Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 696]
| |||||||||
Stadskernvernieuwing te AntwerpenPaul van de Poel ‘Wandelend door de stad zie ik het Noord en de eerste wijk. De Paardemarkt is autoweg geworden, het Schipperskwartier afgebladderd en zonder schippers. De stadswaag treurt om zijn functieverlies. De eerste wijk kwijnt weg, de Veemarkt bloedt dood. Melkmarkt, Koepoort en Klapdorp bloeien maar lijden tegelijk onder de verkeersdruk.
Ik zie de Meir, die zijn gezicht verliest. De tram die de mensen de stad liet zien wordt onder de grond gestopt. De Keyserlei is geen wandelstraat meer, de bomen zijn vervangen door een kelderschuif (pré-metro). De wandeling van Astrid-plein naar Groenplaats is niet meer.
En verder dool ik naar de Nationalestraat en Sint-Andries, de parochie van miserie. Welig tieren hier de zandzakjes zeggen ze. Dit volkse stadsdeel vraagt aandacht voor volksmens en volksaard. Wat verder voel ik het Zuid bij Schone Kunsten en kaaien. Water en werk, boten en ambachten verdwenen met het droogleggen van de dokken ten voordele van de parkings vol dood blik. Welk brein verloedert en verkrot deze wijken van levendig wonen? De stad smeekt om bewoners; mensen en bomen; en om karakter, straten en pleinen’Ga naar eindnoot(1). | |||||||||
De naoorlogse stadsontwikkeling.Het oorlogsgeweld van de Tweede Wereldoorlog had ook in Antwerpen de eerste gaten geslagen en de stad zwaar gehavend. De periode van de wederopbouw in dorpen en steden, die hierop logisch moest volgen, miste echter haar doelGa naar eindnoot(2). Onderhuids waren de tekenen van de euforie van de economische groei reeds merkbaar. Gesteund door de invoering van de ‘Wet-De Taye’Ga naar eindnoot(3) beleefde men rond de jaren '50 een wilde suburbanisatie aan de rand van de stadGa naar eindnoot(4). Politiek en techniek, samen met de op winst beluste projectontwikkelaars slaagden erin om op basis van een overtrokken rationeel en grootschalig denkpatroon de al geslagen gaten verder open te rijten.
Onteigeningen, verkrotting en afbraak van een aantal straten en buurten volgden elkaar op.
Getuige hiervan is nu nog de buurt van de Veemarkt - in de omgeving van de Sint-Pauluskerk. Hier was de verloedering zo sterk dat deze buurt zelf in 1975 filmers inspireerde tot het opnemen van naoorlogse taferelen.
Ook de rest van de 1ste wijk - omgeving Grote Markt en stadhuis en het Sint-Andrieskwartier - waren tot voor enkele jaren hiervan sterke voorbeelden.
De tendens van verkrotting ten voordele van de grootschalige en cleane projecten heeft haar verleidelijkheid bewezen tot in de buitenste agglomeraties toe. Oud-Borgerhout, ten oosten van de stad zelf, is hiervan niet alleen het meest typische maar tevens het meest schrijnende voorbeeldGa naar eindnoot(5). Ook hier waren, het samengaan van de stijgende welvaart, de toenemende luxe en het geloof in de ongeremde vooruitgang en techniek, maar vooral de groeiende mobiliteit die daar het gevolg van was, oorzaak van de exodus van de welgestelde burgers en de sociale middenklasse naar de buitenwijken. De grote levenskracht van oud Borgerhout verdween en het wonen werd er hoe langer hoe meer als negatief ervaren. Hiermede was de cirkel rond en werd de verloedering van grote woonzones versterkt. De als ongezond bestempelde woningen werden een toevlucht voor de kansarmen: bejaarden, jonge gezinnen zonder kinderen en gastarbeiders. Met een zo sterk eenzijdige bevolkingssamenstelling werd integratie hoe langer hoe moeilijker.
Bovenvermelde benadering en het eenzijdig economisch organiseren van de ruimte ligt aan de basis van de ondergang van vele steden.
