Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 706]
| |
De Nadere Reformatie en de Nederlandse filologieProf. dr. Herman Vekeman Op de totstandkoming van de literaire canon van schrijvers uit het verleden lijkt de confessie van de auteurs nauwelijks invloed uit te oefenen. Het is niet moeilijk om in de literatuurgeschiedenissen van G. Kalff en G. Knuvelder, of in de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur beschouwingen te vinden die gewijd zijn aan in godsdienstig opzicht zo verschillende mensen als Hadewijch, Ruusbroec, Lodenstein, Luyken, Coornhert en Camphuysen. Hadewijch en Ruusbroec zijn katholiek, Lodenstein is een calvinist, Luyken is een doopsgezinde böhmist, Coornhert en Camphuysen zijn onkerkelijke, evangelische christenen. In het Nederlandse taalgebied lijken tolerantie en openheid kenmerken bij uitstek te zijn, van de ingewikkelde processen die leiden tot het ontstaan van de literaire canon van het verleden.
Toch zou een gedegen onderzoek hier wel eens kunnen aantonen dat deze schijn bedriegt. Een voorbeeld ter illustratie. Hoe zou men kunnen verklaren waarom Ruusbroec via studiën, vertalingen en congressen langzaam doordringt in het gebied boven de grote rivieren, terwijl Willem Teellinck - die in geen van bovengenoemde handboeken vermeld wordt - niet afdaalt naar het Zuiden en zelfs in Nederland niet of nauwelijks bekend is? Misschien zal deze vergelijking tussen de Brusselse mysticus en de Zeeuwse predikant hier en daar wrevel opwekken. En waarom geniet Beatrijs van Nazareth tijdens de laatste decennia veel meer aandacht dan Anna Maria van Schurman? Het is geenszins uitgesloten dat de literatuurgeschiedschrijving in het Nederlandse taalgebied zich nog niet verzoend heeft met de enorme explosie van wereldbeschouwelijk aanbod in de periode 1530-1800. In het Zuiden kan de filologie terugblikken op een eerbied afdwingend onderzoek van de eigen geestelijke letterkunde. Dat onderzoek werd gestimuleerd door de dynamiek van de Vlaamse Beweging, en door de omstandigheid dat heel wat filologen ook thuis waren op het gebied van de theologie en de spiritualiteit. Maar wat zich in het Noorden in en om de Reformatie heeft afgespeeld, is in Vlaanderen verregaand ‘terra incognita’ gebleven. Daarbij kunnen de factoren die het onderzoek van de eigen geestelijke traditie stimuleerden, juist remmend gewerkt hebben. Misschien zal het Verdrag der Taalunie, waarin immers de eenheid van de Nederlandse taal en letteren beleden wordt, hierin verandering kunnen brengen. Meer Vlaamse aandacht voor de geestelijke geschriften in en om de Reformatie zou de verstandhouding met Nederland sterk bevorderen.
Overigens heeft Nederland evenmin reden om tevreden te zijn met de literaire canon van de geestelijke schrijvers. Verhoudingsgewijs is Vlaanderen zelfs beter present. Ook buiten het Nederlandse taalgebied: in grote, vreemdtalige encyclopedieën, zoekt men vaak vergeefs naar de namen van grote spirituele schrijvers uit Nederland. Men neme de proef op de som met de lange lijst van auteurs uit de Nadere Reformatie. Nu is het wel waar dat internationale encyclopedieën vaak Sesamgrotten zijn, waar men niet binnen komt zonder kennis van de geheime formule. Maar het is evenzeer duidelijk dat de weg daarheen bijna altijd voert langs de erkenning en bestudering van een auteur in het taalgebied waartoe hij behoort. En wat dit betreft heeft Nederland nog enorm veel te doen. Want het geestelijk erfgoed van de spiritualiteiten in en om de Reformatie is rijk en overvloedig, en vooral ook zeer verscheiden en heterogeen. Doopsgezinden, remonstranten, contra-remonstranten, collegianten, onkerkelijk christendom, labadisten, spinozisten, hattemisten, böhmisten en andere sectarische kringen: alleen al deze dominerende stromingen laten vermoeden wel- | |
