe uitgaven op het gebied van de Nederlandse poëzie op stapel. Begin 1983 zal bij de uitgeverij ‘Choedozjestvennaja literatoera’ (De schone letteren) een anthologie met werk van 28 dichters uit de Gouden Eeuw uitkomen, waaraan bijna tien jaar gewerkt isGa naar eind(7). Er leven plannen voor een uitgebreide bloemlezing van de XXe-eeuwse Nederlandse poëzie, waarin een dertigtal dichters opgenomen zou moeten worden. Voorts vertonen diverse vertalers grote belangstelling voor Slauerhoff en wachten op een gelegenheid om hem in een afzonderlijke bundel te introduceren. Tenslotte is men bezig met de voorbereidingen voor een verantwoorde uitgave in de gezaghebbende serie Monumenten van de wereldliteratuur van vijf drama's van Vondel (gedacht wordt aan Gysbreght van Aemstel, Joseph in Dothan, | |
[pagina 76]
| |
Maria Stuart, Lucifer en Jeptha) en streeft men op den duur naar een soortgelijke verantwoorde uitgave van de abele spelen. Aan ideeën en enthousiasme is er zeker geen gebrek. | |
Proza.De eerste vertalingen van Nederlands literair proza stammen uit de vorige eeuw: in 1803 werd Rhijnvis Feiths Julia uit het Frans vertaald en in 1841 verscheen Van Lenneps De roos van DekamaGa naar eind(8). Vervolgens gaf het eerste kwart van deze eeuw een flinke opleving van de belangstelling voor het Nederlandse proza te zien. Van Couperus verschenen in de jaren 1902-1907 achtereenvolgens Psyche, Noodlot, Majesteit en Wereldvrede in een tijdschrift, en De kleine Johannes van Van Eeden beleefde drie uitgaven. In het licht van de sociale veranderingen die zich begin van deze eeuw in Rusland voltrokken, is het niet vreemd dat werken van auteurs uit het socialistische kamp, zoals van Henriëtte Roland Holst, Gorter en Heijermans, veel aandacht kregen. Vooral laatstgenoemde mocht zich verheugen in een bijzonder grote belangstelling van het Russische publiek. Naast een aantal toneelstukken, waarvan met name Op hoop van zegen zeer veel opgang maakte, werd ook zijn roman Diamantstad uitgegeven. Verreweg de meest verbreide Nederlandse schrijver in Rusland (als we Erasmus even buiten beschouwing laten) was echter Multatuli, wiens Max Havelaar een flink aantal uitgaven meemaakte, naast publikaties van De geschiedenis van Woutertje Pieterse en Minnebrieven en diverse bundelingen van korter werk.
Tussen 1928 en 1956 werd er in de Sovjet-Unie geen enkele vertaling van Nederlands proza uitgegeven, afgezien van een verhaal van Jef Last in 1933 en enige uitgaven van Multatuli, van wie sinds 1959 overigens geen werk meer in boekvorm verschenen is. De eerste auteur die na Stalins dood in druk verscheen was Theun de Vries. Een tiental jaren stond hij om zijn actieve opstelling in de socialistische strijd in hoog aanzien en werd in de Sovjet-pers uitgeroepen tot de onbetwiste leidsman van de Nederlandse letteren. In 1956 verscheen zijn roman Rembrandt en drie jaar later was Het meisje met het rode haar aan de beurt. Vooral de oorlogsthematiek kreeg in die tijd ruime aandacht, getuige de uitgave van Anne Franks Dagboek in 1960, en het jaar daarop van de roman Zomerland van Anna van Gogh-Kaulbach, die de lotgevallen van de leden van een verzetsgroep gedurende de oorlog en kort erna beschrijft.
In 1961 dook voor het eerst de naam van Irma Vladimirovna Volevitsj op, en sindsdien is zij onafgebroken actief geweest op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Van huis uit germaniste, was zij zich na de Tweede Wereldoorlog onder leiding van prof. S.A. Mironov met het Nederlands gaan bezighouden en onderwees gedurende een aantal jaren Nederlandse literatuur aan het taleninstituut van het leger. Haar eerste publikatie was in 1962 een brochure die gewijd was aan de Noordnederlandse literatuur vanaf kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog tot op dat momentGa naar eind(9). In dit overzicht legde Volevitsj de accenten anders dan men in Nederland gewend was: zo noemt zij Willem Frederik Hermans in het geheel niet, terwijl Theun de Vries voorgesteld wordt als de grote leidsman van de Nederlandse literatuur. Ongetwijfeld zal bij het schrijven van deze publikatie het gebrek aan Nederlandstalige bronnen Volevitsj parten gespeeld hebben. Bovendien heeft ze zich teveel laten meeslepen door haar voorliefde voor verzetsliteratuur, een onderwerp waarover ze in de voorgaande jaren veel materiaal verzameld had. Op basis van het overzicht van Volevitsj moet een Russische lezer | |
[pagina 77]
| |
Nieuw tijdschrift voor literatuur, kunst en wetenschap, het nummer van maart 1907, waarin de eerste aflevering van Couperus' ‘Wereldvrede’ verscheen.