Nergens komt dit duidelijker tot uiting dan | |||||||||
[pagina 697]
| |||||||||
in de zoneringsplanologie die in de periode 1955-1975 hoogtij vierde. Hierin is planologie een techniek geworden om de ruimte te organiseren volgens wetmatigheden die iedereen moet volgen. De bewoners worden ondergeschikt gemaakt aan de techniek om de ruimte eenzijdig en autoritair te organiseren. Voor elke levensfunctie wordt een zone gecreëerd: woonzone, winkelcentrum, het grote bejaardentehuis, recreatiezone, groenzone, het administratief centrum, e.a.Ga naar eindnoot(6). Het leven wordt uiteengelegd, rationalistisch opgedeeld, het mechanisch verkeer wordt maximaal, want alles is slechts per auto bereikbaar. Iedere zone heeft zijn parking en het land ligt vol autostrades. Het industrieel bedrijf staat model voor deze planologie, de steden worden magazijnen, de straten worden
De bewoners worden ondergeschikt aan de techniek om de ruimte eenzijdig te organiseren. Het gebeuren was weggevallen (Tekening Koen Luyckx).
| |||||||||
[pagina 698]
| |||||||||
1.
De verkrotting van het Schipperskwartier in het hart van de stad.
2.
De overdreven nadruk op de bereikbaarheid van de stad. Alle open ruimten en pleinen worden omgevormd tot parkeergelegenheden. gangen, waardoor de trucks rijden, de gebouwen zijn stapelrekken, de mensen zitten in schuifjes en staan op fiches.
Zelfs de inspraak is georganiseerd in bezwaarschriften en hearings. De hoorzittingen georganiseerd door het stadsbestuur, blijven al te dikwijls beperkt tot eenrichtingsinformatie. De echte noden van de bewoners en de voorstellen van de buurt- en werkgroepen krijgen in het beste geval alleen een symbolische aandacht. Alleen zware druk en acties kunnen de politieke haalbaarheid wat ombuigen.
Ook Antwerpen is niet ontsnapt aan de diepgaande veranderingen in de bestaande stadsgeledingen. Laten we even de ‘gedachtengang van een wandelaar anno 1970’ herlezen om vast te stellen hoe sommige stadsgedeelten in hun specifieke eigenheid werden getroffen door de wetmatigheid en rechtlijnige zoneringsplanologie. De wandelaar ontdekte een stad, arm aan stedelijke diversiteit en arm aan verscheidenheid van bewoners. Het gebeuren was weggevallen. | |||||||||
Vernieuwingsprocessen zonder echte stadskernvernieuwingDeze vernieuwingsprocessen in en rond Antwerpen, in de periode vanaf 1950 zijn harde getuigenissen van de heersende mentaliteit, waarmede de ‘ruimtelijke ordening’ gestalte werd gegeven.
1. De ‘city-vorming’ met als sterkste exponenten, de versnellende oprichting van kantoorgebouwen en grootschalige winkelcentraGa naar eindnoot(7). Deze laatste ten koste van de overgezellige winkeltjes en de ambachtelijke bedrijven. Het cultuurpaleis - ‘de nieuwe KNS’ - begon langzamerhand vorm te krijgen en werd als het ware de bekroning van het grootschalig denken. Een van de grootste gevolgen van deze ‘city-vorming’ was ook hier de enorme vlucht uit de stad van de bewoners. Ook het architectonisch aanzien van de stad werd hierdoor sterk bepaald en meestal niet in gunstige zin.
2. De overdreven nadruk op de eenzijdig gerichte verkeersbereikbaarheid van de stad. De grote mobiliteit van de mensen en de overdreven voorrang voor het mechanisch verkeer (ten koste van het openbaar vervoer) had een dubbele ontwikkeling tot gevolg.
Enerzijds: het creëren van mogelijkheden om de privé-wagens tot in het stadshart te laten binnendringen met als directe gevolgen het omvormen van alle open ruimten en pleinen tot parkeergelegenhedenGa naar eindnoot(8), het invoeren van een eenrichtingsverkeer (soms snelverkeer wordend), het verdringen of afremmen van een aantal stedelijke functiesGa naar eindnoot(9) en het onder de grond stoppen van de tram in de pré-metro. | |||||||||
[pagina 699]
| |||||||||
Een voorbeeld van slechte invularchitectuur.
Het gebruik van cleane onderhoudsvrije materialen krijgen voorrang op het totale beeld en het wooncomfort van de omgeving. Een voor Antwerpen onverantwoord miljardenverslindend prestigeprojectGa naar eindnoot(10).
Anderzijds het ontstaan van de koopcentraGa naar eindnoot(11) en de woonzones aan de rand van de stad.
