Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Louis Paul Boon: mens of mythe?
| |
1. Inleiding.‘Maar dat is dan tenminste toch een boek waaraan gewerkt is. Niet zo maar iets dat gauw de markt is opgesmeten om er geld aan te verdienen’Ga naar eind(1).
De eerste kwalificatie betreft de studie van Louis Paul Boon, tedere anarchist door Paul de Wispelaere, de tweede het eerste Boonboek van Weverbergh en Leus. De spreker is Louis Paul Boon.
Met de verschijning van het tweede BoonboekGa naar eind(2) zijn we gekomen op een punt dat erom vraagt een balans op te maken. De balans van alle geschriften die er na de dood van de schrijver over hem op de markt gebracht zijn.
Je kunt je afvragen of alle aandacht die er aan de persoon en het werk van Boon is besteed evenveel niveau heeft. Niets schijnt in deze tijd kennelijk beter aan de man gebracht te kunnen worden dan de ‘inside-information’ uit het binnenkamertje van een grootheid. Daarvan getuigt ook een aantal van bedoelde beschouwingen: men vindt het interessant om alle biografische sporen en dwaalsporen in Boons werk uit te zoeken, in het waanbeeld gelovend, dat dit ook meer begrip voor de bedoeling van dat werk zou geven.
Voor wie Boons oeuvre op zijn juiste waarde wil schatten, is het volstrekt oninteressant wie nu de personages uit De Kapellekensbaan (De KB) precies zijn of welke privé-gebeurtenissen er nu eigenlijk verhaald worden in Als het Onkruid Bloeit (Ahob). Boons fictie is een beeld van zijn werkelijkheid, is zijn visie op de werkelijkheid. Op zijn toneel lopen personen rond die kunnen bestaan, maar die vooral een stuk van hemzelf zijn geworden, en ook een stuk van het verhaal. Datzelfde geldt voor de gebeurtenissen in het verhaal: zij dienen op een veel hoger plan bekeken te worden dan dat van de pure autobiografie. Wie Boons werk op | |
[pagina 10]
| |
L.P. Boon (1912-1979).
zijn juiste waarde wil schatten, zoekt niet naar curiosa.
Wie Boons werk wil bestuderen zoekt naar de kern ervan: de bedoeling die hij ermee heeft, de boodschap die er in verscholen ligt. Die boodschap zal ons altijd in beweging houden, zal een eeuwigdurende beweging veroorzaken in de denkwereld van de lezer. Daarom zal ook de kritiek zich een perpetuum mobile moeten tonen en zich niet door allerlei zinloze anecdotiek moeten laten ondersneeuwen. Dit artikel wil daarvan een bewijs zijn. | |
2. Boon en de partijpolitiek.Als we de autobiografieën, bio- en monografieën mogen geloven, is het verhaal vrij duidelijk: Boon hoorde voor de Tweede Wereldoorlog bij een groep jongeren met vrij communistische ideeën, waarbij ook Bert van Hoorick en Maurice Roggeman zaten. Zo is hij na 1945 terecht gekomen bij de Rode Vaan. Daar schreef hij met name stukken over kunst en cultuurGa naar eind(3). Hiervan lezen we de fictionele vertaling in De KB: de ‘dagbladschrijver’ Johan Janssens vertelt dan, dat hij op het dagblad is buitengewerkt, omdat zijn non-conformistische opvattingen niet strookten met die van zijn dogmatische bazen. Het is een fictieve versie van de werkelijkheid, een fictie die precies past bij de ideeën die Boon in zijn werk uitdraagt: de ‘tedere anarchist’Ga naar eind(4) is ten aanzien van iedere ideologie steeds een nonconformist gebleven. Toch vertoont deze werkelijkheid heel wat meer nuance: Boon legt het zelf al uit in een interview met KnackGa naar eind(5) en op dezelfde manier doet Rosa Michaut hetGa naar eind(6): de Rode Vaan was na de oorlog een goed lopend blad, totdat ook de socialistische bladen weer verschenen. ‘De achteruitgang in het abonneetal werd toen door de leiding niet begrepen, en er werd gedacht dat het kwam door oorzaken van binnen het blad zelf, vandaar het ontslag van bepaalde redacteurs’ (zegt Boon); ‘de leiding moest besparen en deed dat door minder aandacht aan verheven zaken als cultuur te besteden, waardoor een aantal redacteurs moest afvloeien’ (aldus Michaut). Hoe het ook zij: anders dan in De KB en elders gesuggereerd werd, is het ontslag geen prototype van Stalinistische partijpolitiek, maar veel meer een economisch opportunisme en een voorbeeld van ‘vertrossing avant-la-lettre’.
