excessief, maar over het algemeen hadden de lagere klassen minder kinderen dan de welstellenden. Uiteraard moeten al deze losse bevindingen in hun juiste context worden geplaatst om ze op een correcte manier te kunnen begrijpen. Enkele ontwikkelingen werden vanuit hun historische context tot in het meest nabije verleden doorgetrokken; in de inleiding had de auteur overigens als gesteld dat hij de geschiedenis niet beschouwt als een doel op zichzelf, maar als een testgebied voor het analyseren van actuele vraagstukken. Dit kan ouderwets lijken, maar we zien het graag nog eens neergeschreven én toegepast, ook al komt dit soms wat moraliserend of belerend over.
Het tweede deel van deze studie, soms vrij technisch opgevat en daarom het moeilijkst, handelt over bestaansmogelijkheden en beroepsstratificatie; prijzen en lonen; landbouw en linnennijverheid; het fysisch produkt; en de fiscale druk en inkomensderving. Van dit laatste hoofdstukje kan alvast worden gezegd dat het aan diepte en verfijning had gewonnen indien de auteur reeds had kunnen beschikken over een degelijke inventaris van het archief van de Staten van Vlaanderen en van de Rekenkamer. Een bewering als zou het belastingsstelsel in de Zuidelijke Nederlanden eerder gunstig zijn uitgevallen (omdat het minder ongelijkmatig was opgevat als in Frankrijk) kan alvast niet zómaar worden aangenomen. Bij ditzelfde hoofdstukje krijgen we de indruk dat de auteur zich wat vergalloppeert bij het benadrukken van de betekenis van de ‘kwantificering’; men kan geen tabula rasa maken met de beschrijvende bronnen. Maar overigens kunnen ook voor dit deel enkele van de meest in het oog springende resultaten worden meegedeeld: spreken over Vlaanderen als over een verarmde regio gaat enkel op voor de 19de eeuw - het speelde een essentiële rol in de voorbereidende fase tot industrialisering, waarvan Wallonië in eerste instantie de vruchten zou kunnen plukken (binnen de agrarische leefwereld werd de basis gelegd voor economisch herstel en groeiversnellingen); gemiddeld 70 tot 90% van de gronden in Vlaanderen was verpacht en kleinschalige familiale bedrijfjes waren in de meerderheid - de kiemen voor de latere crisis lagen in een verdeling van de activiteiten tussen landbouw en huisnijverheid; de levensstandaard van de doorsnee-bevolking bleef vijf eeuwen lang (tot het einde van de 19de eeuw) ongeveer op hetzelfde niveau, maar ook de pachtprijs werd eeuwenlang gehandhaafd om en rond een middenprijs van ± 150 liter tarwe per ha; in de ‘scharnierperiode’ 1750-1850 bleef het groeiritme van de landbouwproduktie achterop bij de
bevolkingstoename en gedurende de eerste helft van de 19de eeuw komen vlees en zuivel nog weinig op tafel bij de gewone man; wezenlijke verbeteringen in de graanteelt en de landbouw werden tijdens het ancien regime niet bereikt.
Het derde deel vormt het sluitstuk van dit boek. Volgende sociale facetten worden hierin achtereenvolgens behandeld: levensstandaard en arbeidsfrequentie; consumptiepatronen en vrije tijd; fysische kenmerken van de plattelandsbevolking; sociale politiek en bijstandsverlening; geletterdheid van de plattelandsbevolking. Het zijn allemaal elementen die ongetwijfeld voor heel wat lezers verrassend nieuw zullen zijn en die zeker niet (of toch veel minder) aan bod komen in traditionele historische werken. Demografisch onderzoek en economische ontwikkeling waren noodzakelijke tussenschakels om finaal tot de beschrijving van deze sociale leefwereld te komen. Ook hier kunnen enkele merkwaardige bevindingen naar voren worden gebracht: van de 16de tot de 19de eeuw schommelde het inkomen van de landbouw- en de textielarbeiders - bij voltijdse tewerkstelling - rond het bestaansminimum (alleen de periodes 1450-1500 en 1710-1770 kenden een gunstige evolutie van de koopkracht op het platteland); in de 19de eeuw werd de bevolking geïndoctrineerd en gemanipuleerd, terwijl er voordien een soort ‘Pallieter-mentaliteit’ heerste; fysische kenmerken en ook geletterdheid gingen nauw samen met de materiële welvaart van de bevolking; primordiaal was de zorg voor eten en drinken, terwijl andere beslommeringen daaraan waren ondergeschikt.
Vandenbroeke heeft een merkwaardig boek geschreven, dat door een ruim publiek, maar ook door professionele historici met vrucht kan worden gelezen. De auteur hoeft geen verontschuldigingen in te roepen voor het voorlopige karakter van zijn werk, want het bevat meer dan voldoende nieuws om als eerste portie geserveerd te krijgen; wie het gelezen heeft zal met belangstelling uit zien naar zijn volgende publikatie.
Michiel Nuyttens.
Chr. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Uitgeverij Orion / Beveren, Gottmer / Nijmegen, 1981, 301 p. (Orions Historische Bibliotheek).