waarschijnlijk tot de conclusie gekomen zijn dat de Nederlandse literatuur niet op een bijster hoog peil stond en voornamelijk werken met een sociale strekking of over de oorlog voortbracht. Desalniettemin mag men Volevitsj beschouwen als een van de voornaamste gangmakers van de Nederlandse letterkunde in de Sovjet-Unie.
In 1964 ging Volevitsj met pensioen, en vanaf dat moment belandde zij helemaal in de rol van grand old lady op het gebied van de Nederlandse letteren. Naast artikelen in encyclopedieën schreef zij voorwoorden bij vrijwel alle uitgaven die iets met Nederland te maken hadden, en in 1966 zag de eerste van een lange reeks vertalingen van haar hand het licht. Van alle Russische vertalers van Noordnederlandse literatuur mag zij ongetwijfeld de meest vruchtbare genoemd worden.
Als haar eerste vertaling verscheen Het fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel. Een onverwachte keus was de vertaling het jaar daarop van de roman Spelen met geld van de in eigen land niet zo bekende Antoinette Neijssel. Beide vertalingen waren zeker niet geheel letterlijk, soms waren kleinigheden weggelaten of verdraaid (de vertaalster had begrijpelijkerwijze vooral moeite met idiomatische uitdrukkingen), over het algemeen werd de tekst er vlakker en minder interessant door.
Nadat in 1968 reeds een bundel met moderne Belgische vertellingen van de persen van ‘Progress’ gerold was (met daarin verhalen van Piet van Aken, Louis Paul Boon, Gerard Walschap, Jos Vandeloo, Marnix Gijsen, Hugo Claus, Achilles Mussche, Ward Ruyslinck en Willem Elsschot), kwam drie jaar later een verhalenbundel uit de noordelijke Nederlanden aan de beurt. Onder de titel De rode beuk stelde Volevitsj een bundel samen waarin Anna Blaman, Sjoerd van der Schaaf, Hein Faber, Simon Carmiggelt, Simon Vestdijk, Harry Mulisch, Jan Wolkers, Adriaan van der Veen, Leonhard Huizinga, Willem Frederik Hermans en Alfred Kossmann aan bod kwamenGa naar eind(10). De samenstelling kwam met kunst- en vliegwerk tot stand, want het materiaal moest uit alle hoeken - bibliotheken en privé-verzamelingen - bijeengegaard worden. Niettemin kan de selectie zeer verdienstelijk genoemd worden, al lijken de beide zeemansverhalen van de Friezen Van der Schaaf en Faber er voornamelijk bijgesleept om de theorie te staven dat de eeuwige strijd tegen de meedogenloze zee een steeds weerkerend thema is in de Nederlandse literatuur, en al heeft Volevitsj in haar poging om de anti-fascistische gezindheid van de Nederlandse schrijvers te demonstreren een wel erg drakerig verhaal van Van der Veen opgenomen. Deze bloemlezing gaf voor het eerst de Russische lezer een overzicht van wat er te koop was in een | |
[pagina 78]
| |
Inhoudsopgave van de bundel ‘De rode beuk’ uit 1971 (inhoud zie noot 10).
voor hem nieuwe literatuur als de Nederlandse, en daarom mag hij als een belangrijke mijlpaal beschouwd worden in de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in de Sovjet-Unie.