Toen kwam Vooruit. Na enige omzwervingen was Boon eerst los medewerker (1948), later kwam hij in vaste dienst (1954). ‘Veel drukte heb ik over dat afscheid aan de KP niet gemaakt... Op een bepaald moment heb ik mijn lidgeld niet meer betaald. Toen ik op Vooruit ging werken | |
[pagina 11]
| |
1.
Een tentoonstelling te Aalst, mei 1979.
2.
‘Het meisje’, schilderij van L.P. Boon, 1968. heeft Gaston Crommen mij gezegd: “Ge moet nu lid worden van de BSP hè”. En ik heb dat dan gedaan’, zo vertelt hij in Knack.
Hoe innig was de verhouding tussen Boon en de BSP (Belgische Socialistische Partij)? Boon heeft de BSP altijd gesteund waar hij dat kon, of liever nog: waar dat van hem gevraagd werd. Daarvan mogen ook de lucifersdoosjes en bierviltjes getuigen, die bij de reclame-campagnes voor verkiezingen werden rondgedeeld. Sinds 1964 stond hij op de lijst voor de Gemeenteraadsverkiezingen in Erembodegem. Plaatselijke politici uit het Aalstse ‘vonden in hem altijd een bondgenoot en een trouwe steun voor het werk van de partij’Ga naar eind(7).
Iedereen die Boons werk kent, weet dat het verankerd is in de linkse beweging. Maar tegelijk weet hij nog iets anders: ‘een keurslijf van denken of de carcan van een organisatie lag hem niet’Ga naar eind(8). We voelen dat uit iedere regel die hij schrijft. We weten dat die houding hem heel vaak in zijn leven gekenmerkt heeft. Was hij een ‘echte’ socialist?
Hij was blij met zijn baan op Vooruit. Het gaf hem rust na jaren sociale onzekerheidGa naar eind(9). Maar daarmee was hij nog niet meteen een partijman. Daaraan verhelpt ook niets, dat allerlei bladen uit het sociaaldemocratisch circuit, hem in stukjes presenteren als een échte socialist. Het maandblad van de Socialistische Mutualiteit bijvoorbeeld voegt er dan meteen aan toe: ‘Een anarchist ook’Ga naar eind(10). Boon is niet zomaar in een politiek hokje in te delen. Hij heeft zich altijd fair opgesteld tegenover de socialistische beweging, maar werd daarmee in zijn denken nog geen orthodoxe partijklerk. Zijn ideeën ondergaan verschuivingen van enige importantie, maar hij blijft even eigenzinnig in al zijn werken. Nooit zal de man die zichzelf principieel een ‘nihilist en anarchist, en socialist’ noemt, een opportunist blijken.
