De Jaren 70.
Kort voordat de 70-er decade begon - in 1969 om precies te zijn - begonnen er in het Nederlandse weekblad ‘De Haagse Post’ stukjes te verschijnen onder de titel Treitertrends van een voordien onbekende columnist. Het waren heel rare stukjes waarvan niemand ooit gedacht zou hebben dat ze eenmaal tot de Literatuur zouden gaan behoren, want er kwamen zoveel ‘gemeenplaatsen’, ‘stoplappen’ ‘clichés’ in die columns voor dat iedere Neerlandicus de haren ten berge rezen. Maar gelukkig wordt de Literatuur niet door de Neerlandicus bepaald, maar door de Literatuur zélf: de Treitertrends bleken al spoedig een afspiegeling te zijn van ‘het wereldje’ dat in Nederland in de jaren zeventig in opkomst was en dat aan het einde van deze decade - óók in de Haagse Post - uitgebreid beschreven zou worden als het ‘Ik-tijdperk van de 80-er jaren’.
Koot-Van Kooten had in zijn Treitertrends waarvan inmiddels verschillende bundelingen waren verschenen, echter al lang duidelijk gemaakt dat dat ‘Ik-tijdperk’ er in de voorafgaande jaren óók al was, alleen maar door te laten zien hoe het ‘Ik-wereldje’ van de incrowd eruitzag met alle taal-verarming, kwaal-verwarming enz. In de enkele jaren dat de Treitertrends verschenen viel dat misschien nog niet zo op, maar als men nu - tien jaar later - dat eerste werk nog eens doorleest, valt het niet moeilijk meer om in te zien dat één ‘Treitertrend’ alléén al een heel wat beter beeld geeft van de jaren 70 dan alle romans en verhalen die Maarten 't Hart in al die jaren bij elkaar schreef.
Maar Koot-Van Kooten bepaalde zich niet tot zijn Treitertrends Tussen zijn 30ste en 40ste jaar (1971-1981) ontwikkelde hij zich steeds meer, als Koot van Het Simplistisch Verbond, als Jacobse van ‘Jacobse en Van Es’, als Cor van der Laak (...en wel hierom...), als Hai-koot van de Bescheurkalender, enfin te veel om op te noemen. Het ‘Gat van Nederland’ werd steeds meer opgevuld.
Maar ook als boekenschrijver werd hij actief. In 1977 verscheen in de serie BB-literair de bundel ‘Koot droomt zich af’ en als dat het enige boek was dat Koot-Van Kooten ooit geschreven had, verdiende hij daar alléén reeds een Plaats mee in onze Letterkunde, een Plaats met een hoofdletter. De Lexicon der Poëzie van C. Buddingh', waarin wel de meeste van de mogelijke stijlfiguren beschreven worden, is bij lange na niet voldoende om de ‘gevallen’ terug te vinden die Koot-Van Kooten alleen al in zijn eerste item, getiteld Schrijvem (met een m) aan de orde stelt, schijnbaar moeiteloos maar daarom niet minder in de herinnering blijvend. Vreemd genoeg was er indertijd geen enkele literatuurcriticus die alle vernieuwingen die Koot-Van Kooten hier bracht, signaleerde. Er werd hoogstens op de leuk-heid gewezen: ‘Koot droomt zich af’ was een leuk boekje...
Pas na de publikatie van Koot graaft zich autobio (1979) werd Kees van Kooten als échte Schrijver erkend - en terecht - in de Literatuur opgenomen. Maar dat boek is dan ook wel zó geweldig goed dat men wel blind moet zijn om er de waarde niet van te beseffen. Zoals dat met de meeste van mijn waardevolste boeken gaat, is het ook nu weer uit mijn boekenkast verdwenen: uitgeleend en nooit meer teruggekregen... Maar ik weet er nog heel veel van, van de ingehouden ontroering en liefde die Koot weet over te brengen: Koot en zijn vader... Koot en zijn gezin, op afstand... Koot-Van Kooten... eindelijk eens een schrijver die graaft en iets nieuws vindt: iets anders dan al die frustraties die de meeste Nederlandse auteurs al gravende uit hun jeugdig graf naar boven halen. Dank zij de afstand die Koot-Van Kooten schept met behulp van zijn relativerende stijl en zijn verrassende gebruik van een nieuw soort taal brengt hij zijn jeugd zo dicht bij de lezer dat deze zijn eigen jeugd ook in een nieuw licht gaat zien en al lezend een soort verjongingskuur ondergaat.
Aan het einde van de jaren 70 had Nederland er een werkelijk nieuwe schrijver bij, nog steeds onder het televisie-pseudoniem Koot, maar algemeen bekend als de aparte Heer Van Kooten die zonder zijn dubbelster Bie in de Literatuurgeschiedenis opgenomen kon worden. In de 1e druk van Lexicon van de Nederlandse Literatuur (1978) komt hij nog niet voor; in de 2e druk (1981) krijgt hij de plaats die hij verdient.