Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd25 jaar Interparlementaire Beneluxraad.Op 7 mei 1982 werd in Den Haag het vijfentwintigjarig bestaan van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad plechtig herdacht. Die raad, samengesteld uit eenentwintig Belgische, evenveel Nederlandse en zeven Luxemburgse volksvertegenwoordigers, werd ingesteld bij overeenkomst van 5 november 1955 en kwam voor het eerst bijeen op 27 februari 1957. Samen met de Raadgevende Sociaal-Economische Raad staat hij | |
[pagina 793]
| |
het Ministercomité bij, dat gelast is met de uitvoering van het Beneluxverdrag, het eerste experiment van supranationale samenwerking en economische integratie in het naoorlogse West-Europa. De bedoeling was de nationale parlementen nader te betrekken bij het naoorlogs buitenlands beleid, en meer in het bijzonder bij het uitwerken van de verdragswetgeving. De raad is bevoegd voor de werking van de Economische Unie, de culturele toenadering, de samenwerking op het gebied van het buitenlands beleid en de eenmaking van het recht.
Twee publikaties van de raadGa naar eindnoot(1) trachten een luciede balans op te maken wat zijn positie, zijn werking en zijn werkzaamheden betreft. Gezien de complexiteit van iedere poging tot integratie, is het vanzelfsprekend dat het vrije goederenverkeer en de eenmaking van het recht slechts stapvoets worden gerealiseerd. Inzake buitenlands beleid wordt vooral gestreefd naar eensgezind optreden in de EG- en NAVO-ministerraden en naar samenwerking bij de politiek ten aanzien van de ontwikkelingslanden. Op het vlak van de culturele toenadering zijn de resultaten zeer gering te noemen. Te onderstrepen valt wel dat, bij de bespreking van ontwerpverdragen, gezamenlijke verslagen van de regeringen en eigen initiatieven betreffende grensoverschrijdende kwesties, boven alle politieke breuklijnen heen, steeds wordt aangedrongen op unificatie, harmonisatie en coördinatie.
Om de Beneluxintegratie nieuwe impulsen te geven, heeft de raad, naar aanleiding van zijn vijfde lustrum, de regeringen en wetgevende vergaderingen van de lidstaten een Manifest voor een Benelux-Relance aangeboden. Het heeft tot doel de verworvenheden veilig te stellen, maar vooral de Benelux in staat te stellen de stagnatie te doorbreken en de malaise te overwinnen, waarin de evolutie van de Europese Gemeenschap en de recente recessie hem deden belanden. De raad onderstreept de noodzaak, voor de Benelux, om terug zijn pioniersrol te vervullen en het enthousiasme van de beginjaren terug te vinden, opdat de Noordzeedelta in de toekomst, voor de andere internationale gemeenschappen, een voorbeeld van een doeltreffend instrument voor harmonisch en vreedzaam samenleven kan blijven. Hij formuleert een reeks doelstellingen in alle Beneluxgebieden, suggereert institutionele verbeteringen die hun realisatie kunnen bespoedigen en legt de regeringen, zeventien verschillende sectoren, een lijst gedetailleerde concrete aanbevelingen voor.
De tweetaligheid en het bicultureel karakter van de Belgische staat vormden ongetwijfeld een ernstige hindernis voor de culturele integratie op Beneluxniveau. De culturele autonomie van 1970 en de grondwetsherziening van 1980 vertrouwden de internationale culturele samenwerking toe aan de cultuurgemeenschappen in België. Het is de Franstalige Belgen niet ontgaan dat de Vlamingen daar een bijzonder belang aan hechten en op dat gebied vrij vlug een aantal initiatieven hebben genomen. Zo kon Serge Govaert, te hunner intentie, reeds een brochure wijden aan de recente ontwikkeling van de Vlaams-Nederlandse betrekkingenGa naar eindnoot(2). Hij situeert historisch de taalkundige en culturele samenhang, de taal- en letterkundige congressen in de vorige eeuw, de tussenoorlogse Grootnederlandse Beweging en het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord van 1946. Dit kwam echter onvoldoende tegemoet aan de culturele integratieverlangens aan Vlaamse zijde, waar men in dat vlak op wat ruggesteun vanuit het Noorden hoopte ten gunste van de eigen emancipatiestrijd. Vanaf 1972 kwamen interparlementaire contacten tot stand tussen de Vlaamse Cultuurraad en de Nederlandse Tweede Kamer, wat uiteindelijk is uitgemond in de ondertekening van het Taalunieverdrag in 1980. De auteur onderstreept er het totaal origineel karakter van, zowel op het vlak van het nationaal als van het internationaal recht, en vergelijkt dit bilaterale-betrekkingenmodel met de samenwerkingsformule tussen Frankrijk en Québec. Voorts herinnert Govaert aan de talrijke particuliere initiatieven die, in het verleden, de Noord-Zuidcontacten hebben onderhouden en bevorderd en noteert hij de domeinen waarop de nieuwe samenwerking op het gebied van taal en cultuur van toepassing zal zijn. Ten slotte stipt hij aan dat die problematiek een Europees en zelfs wereldperspectief heeft, door het feit dat op die wijze de Nederlandstalige minderheidsgroep binnen een euroregionalisme zijn cultuuridentiteit en -authenticiteit zal moeten bevestigen en beschermen.
Willy Devos. |
|