Hoe heeft de partij zich tegenover hem gedragen? ‘Zij kon en wilde hem gebruiken’ meent | |
[pagina 12]
| |
‘Als het Onkruid bloeit’,
tekening door Piet van Bragt. Frans VynckeGa naar eind(11). Weverbergh voegt daaraan toe: ‘Dit was niet uit solidariteit met zijn ideeën, met zijn boodschap, dit had puur opportunistische redenen, men wilde er stemmen mee winnen’Ga naar eind(12). Het is moeilijk hierover definitieve uitspraken te doen. Ik weet op wat voor integere wijze bijvoorbeeld Bert Van Hoorick of Walter De Brock tegenover Boon zijn opgetreden. Maar ik weet ook hoe in de kritiek al te vaak, door zich socialistisch noemende auteurs, Boons aanvallen op het binnenhuisje van de socialisten zijn verzwegen (zoals die te vinden zijn in De Zwarte Hand, Pieter Daens, en natuurlijk in De KB en Mijn kleine oorlog). | |
3. De politieke kleuren van de kritiek.Het is duidelijk waarneembaar hoe de scheidslijn progressiviteit/puritanisme dwars door het onderscheid links/rechts heenlooptGa naar eind(13): ook socialisten hebben vaak geschokt gereageerd op boeken waarvoor hun puriteinse geesten nog niet rijp waren of wel nooit rijp zouden worden. Geprikkeld reageert Hubert Lampo op Niets gaat ten onder, zonder echt in te gaan op de inhoud of bedoeling van het werk. En Raymond Herreman reageert op hetzelfde moment als een van zijn fatsoenstakje gevallen BoekuilGa naar eind(14).
Wie Boons eigen kritieken leest in Geniaal maar met te korte beentjes, weet hoe hij zich kon ergeren aan critici uit de socialistische hoek, die alles wat maar enigszins binnen hun richting past, wat vernieuwend of liever quasi-vernieuwend klinkt, met lauweren kronenGa naar eind(15), maar tegelijk daarmee inkapselen.
Je kunt ten aanzien van de kritiek op Boons werk niet zomaar de simpele tweedeling maken tussen socialisten en liberale vrijdenkers aan de ene, en katholieken aan de andere kant. Er waren er in het katholieke kamp die hem vanaf het begin waardeerden: André Demedts, Gaston Durnez en Piet Thomas o.a. Maar er is iets opvallends in vrij veel kritieken, zowel in die van André Demedts uit 1946Ga naar eind(16) als in de latere CVP-lofzangen op Pieter Daens: er wordt steeds in tongen gezongen over het literaire genot, maar tegelijk schuwt men de politieke boodschap; Boon immers vervalst toch maar de werkelijkheid, je kunt zijn ideeën maar beter laten voor wat ze zijn.
Wanneer Paul de Wispelaere Vergeten Straat of Marcel Wauters De Bende van Jan de Lichte besprekenGa naar eind(17), tonen ze ons aan hoeveel onrecht een eenzijdig literaire benadering aan Boons werk doet. Vergeten Straat is een ‘mooi’ boek, maar het is veel meer. Het is het verhaal over de droom van een wereld zonder ikzucht. Een droom die mislukt is. In dit boek zowel als in De Bende staat de vorm steeds in dienst van de bedoeling. | |
4. Het verschil tussen de kritiek in België en in Nederland.Is Boon in België door de kritiek nu werkelijk | |
[pagina 13]
| |
Brief van Karel van Miert aan de auteur D. Gebuys.
zoveel later ontdekt dan in Nederland? Ik geloof er niets van, maar constateer bij analyse van o.a. in Over Boon weergegeven kritieken wel andere verschillenGa naar eind(18). Boon zegt zelf tegen Roggeman, dat hij zich zo ergert aan de critici in eigen land, die ongeacht hun politieke kleur, literatuur bespreken vol provincialisme, en onnozelheid, en zich verdrinken in naïef modernisme. De juryrapporten van bijvoorbeeld de Henriëtte Roland Holst-prijs en de Huygens-prijs en ook de al vroeg verschenen kritieken van bijvoorbeeld Dinaux loven zijn kritisch vermogen ten aanzien van de maatschappij, verbinden vorm en inhoud van zijn werk. Ik denk dat dat voor hem het belangrijkste was: niet louter erkenning als schrijver, om de vernieuwende vorm en structuur van zijn boeken, maar ook en vooral om de inhoud ervan. Literatuur, zo horen we vaak van hem, was immers niet zomaar schoonschrijverij. De oppervlakkigheid in de kritiek van diverse politieke strekkingen ergerde hem bijzonder. Daarbij heeft hijzelf de wat vertekende indruk gehad, dat in Nederland iedereen hem wel de juiste waardering gaf. De huldigingen en prijzen waarmee hij vooral in zijn laatste jaren werd overstelpt, wantrouwde hij: hij werd met complimenten om de oren geslagen, die steeds maar weer aantoonden dat men van zijn werk niet veel begrepen hadGa naar eind(19). De complimentenmakers waren niet veel beter dan de leerlingen van het Heilig-Kruis-college in Denderleeuw, die in de jaren '60 een interview met Boon hadden voor de schoolkrant Weredi (sic) en die in hun verhaal aantoonden dat het nog niet wilde zeggen dat de schrijver Boon nu binnen de muren van de onderwijsinstituten was toegelaten: Boon is de man die we kennen van de teevee: ‘Hij is sympathiek, oprecht, maar onbekommerd ten aanzien van de wereld...’Ga naar eind(20).