[pagina 707]
| |
berg van drukken, handschriften, archiefstukken op ontsluiting ligt te wachten. Bovendien hebben sommige van deze stromingen dan weer allerlei varianten voortgebracht. Zou men reebokken op zee zoeken met de gedachte, dat de burgerlijke ethiek, als kenmerk van de Nederlandse beschaving, mede verantwoordelijk is voor de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek? Dat deze stromingen in het verleden vaak zeer gespannen verhoudingen hadden, en in een aantal gevallen vandaag geen sterke groep van geestelijke erfgenamen meer hebben, kan mede de huidige situatie in de hand gewerkt hebben. En de toestand is bedenkelijk: op het gebied van de bibliografie, de biografie, de teksteditie, het tekstonderzoek: binnen- en buitentekstueel. Hier is nog zeer veel te doen. Overigens mag ook het katholicisme nog heel wat verwachten van dit onderzoek: de invloed van de brabants-rijnlandse mystiek en de Moderne Devotie lijkt niet gering geweest te zijn, evenmin als die van Augustinus en Bernardus. Reden te over om nu de aandacht te vestigen op de belangrijkste geestelijke beweging binnen de Nederlandse Reformatie: de zgn. ‘Nadere Reformatie’. | |
1. Een omschrijving.De doelstellingen en het wezen van de ‘Nadere Reformatie’ liggen besloten in de dynamiek van de Hervorming die het leven en de wereld wilde terugschenken aan God, die in Zijn radicale soevereiniteit erkend en beleden werd, en in de geloofsopvatting van Calvijn en de uitwerking daarvan door zijn eerste volgelingen en de vroegste calvinistische theologen. De dynamiek spreekt voor zichzelf. Het richtsnoer voor deze dynamiek was de geloofsbepaling van Calvijn: ‘Nu zal de juiste bepaling van het geloof voor ons vaststaan, indien wij zeggen, dat het is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld’Ga naar eindnoot(1). Zonder hier in te gaan op andere facetten van deze geloofsbepaling, wil ik wijzen op haar christologisch-evangelische dimensie, en vooral op het belang van de rol die toegekend wordt aan de H. Geest. De soevereine God is een welwillende God, die de mens uitkiest in Christus en het geloof bezegelt in de existentiële, - ‘bevindelijke’ - ervaring van Gods Geest. Pas op deze manier ontstaan nieuwe mensen, wedergeborenen, die houden van God en van hun naaste.
In deze geloofsvisie ligt een spiritueel en ethische programma opgesloten, een visie op het religieuze leven, waarin leerstelligheid noodzakelijk aangevuld dient te worden door ethiek en aandacht voor de Geest. Met de woorden van Lodenstein: ‘De Reformatie der leere is om de Seden te herstellen of den Mensche Godtsalig en deugdzaam te maken, en niet om de Lere selve’. De leer is in wezen de waarheid die Gods Geest leert aan de ziel van de mens. Dat innerlijke proces, de ervaring van de werking van de Geest in ‘de verborgen mens des harten’ (Lodenstein), moest uiteraard geëxploreerd worden, geïdentificeerd, gestructureerd, afgebakend tegen de dreiging van natuurlijke zelfbegoocheling.
Dat was het programma van de ‘Nadere Reformatie’: de leer van Calvijn vruchtbaar maken voor de geschiedenis en voor het eigen hart. Men moet daarbij bedenken dat dit waagstuk de zich emanciperende en seculariserende cultuur van de ‘17de eeuw’ betrof, en dat het programma ontsporingsgevaar bevatte: verzet tegen de Reformatie zelf en verlangen naar een nieuwe kerk, stranding in het isolement van het eigen innerlijk. S. van der LindeGa naar eindnoot(2) heeft dan ook een benadering | |
[pagina 708]
| |
Synode van Dordrecht. Gravure uit G. Brandt, ‘Historie der Reformatie’, Amsterdam-Rotterdam 1671-1704.
| |
[pagina 709]
| |
Anna Maria van Schurman (1607-1678).