3. De bouwwijze (hoofdzakelijk hoogbouw en seriebouw). Deze bouwwijze was een rechtstreeks gevolg van de hoge grondprijzen, van een verkeerd begrepen sociale woonpolitiek en meestal van het ontbreken van een goede visie op de architectuur.
Op de vrijgekomen plaatsen in de stad en ook aan de stadsrand werden zogenaamde sociale woningen gebouwd door erkende bouwmaatschappijen en projectontwikkelaarsGa naar eindnoot(12). De hoge prijzen van deze appartementen konden meestal door de oorspronkelijke bevolking niet betaald worden. Hele leefgemeenschappen werden ontbonden en verspreid. Dat gebeurde vaak opzettelijk, want de idee dat de mensen ‘opgevoed’ moesten worden, was wel aanwezig.
Met uitzondering van de recente realisatie van het DriesprojectGa naar eindnoot(13) was meestal van geïntegreerde en invul-architectuur nauwelijks sprake, want dit was tegenover de individuele koper ook geen belangrijk verkoopargument. Het winstprincipe beperkte kwaliteit, creativiteit en echte woonfunctie tot het uiterste minimum. Enerverende uniforme appartementsgebouwen meestal slecht gelokaliseerd en met weinig woonkwaliteiten (gebrek aan geluidsisolatie, echte kinderspeelplaatsen, buurtwinkels, e.a.) maar vol met vals wooncomfort, verminderden hierdoor sterk de kwaliteit van de stad.
4. De kwaliteitsarme stad inspireerde de bewoners niet, om bij de particuliere vernieuwingsprocessen het verlies van bepaalde echte waarden van het woonmilieu een halt toe te roepen. Integendeel. De wijze waarop sommigen hun woningen poogden te vernieuwen, getuigde van een zeker individualisme, waarin de zorg voor schijncomfort, de trend naar het gegebruik van cleane, onderhoudsvrije materialen of de modegrillen van de retrostijl voorrang kregen op het totale beeld en het wooncomfort van de omgeving. De smaakloze toepassingen van de PVC-kroonlijsten, de aluminium ramen en toegangen, de verglaasde muurplaketten, de industriële garagepoorten verminkten niet alleen de woningen zelf - waarin de waarde van de woning op zichzelf in vele gevallen dan nog subjectief is - maar ook het gehele straatbeeld en de buurt, zodat ook hier de woorden verloedering en verkrotting op hun plaats zijnGa naar eindnoot(14). | |||||||||
[pagina 700]
| |||||||||
Een smakeloze toepassing van het gebruik van aluminiummaterialen verminken niet alleen de woning maar ook het hele straatbeeld.
| |||||||||
Nieuwe stappen... en gevaren.Ik ben er mij van bewust dat zo'n concrete benadering van kwesties zoals deze nogal negatief werkende vernieuwingsprocessen, het gevaar inhoudt van een te enge en te eenzijdige opstelling. Hier zouden uitweidingen over de situatie van de hedendaagse architectuur en de invloed op het environment zeker een ruimere en waarschijnlijk ook meer relativerende benadering geven. Voordeel van dit concreter werken is de herkenbaarheid van een aantal situaties waarmee wij - niet alleen in Antwerpen - maar ook in andere steden momenteel geconfronteerd worden. En deze zijn het gevolg van een mentaliteit, een trend, een gedachtengang (of het ontbreken er van). Antoine PompeGa naar eindnoot(15) zei het misschien wat geladen op zijn laatste verjaardag met de volgende woorden ‘In mijn tijd, dat is de eerste helft van deze eeuw... dat waren de mooiste jaren van mijn leven; toen bestond er in mijn beroep nog zoiets als een gevoel van estetiek. Nu telt alleen nog het utilitaire. De architectuur is dood... Ze bouwen ruimten om mensen in onder te brengen, met twee armen en twee benen en af en toe nog wat hersens, maar die zijn dan gemechaniseerd... Er is geen menselijkheid meer, maar daar trekt de mensheid zich niets van aan, want ze begrijpt er niets van en dat is maar goed ook. Ik hou niet van de wereld zoals hij nu is. Ik voel me als een vis op het droge...’