Overal waar de boeken van Boon ter sprake komen, botsten we op taboe-angst, fatsoensrakkerij en behoudzucht. Werken als Niets gaat ten onder, De Memoires van de heer Daegeman en Ahob werden unaniem ook in Nederland door de kritiek als missers gezien. Niemand die probeerde de rode draden van het oeuvre door te trekken, niemand die er oog voor had, dat er bijv. in Ahob een echte avant-gardist sprak, iemand die de jeugd voor zich zag uit het ik-tijdperk der jaren '70; een jeugd beroofd van moed en doorzettingsvermogen, en apatisch turend naar de eigen navel. | |
5. De plaats op de lijst van de Europese verkiezingen.Kort voor zijn dood brachten Karel van Miert, Marc Galle en andere kopstukken van de BSP een bezoek aan Boon, met het verzoek of hij een plaats wou innemen op de lijst voor de Europese verkiezingen. We herinneren ons de foto's in de kranten. | |
[pagina 14]
| |
Joop den Uyl op bezoek bij L.P. Boon.
Was dit nu een blijk van hulde en erkenning van een partijgenoot als schrijver? Ik heb het Van Miert willen vragen, maar kreeg de volgende brief van hem terug (ik citeer het fragment dat hier relevant is): ‘Ik heb L. Paul Boon eigenlijk persoonlijk niet zo goed gekend. Het lot heeft echter gewild dat ik het voorrecht had, hem nog te kunnen ontmoeten enkele dagen voor zijn dood’Ga naar eind(21).
Een goede verstaander trekt er zijn conclusies uit. Hij dient dan nog te weten, dat het lot gewild heeft, dat ik bepaald niet alleen gevraagd had om een gesprek over L. Paul Boon, de persoon, maar ook over zijn werk, over L. Paul Boon, de schrijver dus.
Frans Vyncke heeft ten aanzien van de houding van de BSP als partij tegenover Boon een voor de hand liggende conclusie getrokken: ‘Hij moest iets voor hun doen, zij deden niets voor hem’. | |
6. Boon en Den Uyl.‘Er kwamen allerlei foto's met kopstukken in de kranten: zij meenden dat het goed voor hun carrière was. Zo is ook Joop den Uyl bij hem geweest.’ Vyncke wijst niet alleen met de beschuldigende vinger naar de BSP, maar ook naar de socialisten in Nederland.
Ik geloof dat dat niet helemaal terecht is. In een inleidend woord - door anderen gelezen op een herdenkingsbijeenkomst te Aalst, juni 1981 - spreekt Den Uyl over de schrijver Boon: ‘een schrijver die een specifieke werkwijze (het vertalen van een historische werkelijkheid in een literaire expressie) koppelde aan een heel duidelijke bedoeling (het tonen van het lot van de ontrechten, hun strijd voor een beter bestaan, met daardoorheen geschetst het constante menselijk falen). Zijn geschiedschrijving was gedragen door een heel duidelijk idee, die hoofdfiguren verheft boven hun loutere historische betekenis. Alleen wie dat erkent, heeft begrip voor de bijzondere plaats die Boon in onze cultuur inneemt’Ga naar eind(22).