van de ‘Nadere Reformatie’ voorgesteld, waarbij het historisch verloop juist afgemeten wordt aan de zich wijzigende relatie binnen en buiten, tussen God en wereld. Toen - op het einde van de 17de eeuw - de spanning tussen tijd en eeuwigheid toch uiterst hardnekkig bleek te zijn, kwam de twijfel, de neiging tot verinnerlijking, de dreiging van dualisme tussen de verloren wereld en het naar zekerheid hunkerend hart. Dat dualisme kon dan soms uitmonden in de verschansing binnen de subjectieve gevoeligheid. | |
2. Het illustere trio: Amesius, Teellinck, Lodenstein.Omdat het ondoenlijk is om in dit korte bestek een enigszins representatief overzicht te bieden van de belangrijkste schrijvers der Nadere Reformatie, haak ik in op een beeld van E. Stoeffler, waarin hij spreekt over ‘the Illustrious Trio’Ga naar eindnoot(3). Zij zijn inderdaad zeer belangrijk. Bovendien bieden zij stof om althans een aantal aspecten van de Nadere Reformatie te belichten. | |
2.a. Guilielmus Amesius (= William Ames) 1576-1633.Uit de omschrijving van het ambitieuze programma van de Nadere Reformatie moge duidelijk geworden zijn dat een dergelijke beweging theologische fundamenten nodig heeft. Deze fundamenten werden op menig gebied tot stand gebracht door de vrome en geleerde Amesius. Na een streng puriteinse jeugd in Ipswich studeerde hij aan het Christ's College in Cambridge, waar o.a. Perkins zijn leermeester was. Als onverzettelijk predikant moest hij uitwijken naar het vasteland. Zijn sterk op Augustinus steunende pleidooien voor de oorspronkelijke betekenis van de predestinatie (tegen Arminius) bezorgden hem een plaats als raadsman van Bogermann op de Dordtse Synode (1618-19). Tijdens zijn hoogleraarschap in Leiden groeit zijn beroemde boek Medulla Theologiae (Franeker, 1623), waarvan in 1656 een Nederlandse vertaling verscheen in Amsterdam. Vervolgens werd hij hoogleraar in Franeker, waar hij zich engageert om de intellectualistische casuïstiek (de gewetensvragen) opnieuw te grondvesten op de geloofsbasis. Hij voltooide zijn verdienstelijk leven als predikant in Rotterdam.
Perkins, Dordrecht, Rotterdam: puritanisme, contra-remonstrantie, predikambt: vroomheid, leerstelligheid, praktijk. Is het verwonderlijk dat deze theoloog zijn vak omschrijft als de ‘doctrina Deo vivendi’? In het voetspoor van Perkins verdedigt hij de betekenis van de praktische vroomheid boven alle speculatieve spitsvondigheid. Leer en leven dienen één te zijn, en deze opvatting was toendertijd op Nederlandse bodem allesbehalve gemeengoed. Uiteraard heeft het gelovige leven een boven- | |
[pagina 710]
| |
natuurlijke oorsprong. De spelregels van deze levenskunst biedt de genadevolle aandacht voor de Schrift. Het geloofsleven heeft ook een sterk ethische dimensie. En hier ligt één van de grondslagen van de Nadere Reformatie: de wil krijgt grote betekenis toegemeten. De geloofservaring is niet slechts de heilspedagogische begeleiding van de mens door God, maar de wisselwerking zelf tussen God en het leven van de mens. En dit beinvloedt weer zijn kerkopvatting. De kerk is niet langer de gemeenschap van alle gelovigen die God van eeuwigheid uitverkoren heeft. Niet in de eeuwige uitverkiezing, maar in de persoonlijke roeping komt de kerk tot stand. Het geloof van mensen sticht de kerk. Gods initiatief én de menselijke reactie daarop stichten de kerk. Op deze wijze zoekt Amesius naar een evenwicht tussen confessie en liberalisme. In de verzoening van binnen en buiten verliest de kerk als dogmatische en gereglementeerde instantie veld. Ethiek en bevindelijkheid winnen aan gewichtGa naar eindnoot(4). | |