Een volgende wapenfeit was de uitgave van Vestdijks Pastorale 1943 plus een zestal verhalen in de gerenommeerde reeks Meesters van het hedendaagse prozaGa naar eind(11), waarmee de doorbraak van de Nederlandse literatuur definitief leek. Deze roman kwam mede door zijn oorlogsthematiek in aanmerking voor publikatie in de Sovjet-Unie, waar men van mening is dat het verschijnsel ‘oorlog’ nooit voldoende aan de kaak gesteld kan worden. In deze uitgave, waarin Volevitsj wederom een groot deel van het vertaalwerk voor haar rekening nam, dook voor het eerst de naam van Joeri Sidorin op, namelijk als auteur van het in Russische boeken haast onvermijdelijke voorwoord en als vertaler van De verdwenen horlogemaker. Joeri Fjodorovitsj Sidorin, die | |
[pagina 79]
| |
Titelblad van de verhalenbundel ‘De rode beuk’ uit 1971.
tegenwoordig hoofd is van de afdeling Nederlands bij de uitgeverij ‘Radoega’ (Regenboog)Ga naar eind(12) en als voornaamste kenner van de Nederlandse en Vlaamse literatuur in de Sovjet-Unie geldt, onderwees van 1968 tot 1973 Nederlands aan de Staatsuniversiteit van Moskou en geeft nog steeds gedurende enkele maanden per jaar college over de literatuur der lage landen.
Bob den Uyl bleek de volgende openbaring voor het Russische lezerspubliek. Hoe ondoorgrondelijk Gods wegen zijn, moge hieruit blijken dat de ontdekking van Den Uyl uitsluitend te danken was aan het feit dat de vertaalster Silvia Semjonovna Belokrinitskaja toevallig een bundel van hem in handen kreeg en zo gecharmeerd was dat ze besloot om een aantal verhalen voor het geheel aan buitenlandse literatuur gewijde tijdschrift Inostrannaja literatoera (Buitenlandse literatuur) te vertalen. Zodoende verschenen in het novembernummer van 1975 Sommigen niet, De moordenaar en Kreeften in blik in de Sovjet-UnieGa naar eind(13). Deze publikatie kreeg een onverwacht staartje toen de Russische schrijver Joeri Nagibin na lezing van deze verhalen besloot zijn Rotterdamse collega op te zoeken toen hij eind 1976 in Nederland was. In het aprilnummer van 1977 van Inostrannaja literatoera verscheen het verslag van zijn kennismaking met het ‘Holland van Bob den Uyl’Ga naar eind(14).
Na de introduktie van Den Uyl werd het een tijdje rustig aan het front. In de volgende vijf jaar was het Nederlandse proza in de Sovjet-Unie uitsluitend bescheiden vertegenwoordigd met een aantal korte stukjes in weekbladen, o.a. van Blaman, Carmiggelt en Bomans. Wel was in de tussentijd een aanzienlijke hoeveelheid Nederlandse poëzie verschenen.
De produktieve vertaalster Belokrinitskaja, die behalve uit het Nederlands ook uit het Duits en het Zweeds vertaalt, stond aan de wieg van de volgende uitgave op het gebied van de Nederlandse literatuur, die in 1980 verscheen. Zij was de samenstelster van de bundel Cider voor arme mensen, waarin de volgende vier korte romans opgenomen waren: Cider voor arme mensen van Hella Haasse, Bleekers zomer van Mensje van Keulen, De zoon van de levende stad van Gerrit Krol en Bouwval van Frans Kellendonk. Gedurende vier jaar had ze alles gelezen wat haar geschikt leek voor publikatie of het ter recensie aan anderen gegeven. Belangrijkste criteria waren voor haar de mate waarin de inhoud het Russische lezerspubliek zou aanspreken en haar persoonlijke smaak. Daarbij had ze bovendien geprobeerd verschillende schrijversgeneraties | |
[pagina 80]
| |
De eerste bladzijde van Vestdijks verhaal ‘De verdwenen horlogemaker’.
aan het woord te laten, ‘vanaf de eerbiedwaardige Hella Haasse tot de debutant Frans Kellendonk’. Het vertaalwerk werd verricht door Joeri Sidorin (Krol), de gewezen redacteur bij ‘Progress’ Ksenia Fjodorova (Kellendonk) en Ljoebov Sjetsjkova, docente Nederlands aan het Instituut voor internationale betrekkingen en daarnaast met veel enthousiasme werkzaam aan de samenstelling van een nieuw omvangrijk Nederlands-Russisch woordenboek (Mensje van Keulen). Irma Volevitsj nam Hella Haasse voor haar rekening en leverde tevens het voorwoordGa naar eind(15).