Wie de schoen past trekke hem aan. Ik vermoed - gezien het voorafgaande - dat sommige mensen, uit onverwachte hoek, er veel moeite mee zullen hebben. Het valt mij op, hoe trefzeker Den Uyl juist het specifieke karakter van Boons historische werk schetst. Een interpretatie die heel dicht staat bij de uitleg door Wauters van de bedoeling van Jan de Lichte: een selectie van de historische feiten en een inkleuring ervan, om wille van de bedoelingGa naar eind(23). Alleen de eindpunten van de interpretaties door beiden zijn verschillend: voor Den Uyl heeft de hoop, het idealisme accent; voor Wauters het (bij Den Uyl niet verzwegen) menselijk falen, dat voor hem - uiteindelijk en jammer genoeg - de doelloosheid van de opstand impliceert. Zonder twijfel ligt het verschil in eindpunten aan het verschil in maatschappelijke positie, en aan projectie van eigen ideeën op het werk van de schrijver. Den Uyl legt in zijn interpretatie dus de | |
[pagina 15]
| |
Een huldiging op de Kapellekensbaan.
accenten van een politicus, dat is juist. Maar hij is in 1979 niet zomaar naar Boon gegaan, om zich met hem te laten fotograferen. Hij heeft zich in ieder geval zeker in hoge mate voor zijn werk geïnteresseerd. | |
7. De actualiteit van het historische.Boon ‘leefde buiten zijn eigen tijd om’ zegt het nieuwe Boonboek. Ik heb hierboven, met instemming van Den Uyl geciteerd, nl. dat de bedoeling van de historische werken de historische betekenis ontstijgt.
Ik zou hier ook nog kunnen spreken over de onzin om op dit punt Eten op zijn Vlaams te noemen (net als het Boonboek doet), aangezien de markt overvol is van kookboeken uit Grootmoeders tijd. Ik wil het hier echter speciaal nog hebben over het Geuzenboek: geheel volgens de regels van het literaire spel in vroeger tijd, heeft deze historische kroniek een zowel politiek-actuele als ethisch-morele boodschap. Het ideaal en de droom van de Geuzenrepubliek vallen ten offer aan puur eigenbelang, aan een streven naar macht en machtsbehoud, aan de te allen tijde op de loer liggende plaag van arrivisme. Maar niet iedere stroming in de realiteit is even slecht: er is reactionair en reëel handelen, er bestaat christen-democratie en socialisme.
Boon wou in dit boek de wezenstrekken van zijn land ook voor de eigen tijd achterhalen, hij wou weten hoe de in zijn ogen voor de historie van België zo rampzalige splitsing tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden tot stand was gekomenGa naar eind(24), een splitsing die verstikkend had gewerkt op al het geestelijk leven in Vlaanderen, en waarvan de werking ook nu nog op ieder maatschappelijk terrein te merken was.
Wie dit boek goed leest, leest er een aanval in op de zogeheten CVP-staatGa naar eind(25). Want Boon kiest in dit boek, hij kiest duidelijker en definitiever dan eerder. Hij kiest voor de Geuzen, kiest ook onherroepelijk voor het bestrijden van alle traditie en verzuurde machtsstructuren, hoe zeer ook de strijders zelf door die traditie mogen zijn of worden aangetast. Geuzenboek is daarmee een strijdbaar boek, een dat draden uit andere boeken doortrekt, maar dat tegelijk een evolutie in het denken toont. | |
8. De invloed van de vaste baan op de toon van de boeken.Een zaak is bij het spreken over het werk nog onderbelicht gebleven: in 1954 komt Boon vast bij de Vooruit werken; zijn de boeken die hij daarna schrijft nu anders geworden? In 1953 is De KB verschenen. Een boek dat met een allesbehalve zachte spons over het standbeeld van de Socialistische | |
[pagina 16]
| |
‘Het Geuzenboek’, tekening door Piet van Bragt.