2.b. Willem Teellinck 1579-1629.Ook deze in Zierikzee, uit een oud Zeeuws geslacht en Oranje-gezind gezin, geboren predikant was een vurig voorvechter van de ‘pracktijcke der godtsalicheydt’. Onder de invloed van zijn ervaringen in puriteinse kringen in Engeland besloot deze jonge rechtsgeleerde om theologie te gaan studeren in Leiden. Na een beroeping naar het eiland Schouwen (1606) was hij vanaf 1613 predikant in Middelburg. Wie hem als mystiek georiënteerd schrijver wil leren kennen, kan binnen zijn zeer uitgebreid oeuvre te rade gaan bij Sleutel der Devotie ons openende De Deure des Hemels (1624), Het nieuwe Jerusalem, vertoont in een 't samensprekinghe tusschen Christum ende Mariam, sittende aen sijn voeten (1635) en Soliloquium, ofte alleensprake eens zondaers, in den angst zijner wedergeboorte (1635). Ook hij legt grote nadruk op de rol van de wil. In zijn strenge verdediging van het ascetische leven zag hij geen gevaar voor de trouw aan de geloofswaarheden. Geloof en liefde (= dienst en hunkering naar godzaligheid) zijn onscheidbaar verbonden. ‘Alle geestelijcke ordonnantiën ende instellinghen Godts: als zijn het lesen van Gods woort, het hooren van de Predicatie, het gebruyck des H. Doops ende Avontmaels, H. overlegginghen, gebeden, jae alle goede wercken des geestes zijn altemale (elck in hare ghelegentheydt ende graet) nut ende dienstlich’Ga naar eindnoot(5). Maar de ‘roeringen des Geestes’ zijn belangrijker: zij zijn effectiever voor de groei van het geestelijk leven. Bij de beschrijving van deze inwendige manifestaties van Gods Geest weerklinkt een taal die ontegensprekelijk reminiscenties bevat aan prereformatorische tijden. ‘Het gebeurt nu en dan aen die zielen die daer beginnen oprechtelijcken de verlatinghe des wereldts ende de verloocheninge hares selfs te betrachten om Christum te vinden, dat de selve door de ghenade Gods voelen ende gewaer worden (sy weten niet hoe) dat hare gedachten ende ghenegentheden heymelijcken af ghetrocken worden van d'aertsche ende vleeschelijcke dinghen; ende worden henen geleydt ende gesedt op de geestelijcke ende hemelsche goederen; in sulcker voegen, dat zy voor die tijt vinden hare siele ende gemoet in een gewenste stille ende vermakelijcke ruste, vrij zijnde van quellige gepeynsen ofte commerlijcke bedenckingen ende ydele gedachten ofte snoode lusten der sinnen ende des vleesches, ende voelen groote vryheyt des geestes, om ter dege ende geheelijck aen Goddelijcke lesum Christum te peynsen plegen oock dienvolgende alle heylige oeffeningen voor die tijd mee nae te comen, met grooten yver, cracht, smake ende soeticheyt des geestes; ende vinden sich daer in soo vermaect ende verquickt, | |
[pagina 711]
| |
Willem Teellinck (1579-1629).
dat sy dan voor die tijdt de sorghe hares lichaems lchtelijcken vergeten ende sich geheel in Goddelijcke betrachtingen overgeven, soo langhe ende meer dickwils dan haere lichamelijcke swackheyt ende nootdrufticheydt wel lijden can: ende worden zy verheven door vierighen yver buyten ende boven haer selven, nae den hemel toe, nae Christum toe, nae de gemeynschap des alderhoochsten’Ga naar eindnoot(6). Teellinck beschrijft uitvoerig de gratuïteit van dergelijke ervaringen. Geen mens kan er aanspraak op maken. Evenmin zijn zij eretitels voor de ontvanger. Veeleer verplichten zij tot meer zelfverloochening.
Of hier de invloed van de bernardijnse mystiek óf van de Devotio Moderna doorwerkt, is m.i. een open vraagGa naar eindnoot(7). De taal van de bruidsmystiek, die onomwonden opduikt in Het nieuwe Jerusalem en in het Soliloquium betekent niet noodzakelijk dat hier ook de traditionele spiritualiteit van de bruidsmystiek in volle kracht aanwezig is. Wel is het opmerkelijk, dat Willem de bekeringswil laat voorafgaan aan deze beroeringen door Gods Geest, én dat deze geestelijke genadegaven een duidelijk persoonlijk adres hebben.