Eind 1981 kwam bij ‘Progress’ de tot nog toe uitvoerigste bundeling Nederlandse verhalen in de Sovjet-Unie uit, De hedendaagse Nederlandse novelleGa naar eind(16). Ondanks een oplage van 100.000 was dit boek in Moskou binnen enkele dagen totaal uitverkocht, want zodra het Russische publiek lucht krijgt van de verkoop van een nieuwe interessante uitgave, vormen zich lange rijen leesgierigen voor de desbetreffende toonbank. Volgens eigen zeggen besteedde Sidorin enkele jaren aan het samenstellen van deze bundel: om de ruim 400 pagina's tellende selectie te verzamelen moest hij zo'n 10.000 bladzijden Nederlandse tekst doorlezen. Het resultaat is echter deze moeite ruimschoots waard geweest. Deze bloemlezing is volledig representatief te noemen voor hetgeen zich de laatste decennia in de Nederlandse literatuur afspeelt. Ook al was de tien jaar daarvoor gepubliceerde bundel De rode beuk reeds zeer verdienstelijk, de nieuwe selectie is geheel vrij van de smetten die destijds nog aan die uitgave kleefden.
De meeste namen uit deze nieuwe bundel waren niet geheel onbekend meer in Rusland. De verhalen van Hermans, Wolkers en Den Uyl waren al bekend bij het Russische publiek doordat ze al eens eerder in druk verschenen waren. Ook andere namen waren niet nieuw. Van Belcampo, hier vertegenwoordigd met Het grote gebeuren, was enkele maanden daarvoor al het verhaal De achtbaan in een bundel fantastische vertellingen opgenomenGa naar eind(17). Carmiggelt kende men al via de publikatie van enkele van zijn verhalen. Ook Mulisch, Krol en Mensje van Keulen traden niet voor het eerst op in de Sovjet-Unie, eerstgenoemde reeds in 1971 in De rode beuk, laatstgenoemden in 1980 met elk een korte roman in Cider voor arme mensen. Van Dick Walda waren in 1980 al enkele fragmenten gepubliceerd in Inostrannaja literatoera en zijn bestuurszetel in de vereniging Nederland-USSR en herhaalde bezoeken aan de Sovjet-Unie hadden hem daarvóór reeds | |
[pagina 81]
| |
Inhoudsopgave van de bundel ‘De hedendaagse Nederlandse novelle’ (inhoud zie noot 16).
enige introductie verschaft. Heeresma had bekend kunnen zijn bij het Russische publiek doordat de verfilming van zijn zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming (waaronder ook het hier vertaalde Een winkelier keert niet weerom) in de Sovjet-Unie in roulatie geweest is. Volstrekte nieuwelingen waren uiteindelijk slechts Campert, Hamelink, Biesheuvel en Geel. De korte inleiding bij deze bundel was van de hand van Sidorin, die eveneens aan het eind van het boek een korte karakteristiek en bibliografie van elke auteur toevoegde.
De meest recente publikatie van Nederlands proza treft men tenslotte aan in een bundel sportverhalen van de uitgeverij ‘Fizkoeltoera i sport’ (Lichamelijke opvoeding en sport), waarin naast Cees Buddingh's Daar ga je, Deibel! ook een kort verhaal van Godfried Bomans opgenomen werdGa naar eind(18).
Evenals dat bij de poëzie het geval is, heeft men plannen te over voor nieuwe proza-uitgaven in de komende jaren. Grote belangstelling heeft men voor het werk van Vestdijk, met name Het vijfde zegel werd herhaaldelijk genoemd als roman die beslist vertaald diende te worden. Al eerder waren er plannen voor vertaling van een roman van Hermans, De donkere kamer van Damokles of Nooit meer slapen, maar aangezien men weet hoe sceptisch hij staat tegenover uitgaven van zijn werk in Oost-Europa, is dit voornemen nooit echt doorgezet. Al enkele jaren lang staat Bomans op de nominatie voor een afzonderlijke bundel, maar voorlopig heeft hij moeten wijken voor Simon Carmiggelt, van wie binnen twee jaar een | |
[pagina 82]
| |
omvangrijke bloemlezing moet verschijnen. Men kan zich afvragen of een hele bundel Carmiggelt niet teveel van het goede is, als men bedenkt dat nog zoveel andere Nederlandse prozaïsten staan te wachten op ontdekking door het Russische lezerspubliek. Eén uitgave is op dit moment al in een vergevorderd stadium, een bundel met drie detectiefs van respectievelijk Willy Corsari, W.H. van Eemlandt en A. Lourens-Koop. Naast een grote belangstelling voor alle literatuur die een inzicht geeft in het leven van andere volkeren heeft de Russische lezer immers net als ieder ander behoefte aan ‘ontspanningslectuur’, een terrein dat in de uitgeverswereld van de Sovjet-Unie heel wat minder aandacht krijgt dan hier te lande het geval isGa naar eind(19). | |