Beweging wrijft, meer een boek dat de vuile plekken met schuurpapier te lijf gaat. Na 1954 wordt het anders. Anders, niet in de zin dat er een andere Boon opstaat, wel anders in de zin van een verschuiving van het blikveld. Steeds meer komt de camera te staan op de binnenkamer van de personages, met hun privé-beslommeringen, met hun individuele botsing met de omgeving en (dus ook onontkoombaar) met de maatschappij. Dit beeld is veel minder sterk vooraf politiek ingekleurd. De mens en zijn problemen, de mens en zijn onvolkomenheden staan centraal in Menuet, Niets gaat ten onder, De Paradijsvogel en Het nieuwe onkruid. Natuurlijk worden daar ideeën in verwerkt, zijn er stapjes naar de politiek-sociale werkelijkheid, maar vaak ook wordt het aan de lezer overgelaten interpretatieve knopen te leggen. Nu kunt u zeggen: dat is een evolutie in Boons denken, en deels is dat ongetwijfeld ook zo. Maar de vraag blijft waarom politieke verhoudingen en misbruik van idealisme in een aantal boeken zo opvallend verschoven in accent van beschrijving (niet vanuit de onvolkomen beweging of het mislukte ideaal, maar enkel en alleen vanuit de onvolkomen mens, die alles wat hij zou willen niet kan - vgl. hier het tweeluik over de bende van Jan de Lichte en merk ook de verschuiving tussen De Bende (1953) en De Zoon op)? En waarom zo plots weer een politieke lading pur sang vlak voor zijn pensionering in 1972, als in 1971 Pieter Daens verschijnt? Want terwijl Boon nog kort daarvoor (in 1965) enkele leden van de Socialistische Toneelbond uit het 19e-eeuwse Aalst in hun beste toneelkleren had neergezet, krijgt in dit boek de hele Socialistische Beweging zeker niet haar zondagse jasje aan, en steekt ze schril af bij die van de Daensisten.
Kortom: we zijn hier op een punt gekomen dat nog veel nader onderzoek verdient: de bewuste of onbewuste invloed van het werken bij Vooruit op de toon van Boons boeken. Zoals gezegd heeft dat helemaal niets te maken met een opportunistische houding of toon van schrijven, het heeft wel te maken met een verschuiving van het perspectief van waaruit de dingen bekeken worden. | |
9. Boon en de cultuurfondsen.Hoe hebben de vier cultuurfondsen steeds gereageerd op Boons boeken?
‘Het Vermeylenfonds heeft hem wel gesteund, maar meer op grond van de waarde die de figuur voor hun beweging kon hebben. Niet omdat ze hem wilden helpen. Toen Lowie eens erg in financiële moeilijkheden zat, konden ze zogenaamd niets voor hem doen. Bij de Vlaamse Gids heeft hij enkele bewonderaars gehad, en zo mocht hij erin publiceren. Maar dat betekent niet dat het Willemsfonds een bijzondere houding tegenover hem zou hebben ingenomen. Het Davidsfonds heeft hem altijd in een hoek willen drummen.’ | |
[pagina 17]
| |
Een vergeten straat?
De woorden van Wauters worden bevestigd door Walter Prevenier, bestuurslid van het Willemsfonds. Een liberaal fonds zal zich zeker niet met de ideeën van Boon kunnen vereenzelvigen, maar het zal hem wel de vrijheid hebben willen laten, om die ideeën te uitenGa naar eind(26).
Maar het Davidsfonds? Is, met het feit dat er in de omgeving van Aalst de laatste jaren wel bijeenkomsten worden gehouden onder de vlag van dit fonds, waarop het werk van Boon centraal staat, ook de officiële houding van het Davidsfonds veranderdGa naar eind(27)? Ik citeer uit een brief, afkomstig van het hoofdbestuur, bij monde van secretaris-generaal Valvekens: ‘Met betrekking tot de auteur Louis Paul Boon moet ik u meedelen dat nooit contacten werden gelegd, noch met mijzelf, noch met mijn voorgangers. Zijn werking richtte zich op Vlaams en cultureel vlak tot de kringen die aanleunden bij zijn ideologische en filosofische overtuiging. Het lijkt ons derhalve overbodig hierover een gesprek te hebben’Ga naar eind(28).