Al met al staat Willem Teellinck tussen het Engelse puritanisme, met zijn tendens naar overaccentuering van de niet-kerkelijk gebonden vroomheid, en de Nederlandse calvinistische orthodoxie. Een nauwkeuriger precisering van zijn plaats vergt nog veel onderzoek. Intussen hoop ik dat het ietwat uitvoeriger citaat menig lezer uit het Zuiden van het Nederlandse taalgebied zal stimuleren om zelf te gaan lezen in de werken van deze grote Zeeuwse predikant. De vergelijking met Ruusbroec, aan het begin van deze bijdrage, was niet helemaal toevallig. Met name de Sleutel der Devotie legt op indrukwekkende wijze getuigenis af over Teellincks exploratie van de structuur van het godzalig leven.
Deze vrome heeft bovendien nog bijzondere betekenis door zijn zendingstheologie, voor het Zuiden: de missionering. Hij schreef een aantal werkjes ten behoeve van de Oost-Indische Compagnie, opdat zij zichzelf en de heidenen zou bekeren. Gods weldaden kunnen immers niet uitsluitend voor Hollanders en Zeeuwen op het vasteland bestemd zijn.
Voetius heeft hem een nieuwe Thomas à Kempis genoemd. Onze tijd is nog niet in staat om deze lof te beoordelen. | |
[pagina 712]
| |
Titelblad ‘Sleutel der Devotie’, uitg. 1624.
| |
[pagina 713]
| |
2.c. Jodocus van Lodenstein 1620-1677.Deze uit Delft afkomstige predikant, werd na studiën te Utrecht (o.a. bij Voetius) en Franeker, achtereenvolgens beroepen te Zoetermeer (1644), Sluis (1650) en Utrecht (1653). Zelf zou hij op zijn beurt veel aandacht besteden aan de opleiding van predikanten en zendelingen, waarbij hij overigens het standpunt verdedigde dat deze buiten de universiteiten diende te geschieden. Als uitermate praktisch predikant achtte hij alle esthetiek overbodig: het effect kon immers toch alleen maar van de Geest komen. Men is vandaag geneigd om te denken dat hij, althans af en toe, het effect van de Geest bevorderd heeft. Zijn negende predicatie, waarover verder nog wordt gesproken, verdient m.i. een plaats onder de klassieken van de prediking. Anderzijds is het zeer waar: de predikant Lodenstein heeft geen belangstelling voor ontologische speculatie of exegetische haarkloverij, en evenmin voor formalistische of legalistische godsdienstigheid. Voor de eigen onvolmaaktheid bestaan geen excuses. Men leze de Schrift, men bekere zich nu, men make een begin met de radicale afbraak van alle egoïsme. Pas dan zal de hervorming van de leer leiden tot een hervorming van het leven.
Lodenstein is een zeer merkwaardige man: strenge asceet, bewuste celibatair, maar met een bijzondere aanleg voor vriendschapsrelaties. Op dezelfde wijze sluit zijn radicale ethiek geenszins de bevindelijkheid uit, zelfs niet de bevindelijkheid op eenzame mystieke hoogten.
Bij zijn catechisatie maakte Lodenstein gebruik van de Medulla theologiae van Amesius en de Sleutel der Devotie van Teellinck. Zelf heeft hij waarschijnlijk grote invloed uitgeoefend op het idioom van de gereformeerde bevindelijken. Evenwel ligt ook op dit belangrijke terrein nog een enorme taak voor het wetenschappelijk onderzoek van de Nadere Reformatie.
Een selectie uit zijn werken. Weeg-schale der onvolmaacktheden, ofte bedenckingen nopende 't gewigte of de regt-matige agtinge te maacken van de gebreken en struyckelingen der Geheyligden op der Aarden (1664), Beschouwinge van Zion ofte aandagten en opmerckingen over den tegenwoordigen toestand van 't Gereformeerde Christen Volck. Gestelt in eenige t' samen-spraken (1674-'77), Uyt-Spanningen, behelsende eenige stigtelycke liederen, en andere gedigten... (1676). Dit laatste werk beleefde in een eeuw tijd 15 herdrukken.
