de Frontbeweging; ook vooroorlogse studentenbladen verschenen nu opnieuw, naast het nieuwe ‘Storm’. Zowel de zelfbestuursgedachte als het minimumprogramma hadden hun verdedigers in de studentenbeweging; exclusieven werden toen echter nog niet uitgesproken: beide stromingen vloeiden nog samen in één brede vlaamsgezinde en zedelijk-godsdienstige bedding. Het AKVS leek in die jaren af te stevenen op een officiële erkenning door het hele Belgische episcopaat. Maar organisatorisch stond de beweging toen nog vrij zwak; de gelederen waren nog niet gesloten. In de jaren 1919-1924 werden heel wat initiatieven genomen, zowel op plaatselijk, regionaal als provinciaal vlak, die van het AKVS een goed werkende organisatie moesten maken: de beweging werd in de steigers gezet. Ook op het centrale niveau, d.i. het hoofdbestuur te Leuven, werden structuren uitgewerkt, die het contact tussen basis en top moesten verbeteren. Met een overvloed van (soms overbodig lijkende) details schetst Vos het netwerk van het AKVS met zijn 223 bonden, 25 gewesten en 5 gouwen. De bewering van Elias en Lamberty als zou de studentenbeweging uitsluitend ontstaan zijn als een spontane reactie van scholieren en studenten tegen de verfransingsmethoden in het katholiek middelbaar onderwijs wordt hier in twijfel getrokken: het niet voorkomen van studentenbonden in Brussel, verfranste steden of taalgrenssteden lijkt ons slechts een weinig overtuigend argument.
Het eindpunt van het proces van beleidscentralisatie in Leuven werd bereikt in 1924, met de goedkeuring van nieuwe statuten. Maar hiermee lopen we (of liever de auteur) op de geschiedenis vooruit. Want tegelijk met haar organisatorische opbouw kwam de beweging in de jaren 1920-1923 in een ware stroomversnelling. Het negatieve optreden van kardinaal Mercier was een kaakslag voor het zich ontplooiende AKVS: hij verzette zich tegen een petitiebeweging voor de vernederlandsing van het katholiek middelbaar onderwijs en wist paus Benedictus XV ertoe te bewegen een brief te schrijven, waarin hij betreurde dat de Vlaamse kwestie de eendracht onder de burgers ondermijnde; ook de Luikse bisschop Rutten, die aanvankelijk enige sympathie toonde, werd nu verplicht in de pas te lopen. Hoe kon het anders, dan dat op die manier de vertrouwelijke samenwerking tussen kerkelijke overheid en studentenbeweging verdween? Het AKVS kwam nu duidelijk los te staan van haar vroegere bindingen: kerkelijk gezag, katholieke en sociale jeugdverantwoordelijken en christen-democratische politici. Deze autonomie maakte het de AKVS-leiding mogelijk een zwenking te maken in Vlaams-nationalistische richting. De afkeer die de studentenbeweging ging vertonen voor compromissen werd vooral duidelijk n.a.v. de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, waaruit de Nolfbarak resulteerde. Maar wie was daar echt gelukkig mee?
Vos heeft het nuttig geoordeeld om het eerste deel van zijn werk af te sluiten met een uitvoerig hoofdstuk (70 p.) dat een beeld geeft van een bondsleven: het is een plezierig intermezzo, maar heeft fundamenteel weinig om het lijf. De argeloze lezer hunkert inmiddels naar een chronologisch houvast, want het tweede deel begint opnieuw met de periode 1921-1924, waarin wordt gesproken over ‘het bekoorlijke radicalisme’. Hierin wordt nog eens uitvoerig uiteengezet hoe de studentenbeweging evolueerde van een brede katholiek-vlaamsgezinde opstelling naar een uitgesproken Vlaams-nationalistisch standpunt en hoe de Kerk daar met groeiende argwaan en ongerustheid tegen aan keek. Hoewel er binnen het AKVS zelf enige tegenwind was, er bestond een tendens om de beweging opnieuw in de vroegere bedding te loodsen, stond het in 1924-'25 voor een dreigend isolement. Dit jaar wordt door de auteur beschreven als een keerpunt in de AKVS-geschiedenis.
Het was een academiejaar dat in Leuven werd gekenmerkt door een ware geest van revolte. Door haar verwevenheid met de Leuvense studentenbeweging, werd de leiding van het AKVS meegesleurd in een radicale anti-Belgische koers, die moest uitlopen op een regelrechte botsing met de kerkelijke overheid. Door een al te nadrukkelijk poneren van de ideologische zuiverheid en affirmeren van de onafhankelijkheid was het bijna onvermijdelijk dat er maatregelen werden uitgelokt. Bisschop Rutten gaf hierin het voorbeeld, door de Limburgse studentenbonden los te scheuren van het Leuvense AKVS. In september 1925 kon de Brugse bisschop Waffelaert zijn collega's ertoe bewegen het Vlaams-nationalisme te veroordelen in een gemeenschappelijk herderlijk schrijven. In de Westvlaamse colleges werden de AKVS-tijdschriften verboden en de lectuur ervan bestraft met doodzonde. Het AKVS, dat organisatorisch nu pas goed op dreef leek, kreeg hierdoor een slag onder de gordel: schuchtere toenaderingspogingen tot de kerkelijke overheid liepen op een mislukking uit; ontevredenen (of waren het angstigen?) die zich niet akkoord konden verklaren met de pure Vlaams-nationalistische lijn, bewerkstelligden een kloof in de beweging.
Vos schrikt er niet voor terug het optreden van de bisschoppen ‘begrijpelijk’ te noemen in de context van de jaren twintig (II, 143). Veel moeilijkheden hadden vermeden kunnen worden indien ze zich iets inschikkelijker hadden opgesteld tegenover de Vlaamse klachten. Maar nee, het lichtende voorbeeld kwam uit het zuiden van