Dat de architectuur niet dood is en dat het environment en de stedelijke omgeving - ook in Antwerpen - nieuwe kansen heeft, mag blijken uit de enkele ‘andere’ realisaties, maar vooral uit de nieuwe wijze van denken over stadsvernieuwing. Het erkennen echter van een nieuwe gedachtengang en van de nieuwe progressieve concepten is slechts mogelijk bij het aanvoelen van wat Antwerpen miste om echt stad te zijn. Hiermede is aangegeven dat schrijven over stadsvernieuwing te Antwerpen zich niet kan beperken tot de opsomming van een aantal goede en minder goede realisaties, maar zich in deze fase van ontwikkeling moet bezig houden met
1. het evaluatiewerk van de misgroei van onze steden, zoals in de vorige bladzijden beschreven;
2. het aanduiden van de tekenen die deze nieuwe gedachtengang vorm trachten te geven.
De nieuwe stappen moeten krachtdadig gezet worden. Anderzijds is een constante behoedzaamheid noodzakelijk willen we niet vervallen in andere extremen, zoals de retromode (met het elitair bevriezen van een historische toestand) de verkeerd begrepen ‘sociale’ stadsvernieuwing waarin de uitholling van het maatschappelijke vanzelf de uitholling van architectuur en stedebouw (dus stadsvernieuwing) met zich meebrengtGa naar eindnoot(16). Ook de bedreiging van de integratie zou het poëtisch gebeuren, dat een stadsvernieuwing moet kenmerken, kunnen verdringen ten voordele van een burgelijke en probleemloze samenleving, waaruit alle onruststokers, denkers, dichters en kunstenaars gebannen worden.
‘...De stad van het sociale, de gezellige, idyllische, oubollige prent. Niet de stad als politieke realiteit, niet de stad van | |||||||||
[pagina 701]
| |||||||||
1.
Het Conscienceplein (Foto Filip Tas).
2.
Terrasjes op de Groenplaats. Machiavelli, niet de stad van de romantici..., niet de stad van de sociale revolutie, niet de dynamische stad van de futuristen... niets, maar niets van wat ooit met het begrip van de stad verbonden is geweest vindt men in de sociale stad van de architect terug...’ (Prof. Geert Beckaert in zijn uiteenzetting ‘over het recht op architectuur’)Ga naar eindnoot(17).
Hiermede verwijst hij nog eens duideljik naar de gevaren die schuil gaan in een mode- en consumptie-architectuur, want ‘...Als architectuur een reden van bestaan heeft, is het om haar “waarheid” voortdurend nieuw te maken in concrete werken...’
En voor zover architecteur en stadsvernieuwing sterk op mekaar betrokken zijn dient hier ook de waarheid van de stad omgezet te worden. | |||||||||
Stadsvernieuwing als keuze. Tekenen en realisaties te Antwerpen.- Aan de basis van de echte stadsvernieuwingsconcepten en realisaties liggen gedachtengangen en processen die telkens bepaalde keuzen zullen vastleggen. In die zin gaan we trachten in dit hoofdstuk de waarneembare richtingen van de stadsvernieuwing te Antwerpen te ontleden, in het kader van deze keuzen. | |||||||||
1. Zoneringsplanologie of kernenplanologie?Zonerings- of kernenplanologie blijft de meest fundamentele keuze. De negatieve resultaten in Antwerpen van de jarenlange voorkeur voor de zoneringsplanologie zijn al voldoende aangegeven. De kernplanologie daarentegen, gedacht vanuit de kern van het leven en waarin de verstrengeling van de levensfuncties in en rond kernen gerealiseerd moet worden, uit zich momenteel het sterkst in de ideeën en visies die aanwezig zijn in de verschillende basisgroepen. Vanuit de problematiek van de bewoner, de middenstander of de ambachtsman zelf worden de keuzen en voorstellen samen bepaald, begeleid en in samenwerking met | |||||||||
[pagina 702]
| |||||||||
De autovrije Handschoenmarkt.
deskundigen uitgewerkt en naar het beleid toegespeeld. De duiding van de nieuwe richtingen in Antwerpen kruist de verschillende initiatieven van onder meer: de ‘Antwerpse buurtwerken’ met het project ‘binnenstad: woonstad’, de ‘Stichting Lodewijk de Raet’ met het alternatief vormingsaanbod rond stads- en dorpsvernieuwing (in het kader van de stadsvernieuwingscampagne '80), de ‘Kultuuren Vormingsdienst van het NCMV’ die al in de jaren '77 tot '80 in een vijftal stadsdelen van Antwerpen en omgeving cursussen opzette onder het thema Ruimte voor handel en wandel, en de acties van de werkgroepen WEVA en AGOSGa naar eindnoot(18).