De Negende Predicatie. Gepredikt na de bediening des H. Avondsmaals. Uyt Hooglied I. vers 4. De Koning heeft my gebracht in sijne binnen-kamerenGa naar eindnoot(8), is geestelijke kleinkunst in het groot. Waren de innerlijke ervaringen bij Willem Teellinck wellicht alleen maar een oeverloze intensivering van het verlangen naar de gemeenschap met God, dan gaat de bruidsmystiek hier een beslissende stap verder: de taal van de bruidsmystiek is niet langer de taal van het verlangen, zij is de taal van de ervaring van het samenzijn met de Bruidegom. Men moet deze preek nauwlettend lezen, om nog het kenmerkende, reformatorische accent te horen. Al is het ontegensprekelijk aanwezig. Op het punt van de mystieke religiositeit zijn katholieke en reformatorische spiritualiteit elkaar hier evenwel bijzonder dicht nabij gekomen! En uiteraard alleen maar op dit punt. Ik zou me evenwel kunnen voorstellen dat deze tekst Noord en Zuid bemoedigt om samen ook teksten van andere strekking gemeenschappelijk te gaan onderzoeken. Ik wil deze korte bijdrage besluiten met een analyse van deze prachtige preek.
Zeer merkwaardig is de manier waarop Lodenstein hier de viering van het Avondmaal vervlecht met de bruidsmystiek. Hij | |
[pagina 714]
| |
Protestantse dienst. Schilderij H.M. Sorgh (1611-1670). Rijksmuseum Het Catharijneconvent, Utrecht.
roept het concrete, historische beeld op van de mensen in de wereld die zich intens voorbereiden op een feestmaal. Dat moeten christenen ook doen, als zij het H. Avondmaal willen vieren. Vervolgens maakt hij op overtuigende wijze duidelijk, hoe de herinnering aan een bruiloftsfeest vele jaren in de herinnering kan blijven voortleven: hoe men daar met eerbied ontvangen werd, welke eer het was om tot de genodigden te mogen behoren, en hoe fijn alles verliep. Een predikant die preekt voor mensen! Vervolgens past hij beide feesten toe op de preek als nabetrachting bij de viering van het H. Avondmaal. In stille zielsbetrachting kan de gelovige, die, na zorgvuldige voorbereiding, het H. Avondmaal gevierd heeft, nu, ná het Avondmaal, het gelovige leven ervaren met de wetten en de intensiteit van de bruidsmystiek. Ná het H. Avondmaal, op grond van een vers uit het Hooglied. Dat is uiteraard een reformatorische benadering, stil mediterend over het Schriftwoord. De structuur van de preek is uiterst een- | |
[pagina 715]
| |
voudig, in het spoor van het Hoogliedvers. Wie is hier de Koning? Dat is uiteraard God, de gehele Godheid, maar in het bijzonder Jezus Christus, de Zaligmaker die zijn genade voelbaar maakt en de geestelijke vreugde laat toenemen. Het accent op de Zaligmaker (niet de Verlosser of de Bezorger van de rechtvaardiging) is kenmerkend voor deze preek. Een Koning voor de mensen, maar tevens God, met glans en majesteit omgeven, menslievende soevereiniteit en soevereine menslievendheid.
Wat zijn de ‘binnen-kameren’? Hiermee worden de meest geheime zalen van het paleis bedoeld, waar de schatten bewaard worden, waar men in ‘alderinnigste gemeensaamheyd’ ‘in vryheyd kan spreken van de aldergrootste geheymen van der zielen-staat’. Deze kamers zijn de geestelijke ruimte voor ‘die gevoelige liefde Christi, en de alderinnigste Gemeynschap der zielen met Christo’.
Hoe en waarom werd de Bruid daar binnengeleid? Waarom had zij leiding nodig? De natuurlijke onbekwaamheid van de mens verhindert hem om hier op eigen kracht binnen te gaan. Daaraan kan de uiterlijke vervulling van de christelijke plichten niets veranderen. Alleen door bovennatuurlijk ingrijpen dringt de mens door tot deze ‘binnen-kameren’. ‘Mond-Christenen’, met hun ‘uytwendige beschaaftheyd’ en ‘uytwendigen wandel’, hebben hier niets te zoeken. Hier krijgt men toegang door de geestelijke wedergeboorte, waardoor men gelijkvormig wordt aan het beeld van Gods Zoon.
