stockt van een lager, de gesloten van een hoger cultureel niveau. De moeilijkheidsgraad is bij de laatste n.l. groter. Een verdere stap op de culturele ladder vormt de combinatie van open en gesloten c.q. gesloten en gesloten vormen. Zijn studie naar de oervormen van menselijke kunst, d.w.z. de oerstadia van menselijke communicatie - want dat is kunst primair - heeft dan ook tot doel de progressie van eenvoud naar complexiteit na te gaan.
De opbouw van Verstockts boek is uit het bovenstaande wel te begrijpen. Het bevat in totaal vijf hoofdstukken, voorafgegaan door een inleiding, die het thema van het boek verklaart. Ik noem ze alle vijf in volgorde: 1. Naar de oerbeelding, 2. De oertekens, 3. De basisvormen: cirkel, vierkant, driehoek, 4. De mens en de geometrie, 5. Kunstenaars 20e eeuw en de basisvormen.
Onder oerbeelding verstaat Verstockt afdrukken van het menselijk lichaam, kinderkrabbels enz. Oertekens zijn: stippen, krassen, lijnen, spiralen, kruisen, swastika's.
De genoemde drie basisvormen zijn niet zonder reden in de menselijke geomerie teruggeprojecteerd; men denke bijvoorbeeld aan Leonardo's bekende tekening van de mens, gevat in cirkel en vierkant. Deze bouwde daarin voort op Vitruvius. Albrecht Dürer deed hetzelfde. De geometrische vormen van het menselijk lichaam hebben de mens steeds gefascineerd. Het is zeker niet toevallig dat hij zijn lichaam als meetinstrument heeft gebruikt: de duim, de voet, de el, de stap. Ook in het Griekse en Romeinse alfabet komt deze fundamentele geometrie terug, zo toont Verstockt aan.
Het slothoofdstuk is als het ware de proef op de som. Verstockt vroeg een honderdtal kunstenaars de drie basisvormen te tekenen en te laten zien hoe zij die in hun eigen kunst toepassen. Hij wilde hiermee aantonen dat er in principe geen verschil bestaat tussen de voorhistorische of primitieve manipulatie van die vormen en de moderne. Van de honderd aangezochte kunstenaars reageerden er achtenzestig. Verstockt drukt hun inzendingen zonder commentaar af. Wel constateert hij dat een aantal hunner met één of twee van de vormen wel uit de voeten kan, maar met de combinatie van de drie geen raad weet.
De vraag die je als lezer bekruipt is: ondergraaft de schrijver hiermee zijn eigen stelling niet? Trouwens tweeëndertig van de aangeschreven kunstenaars, dus een derde deel, reageerden niet. Wie waren ze en waarom lieten ze het afweten?
Ik vind het moeilijk een eindoordeel over Verstockts boek uit te spreken. De schrijver heeft in zijn eigen kunst de constante toepassing van de drie basisvormen onderkend en is ze in de geschiedenis steeds opnieuw tegengekomen. Hij beseft dat hij in een niet-toevallige, anthropologische keten staat. Tegelijkertijd wil hij een verklaring vinden voor dit verschijnsel. Een en ander tracht hij de lezer duidelijk te maken. Daarvoor draagt hij een vracht interessant materiaal ter vergelijking aan uit verschillende culturen en perioden. De logica van de door hem gelegde verbanden is mij echter niet altijd duidelijk. Daarvoor is het boek te impressionistisch van karakter. Wilicht komt dat omdat de schrijver in feite een terrein wil bestrijken waar vele disciplines, zoals de culturele anthropologie, de godsdienstwetenschap, de godsdienstpsychologie en de kunstgeschiedenis al hun loopgraven hebben gegraven. Je zou ook kunnen zeggen dat het het privilege van de kunstenaar is om lichtvoetig over deze versperringen heen te springen en zich onkwetsbaar te tonen voor het kruisvuur.
Claartje de Loor.
Mark Verstockt, De genesis van de vorm, van chaos tot geometrie, Standaard Uitgeverij, 1982.
Patrick van Hoeydonck, ‘Icarus '80’, keramisch juweel.