Tweemaal Bomans.
Tijdens zijn leven al werd Godfried Bomans wel eens de ‘huisvriend van de gemiddelde Nederlander’ genoemd, en ook na zijn overlijden, op 22 december 1971, is het rond deze ongemeen populaire auteur niet stil geworden. Het grote herinneringsboek Herinneringen aan Godfried Bomans, samengesteld door Michel van der Plas (1972) werd meteen een best-seller, er werd een Bomans-genootschap opgericht (met een afdeling in Vlaanderen) en ook door tal van postume uitgaven en herdrukken bleef de schrijver in de literaire actualiteit. Nu, goed tien jaar na zijn overlijden, verschijnen vrijwel gelijktijdig twee boeken over Bomans die totaal verschillend zijn qua opzet en qua uitwerking.
Michel van der Plas, bekend dichter en tekstschrijver voor cabaret, die eerder al zijn lange gesprekken met vriend Bomans had gebundeld (In de kou, gesprekken over ‘hun roomse jeugd en hoe het hun verder ging’, 1969), zet zijn canoniseringswerk voort (hij stelde niet alleen het herinneringsboek samen maar wikkelde ook de literaire nalatenschap af) met een officiële, vlot en onderhoudend geschreven biografie: Het leven van de jonge Bomans. Zó vlot dat hij zijn lezer alvast verlangend uit laat kijken naar het tweede deel. Het levensverhaal loopt hier slechts tot 1945, tot aan de bevrijding, als de ‘sprookjesschrijver’ tegelijk twee redacteurschappen aanvaardt (Elsevier en de Volkskrant) en hiermee een einde komt aan zijn (lange) studentenleven en meteen ook aan zijn vrijheid. Hij heeft dan al Pieter Bas geschreven en zijn alom bekende Erik.
Een tweede nieuwe bijdrage tot de Bomans-studie komt uit een op het eerste gezicht onverwachte hoek maar is bij nadere kennismaking niet zo bevreemdend: het biografische essay van Jeroen Brouwers, De spoken van Godfried Bomans (eerder verschenen onder de titel De wereld van Godfried Bomans als Bijvoegsel nr. 49 van Vrij Nederland, 5 december 1981) is een typisch Brouwersboek geworden.
De twee boeken maken elkaar niet overbodig; integendeel, ze vullen elkaar aan.
De biografie van Van der Plas biedt ongetwijfeld het meest volledige, indien niet overvolledige portret van de schrijver. Deze levensbeschrijving is, zoals Van der Plas in zijn inleiding zelf meedeelt, ‘in eerst aanleg ontstaan uit de diepgevoelde behoefte, de man beter te leren kennen die mij zijn vriend noemde en die mij tegelijkertijd nooit echt wilde laten zien wie hij was, wat hem ten diepste had gevormd en bewogen, waaruit de kern van zijn verborgen droefheid bestond’ (p. 7-8).
Bomans fabuleerde, zoals bekend, zelf zeer vaak over de tijd van vroeger, heeft ‘nogal wat vertekend’ en aarzelde ook niet te bekennen: ‘Ik ben een groot lieger’. Ook voor zijn ‘vrienden’ bleek hij ongrijpbaar te zijn. In het levensverhaal van Van der Plas nu, moeten de ‘feiten’ voor zichzelf kunnen spreken; er wordt slechts uitzonderlijk geciteerd uit Godfrieds autobiografische geschriften en de anekdotes die in verschillende versies door hemzelf werden rondgestrooid. Het portret dat aan de hand van deze ‘feiten’ is ontstaan, is enerzijds bijzonder gedetailleerd: geen ‘feitje’ wordt ons gespaard, zelfs niet waar Godfried de schriftjes kocht waarin hij schreef, ook niet waar hij een kopje koffie placht te drinken. Anderzijds is het ‘feitelijk’ relaas ook zeer verhullend: waar Van der Plas zich niet geroepen voelde een psychologisch portret te geven heeft hij zich ook beperkt tot snelle en voor de hand liggende interpretaties van wat vriend Bomans bewoog. Een ‘objectief’ portret is het dus