Dit fundamentele werk op lange termijn wordt door het beleid niet altijd in dank aanvaard. De politieke haalbaarheid op korte termijn blijkt het nog steeds te halen op doordachte en creatieve projecten die de gebeurtenis in de stad centraal stellen.
En niettegenstaande, of dank zij dit alles, kan Antwerpen trots zijn op enkele realisaties, zoals de ‘Wilde Zee’Ga naar eindnoot(19) en het Conscienceplein’Ga naar eindnoot(20). Beide zijn voorlopig wel de sterkste voorbeelden. Vooral omdat elk van de verwezenlijkingen voorafgegaan is door de bovenvermelde werkzaamheden en studie aan de basis en daarna gevolgd werd door actie, het druk uitoefenen op en de uiteindelijke realisatie door de overheid. Andere voorbeelden, maar meer met betrekking tot het openbaar domein zijn: het autovrij maken van de Groenplaats en aangrenzende straten, de Wapper (aan het Rubenshuis), de Graanmarkt en het Leopoldplein. | |||||||||
2. Verhouding tussen mechanisch vervoer en menselijk verkeer.De keuze van de soort planologie is uiteraard medebepalend bij de voortdurend fluctuerende verhouding tussen mechanisch en menselijk verkeer. Daarbij heeft de ongebreidelde industriële groei de afhankelijkheid van de mensen t.o.v. de auto zo bepaald dat een zinnige gedachtengang over een verantwoord gebruik, bij alle lagen van de bevolking zeer moeilijk verloopt. Zelfs de middelen die men moet gebruiken om de wildgroei van het mechanisch verkeer terug te draaien, worden zo sterk aangevochten dat een gezonde confrontatie bijna onmogelijk is. Begrijpelijke persoonlijke belangen en extreme standpunten enerzijds en het gebrek aan een duidelijke visie in verband met de algemene verkeerssituatie (voetgangers, fietsers, auto's, openbaar vervoer) bij de verschillende beleidsorganen anderzijds, zijn de oorzaak van deze onduidelijke toestandGa naar eindnoot(21).
Daarentegen stellen we vast dat bij die realisaties waar gepoogd werd om het mechanisch verkeer terug te dringen ten voordele van het zacht verkeer - zoals het autovrije Conscienceplein en de Groenplaats - men niet alleen een herleving waarneemt op de pleinen en plaatsen zelf, maar dat er in de directe omgeving zich een nieuwe vorm van stadsleven organisch begint te ontwikkelen. De terugkerende festiviteiten, ambachtsmarkten, de beiaardconcerten op maandagavond, de overbevolkte caféterrassen met muziekmakers er doorheen, zijn waardevolle tekenen. Maar ook de vernieuwing van | |||||||||
[pagina 703]
| |||||||||
1.
De Cogels-Osylei te Berchem. Toetssteen voor de stedebouw of een gemiste kans (Foto Filip Tas).
2.
Het nummer 50 van de Cogels-Osylei te Berchem (Foto Filip Tas). het wonen en de distributie zijn merkbaar in de aangrenzende stratenGa naar eindnoot(22). Hier werd indirect gekozen voor een langzaam stadsherstel op basis van reële levensbehoeften. De andere uitweg was die van een langzaam stadsverval, op basis van een bereikbaarheidsverkeer waar de auto centraal staat.