Waardering.Het Russische lezerspubliek treedt de Nederlandse literatuur vol belangstelling tegemoet. Men is uitermate benieuwd naar hetgeen die onbekende literatuur te bieden heeft. Helaas valt het oordeel lang niet altijd mee. Zeker, velen hebben een lovende opmerking over voor onze letterkunde en verklaren haar met veel interesse gelezen te hebben. Maar belezen Russen zijn al gauw geneigd om Nederlands literair werk te vergelijken met de voortbrengselen van de wereldliteratuur, en dan komen ze vaak tot de uitspraak dat de Nederlandse literatuur weliswaar een aantal aardige momenten kent, maar dat zij over het algemeen toch niets te bieden heeft dat de gemoederen waarachtig in opschudding brengt, dat de vraagstukken die in het werk van Nederlandse schrijvers aan de orde komen eerder al elders behandeld zijn, en vaak veel diepgaander en boeiender, tenslotte dat de Nederlandse literatuur te eng-nationaal en beperkt van karakter is om lezers met een andere achtergrond echt te kunnen fascineren. Zijn deze verwijten terecht? Is een Russische
I.V. Volevitsj, ‘De hedendaagse Nederlandse literatuur’, uit 1962.
lezer, ook al zou hij alle publikaties trouw gevolgd hebben (ijdele wens!), in staat om zich ook maar bij benadering een beeld te vormen van onze literatuur?
Het beeld van de Nederlandse letteren is in Rusland helaas nog verre van volledig. In de legpuzzel ontbreekt een flink aantal facetten. Veel aspecten zijn nog in het geheel niet belicht. Pas de laatste jaren is er sprake van een enigszins systematische benadering. Enkele klassieken zijn in het verleden wel eens vertaald, zoals Multatuli en Couperus (hoewel de tijdschriftpublikaties van laatstgenoemde nauwelijks nog toegankelijk zijn voor het publiek), maar de presentatie is verder nog zeer fragmentarisch en weinig representatief. | |
[pagina 83]
| |
Russische vertaling van Gerrit Achterbergs ‘Dodenherdenking II’ in ‘De handpalm van de dichter’ uit 1964.
En vooral: er is tot nog toe veel te weinig vertaald om een enigszins volledig beeld te geven van hetgeen de Nederlandse letteren te bieden hebben.
Iedereen die in de Sovjet-Unie iets te maken heeft met de Nederlandse literatuur, klaagt erover dat men graag veel meer zou uitgeven, maar dat er nu eenmaal beperkende factoren zijn. In de eerste plaats zijn de specialisten gehandicapt door een tekort aan materiaal op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Met name beschikken ze over te weinig bronnen die hun een inzicht kunnen geven in de meest recente ontwikkelingen. Verder merkte Joeri Sidorin op dat er te weinig specialisten en goed geschoolde vertalers zijn (de groep vertalers omvat op dit moment niet meer dan 15 man). Veel vertrouwen had hij in de komende generaties Neerlandici die door de universiteit afgeleverd worden, maar desondanks zal het arsenaal vertalers slechts langzaam groeienGa naar eind(20). En tenslotte zal men ondanks alle enthousiasme en goede wil toch steeds rekening moeten blijven houden met de beperkte capaciteit van de uitgeverijen en de vastgestelde richtlijnen. Zo is in verband met de papierschaarste in de plannen slechts een beperkt aantal uitgaven voorzien, op het ogenblik zo'n 3 per jaar in de gehele Sovjet-Unie voor de Noord- en Zuidnederlandse literatuur gecombineerd.
Gelukkig neemt de activiteit op het gebied van de Nederlandse literatuur in de Sovjet-Unie de laatste jaren duidelijk toe. Het aantal uitgaven groeit geleidelijk, al is een tempo van 1 à 2 titels per jaar - evenveel als voor de Vlaamse literatuur - natuurlijk nog niet verbijsterend. De verzamelbundels van de afgelopen jaren hebben gezorgd voor een aardige introductie van de Nederlandse letteren bij het Russische publiek. Hopelijk wordt de komende jaren voortgebouwd op deze basis en een begin gemaakt met de uitgave van al hetgeen men in Nederland gewend is te beschouwen als hoogtepunten van de eigen literatuur. |
|