Een brief die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
Maar - zo zult u tegenwerpen - al die bijeenkomsten onder de vlag van datzelfde Davidsfonds dan? Ik herhaal hier nog eens het onderscheid gemaakt bij de uiteenzetting over de politieke camoeflagekleuren van de kritiek: men waardeert Boon al te vaak slechts als schrijver, omdat hij zo goed schreef alleen. Maar men zwijgt tegelijk nagenoeg over de boodschap die de werken van Boon met zich meedragen, of als men erover spreekt, doet men het liefst alsof er kritiek geleverd wordt, bedoeld voor mensen van vroeger dagen. Vroeger, toen er nog tegenstellingen in de maatschappij waren, enzovoorts. T.t.z. men vergeet kortom de actualiteit van zijn woorden te herkennen.
Rest nog een enkel woord over het Masereelfonds. Wie goed opgelet heeft, weet hoe zwijgzaam men daar over Boon was. Pas in 1981, twee jaar na zijn dood dus, is daar enige verandering in gekomen, dan verschijnt er een herdenkingsbrochure. Maar verwacht niet dat er harde noten in gekraakt zullen worden, het moet immers ‘verstaanbaar’ blijven voor de ‘massa’. Nergens dus ook maar één allusie op Boons grondige kritiek op het partijtotalitarisme, zoals o.a. in De KB, Vergeten Straat en Pieter Daens. Wel een stuk over Lolita, natuurlijk, dat geeft rode oortjes, dus dat spreekt de mensen aan. | |
10. Epiloog.Aan het slot van deze beschouwing wil ik terugkeren naar het begin: de stroom van publicaties rond persoon en werk van Louis Paul Boon, voorlopig ‘culminerend’ in het nieuw uitgegeven Boonboek.
Ik hoop in dit artikel enkele hardnekkig voortlevende legendes in dit verband rechtgezet te hebben. Over Boon en zijn autobiografie, de kritiek, de partijpolitiek, de benadering van zijn werk e.d.
Ik heb zelf meegedaan aan een nieuwe hypothesevorming: maar dan wel over zijn oeuvre en over de invloed die factoren daarbuiten op dat oeuvre hebben gehad. Tot slot wil ik in het valse licht van het Boonboek 2 nog even stilstaan bij de laatste jaren van de schrijver: dit zijn jaren geweest van bijzondere produktiviteit zowel op literair als plastisch gebied. | |
[pagina 18]
| |
In het posthuum verschenen Geuzenboek toonde Boon zich strijdbaar als altijd. En niets wijst erop uit gesprekken met familieleden en naaste vrienden dat hij echt meer vereenzaamd was. Geestelijk was hij immers altijd een ‘einzelgänger’. Bovendien stierven er steeds meer mensen met wie hij zich nog enigszins verbonden had gevoeld, en dat heeft dus gemaakt dat hij steeds meer - en vooral in gedichten - bij de dood is blijven stilstaan. Maar hierdoor komt niet iedereen die logisch redeneert, tot de conclusies die Weverbergh en Leus trekken in hun nieuwe hoofdstuk, waarin het interview met het echtpaar Vyncke centraal staat. Het kan niet anders dan dat zij - bevooroordeeld vanuit de veronderstelling dat Boons dood als het ware moest zijn gekomen omdat hij dat zelf wou - selectief te werk zijn gegaan met het materiaal van genoemd interview, zodat slechts dat is geplaatst wat hun veronderstelling kon steunen.
Dat is jammer, want de studie over het leven en werk van Louis Paul Boon is daarmee op het niveau van Henk van der Meyden beland. En die sfeer van roddel en achterklap kan niemand bedoelen die het serieus meent. Dat past niet in de L.P. Boonstraat. Met dank aan Walter Prevenier, Marcel Wauters, Victor van Bergen Henegouwen en speciaal aan Piet van Bragt die zich door Boons werk tot een aantal tekeningen liet inspireren. |
|