Deze ervaring is zo geweldig, dat de Bruid daarover niet kan of mag zwijgen.
Op dit punt aangekomen, begint Lodenstein aan een ‘toepassing’, waarin een intrigerende sacramentsleer wordt opgebouwd. Door het ‘teken’ van het sacrament bracht de Koning de mensen tot ‘de betekende saak des Sacraments’, ‘om door het gebruyk van dat brood en van dien wijn te genieten de goederen des nieuwen Testaments’, dat zijn: ‘de innige beweging van liefde in... de zielverrukkende gemeynschap met den Heere’, ‘als of wy waren op een Eyland en van alle menschen afgescheyden’. Daar ziet en hoort en smaakt de mens op geestelijke wijze. ‘Wy sonken weg in ons grondeloos niet; wy versmolten en vergingen in ons selven’: en op die bodem ontstaat de extatische visie van de godheid van de Koning, van de goddelozen in Gods gerechtigheid, van de gelovigen met Christus bekleed. Daar verneemt men de gezagvolle opdracht om God te dienen ‘na den wille Gods’, in ascese der zinnen, in weigering van de ‘grootsheyd des levens’, in de deugdzame Navolging Christi. En daar smaakt men de vervulling van alle menselijke aspiraties: ‘Want onse God heeft ons soo geschapen, dat geen wereld, ja geen tien duysend werelden ons souden konnen versaden’.
Lodenstein weet dat zijn toehoorders straks weer in de wereld terechtkomen. En derhalve geeft hij hen nog wat goede raad mee voor de ontmoeting met de rationalisten en de sceptici. Overigens voegt hij er aan toe - het effect van de Geest? - ‘dat de saken der woorden altijd te boven gaan de woorden der saken’. | |
3. De Nadere Reformatie en de Nederlandse filologie.Met deze bijdrage heb ik twee doeleinden nagestreefd. Ik wilde via het forum van dit tijdschrift de aandacht vestigen op de enorme opgave om de spiritualiteiten in en om de Reformatie wetenschappelijk te onderzoeken. De invalshoek werd gekozen om het Zuiden van het Nederlandse taalgebied te bemoedigen, en aan te sporen om in de toekomst meer aandacht te besteden aan de geestelijke cultuur in het Nederlandse taalgebied in de periode 1530-1800. Dat ook de filologie | |
[pagina 716]
| |
van het Nederlands van dit onderzoek zeer veel te verwachten heeft, hoeft, naar ik aanneem, nauwelijks nader toegelicht te worden. Wie toch nog mocht aarzelen, raadplege eens het werk van August Langen ‘Der Wortschatz des deutschen Pietismus’, Tübingen 19682. En uiteraard is dat slechts één invalshoekGa naar eindnoot(9). | |
Bibliografie:Nadere Reformatie: J. de Boer, De verzegeling met de Heilige Geest volgens de opvatting van de Nadere Reformatie. Rotterdam, 1968. I. Boot, o.c. T. Brienen, De prediking van de Nadere Reformatie. Amsterdam, 1974. W. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus in der reformierten Kirche der Niederlande bis zur labadistischen Krisis 1670. Leipzig/Utrecht, 1911. C. Graafland, o.c. P. Heppen, Geschichte des Pietismus und der Mystik in der Reformierten Kirche, namentlich der Niederlande. Leiden, 1897. S. van der Linde, o.c. en Opgang en voortgang der Reformatie. Een keuze uit lezingen en artikelen. Amsterdam, 1976. P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de XVIe en de eerste helft der XVIIe eeuw, Amsterdam, 1943. A. Ritschl, Geschichte des Pietismus in der reformierten Kirche. Bonn, 1880, herdr. Berlin, 1966. F.E. Stoeffler, o.c. Het ‘documentatieblad Nadere Reformatie’ (Lindenberg, Rotterdam) is aan zijn zesde jaargang toe. |
|