Een symbolische zelfvervloeking.
Na zijn debuut Bijna tot La Mancha is De erfprins de tweede roman van Luc Vancampenhout.
Het ik-verhaal van de dertigjarige Kurd is gesitueerd in Spanje en beslaat een drietal (vakantie)weken. Het is een crisistijd voor Kurd, die in zijn ‘blinde onrust tussen jong en oud’, voortdurend denkt aan de dood van een jeugdvriendje, de zelfmoord van zijn vriendin Anna, de ziekte van zijn vrouw Virginia.
In het zwembad van zijn vakantievilla ziet Kurd twee dode konijntjes; doodsoorzaak is myxomatose. Dit Leitmotiv van voldongen sterven, het moeten sterven, het ziek zijn huppelt van konijn naar mens en terug.
In de drie delen, Ontwaken, Doen en laten, Inslapen, schetst deze roman de levensspiegel van Kurd.
Het sleutelwoord in het ik-verhaal is de afstand, zowel in de tijd als in de ruimte. Afstand tot de dood van die jeugdvriend, het opnieuw verwerken van feitelijkheid, een heruitgave van de dood met de zelfmoord van die vriendin, de kwellende vraag of hij er schuld aan heeft, afstand ook tot de alledaagse werkelijkheid. Kurd spaart immers als een verwoed verzamelaar zonderlinge krantenknipsels en is aldus een ‘voltrekker van een dwaas maar eigenzinnig ritueel van afstandelijkheid’ (met de leesafstand 30 cm die als norm wel gehanteerd wordt). Iemand die kranten haat, die zich bezighoudt met het ‘collectioneren van fossielen en voortekens die aan de hoge wetten van de werkelijkheid ontsnappen’.
Vrij cynisch en hoogbewust rekent Kurd zich aanvankelijk tot de sterken, tot de personen die het vergif, de schuld weten te verwerken. De zwakken, die gaan er aan ten onder.
De komst van een bezoeker, zijn vroegere vriend Ben (rijk geboren, fortuin verloren, een zwakkeling) lijkt Kurd aanvankelijk in zijn sterkte te staven tot de veer bij Kurd knapt. Ook de ziekte van Virginia draagt ertoe bij. Net als de ontmaskering van Kurds schijnbare sterkte.
Dit alles is een gewoon realistisch gegeven, hiermee zou het boek niets speciaals te betekenen hebben. De literatuur zou enkel het zoveelste ik-verhaal rijker zijn. De kracht van de roman zit in de verwerking van het symbool (en de titel) De erfprins, iets wat de lezer(es) reeds van bij het begin in spanning houdt.
Wat of wie de erfprins is, valt niet zomaar te zeggen. ‘Hij’ staat zowel voor de verveling, het spiegelbeeld, iets wat/iemand die een spook van je maakt ‘een slaapwandelaar met bleke kuiten maar met een mes in zijn vuist’. Dit tweede ik zit als in een cel gevangen, in een ‘nog machteloze woede’. Hij maakt Kurds blik koud als die van een gier. Het kan niet anders of ook de dood komt bij deze introspectieve bespiegelingen expliciet om het hoekje kijken.
We zien hier al het vastklampen van Kurd aan de dood van z'n jeugdvriend, van zijn vriendin Anna, haar zelfmoord, de naderende dood van zijn vrouw, het huiveringwekkend naderbijkomende vreemde afscheid waarvoor hij angst heeft. ‘Iedereen draagt het merkteken van de dood in zijn ziel. Mijn erfprins is een lijk in een witgekalkt graf.’ Deze gespletenheid van de hoofdpersoon Kurd is een gegevenheid: Kurd wil hypocriet de ene helft van zijn wezen vernietigen, verdringen, alle sluippaden van de erfprins ontdekken en afsluiten. Er helemaal in slagen dit werk te voltooien, de erfprins helemaal af te sluiten, kan niet. Vooral voor een man als Kurd bij wie het Leven en de Liefde centraal staat. Want, niet vluchten voor zichzelf of voor de erfprins staat gelijk aan het verraden van zijn vrouw of nog de traditionele oppositie van dood en liefde, thanatos en eros: ‘ik vlucht voor mezelf, want ik heb een vrouw die ik nooit meer wil verraden’ (219-220). ‘Al wat ik nog had willen zeggen betekent een verraad tegen het leven. Ik mag haar niet zeggen dat ik uit de schemering van mijn kindertijd werd gerukt op de rand van de kalkput, dat ik sindsdien gevangen ben gebleven tussen witte verdwazing en verleiding tot het weten dat verdoemt, dat mijn menselijkheid zich soms tegen mijzelf keert, mij een doorzichtige buik laat zien vol bange darmen en ziek slijm, dat het gefluister van de erfprins niets anders is dan een zelfvervloeking, die achter wat waanwijze symboliek van vlakte en tijdeloze