De realisatie van de Antwerpse pré-metro getuigt dan weer van een keuze ten gunste van het mechanisch verkeer en de verminking van een menselijk relatiepatroon. Het is een schijnoplossing voor het openbaar verkeer en bij nader inzicht een voor Antwerpen onverantwoord prestige project dat de bereikbaarheid van verschillende buurten zeker niet ten goede komt. | |||||||||
3. Woningbeleid of woonbeleid.Schijnbaar bestaat er slechts een subtiel verschil tussen woningbeleid en woonbeleid maar in wezen moet hier een keuze worden gemaakt. ‘Woonuitbreiding’ wordt gekenmerkt door de reeds vermelde negatief resulterende principes van de zoneringsplanologie, de grootschaligheid en de cirkel van verkrotting, afbraak en nieuwbouw. Maar er zijn ook pogingen om oplossingen te bieden aan de historisch gegroeide woningbehoeften van vroeger, namelijk ‘inbreiding’: de heel eigen aanpak van de woonuitbreiding naar binnen toe. Het scheppen van de mogelijkheden voor een buurtgemeenschap om te groeien en zich intern te vernieuwen volgens haar eigen ritme en dynamiek. Vernieuwbouw gaat hier samen met de herwaardering van buurt en stadskern, van sociale samenhang en kleinschaligheid. De vernieuwbouw leeft in Antwerpen, hoofdzakelijk dank zij het particuliere initiatief. Intern wooncomfort verbetert, maar ook het extern wooncomfort wordt versterkt. Straten krijgen een ander gezicht (bijna groen)Ga naar eindnoot(23), steegjes worden opengemaakt en opgepoetst - niet altijd zonder sociale nasleepGa naar eindnoot(24) - de jonge middenstander vestigt zich weer in de buurt en de kinderen krijgen (opnieuw) kansen om te spelen. Het gebeuren is weer mogelijk doordat het ‘menselijk’ wonen kansen kreeg. Die kansen worden deels ook geboden door de structuurschets van de Antwerpse binnenstad en het ontwerp gewestplan. Bij ‘inbreiding’ krijgen het Sint-Andrieskwartier en het Noord zeer ruime kansen, al komen de problemen die de huidige bewoners als belangrijk ervaren bij deze aanpak te weinig aan bod. Maar niet voor alle | |||||||||
[pagina 704]
| |||||||||
1.
Goede invularchitectuur in de Everdijstraat.
2.
De buurt rond het Vleeshuis. Het kleedje zit wel goed, maar welk lijf leeft daaronder? wijken geldt deze gunstige situatie. De omgeving van het Stuyvenberg- en Sint-Jansplein, het Zuid, den Dam en de buurt van de Kievitstraat (Diamantwijk) blijven binnen de binnenstad nog probleemgebieden in het totale woonbeleid.
Echte stadskernvernieuwing is ook kiezen tussen:
- Wildbouw (en storing in het milieu) of integratie. Hierbij is restauratie of renovatie niet altijd een garantie voor een goede integratie. In die zin speelt direct de keuze tussen enerzijds echte hedendaagse architectuur - die functionele drager moet kunnen zijn maar ook poëzie en vertaler van de waarden van nu - of anderzijds de mode van het moderne en de retrostijl. Dit laatste is leugen en consumptie-architectuur. In vele gevallen een vertaler van de
Goede en slechte invularchitectuur naast mekaar op het Sint-Andriesplein.
zielloze trend om buitennissig ‘in’ te zijn.
- Sociale stadsvernieuwing of elitaire projecten.
Hierbij heeft een goede sociale stadsvernieuwing te maken met het kleinschalig wonen in een kwalitatief hoogstaand leefmilieu, waarin de zachte waarden van het wonen en de bevrijdende intermenselijke relaties de voorrang hebben. Dit in tegenstelling met een eenzijdige herwaardering van straten en buurten en de onverantwoorde dure (soms progressief lijkende) ingrepen in het extern wooncomfortGa naar eindnoot(25), nogmaals ten koste (en zonder inspraak) van de oorspronkelijke bewoners, die de stijgende prijzen niet aankunnen en moeten uitwijken.
Stadsvernieuwing is blijven denken, vechten en kiezen, voor het wonen, het werken, het kuieren en vrijen, het winkelen, het fietsen naar de school, het luisteren, kletsen en praten, het spelen van de kinderen en verpozen van de ouderen, het vertier op de terrasjes, het bescheiden rijden met de auto, het voelen van groen en water, het feest in de buurt. Kiezen voor het gebeuren, de poëzie van het leven. Dit kan geleidelijk in Antwerpen weer waar worden. Vele tekenen en realisaties wijzen hierop. Deze werden echter niet allemaal genoemd, omdat het geven van de visie die achter stadskern- | |||||||||
[pagina 705]
| |||||||||
vernieuwing zit, mij belangrijker leek dan een toeristische opsomming.
Gaat u naar Antwerpen, dan zult u voelen dat de stad aan de Schelde weer een bruisende stad aan het worden is. | |||||||||
Bibliografie:
| |||||||||
Foto's:A. De Belder, W. Demulder, P. Lambert, F. Tas, T. Vermeulen en P. Vissers. |
|