Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 670]
| |||||||||||||||||||||||||||
Beelden van Oswald WenckebachJosé Boyens | |||||||||||||||||||||||||||
De volmaakte vorm en de expressie.Voor zeer velen is Oswald Wenckebach de maker van Monsieur Jacques. Monsieur Jacques staat in brons in Rotterdam bij het stadhuis en te Otterlo bij het Rijksmuseum Kröller-Müller aan de ingang om de bezoeker te verwelkomen. Hij is echter verzonken in gedachten, het hoofd achterover. Is hij wel geschikt voor het welkomstwoord? Hij ziet er niet uit als een ingewijde in de kunstwereld. Hoe komt het dat dit beeld zoveel erkenning kreeg? En is Wenckebach inderdaad de beeldhouwer van een enkel werk?
Oswald Wenckebach groeide op als zoon van een befaamde vader, een cardioloog, die in het buitenland verschillende professoraten zou bekleden. Ludwig Oswald (de familie kwam van oorsprong uit Duitsland) was op de H.B.S. in Groningen alleen goed in tekenen; daarom lukte het Cornelis Veth, vriend van de familie, tekenaar, lithograaf en etser, de ouders ervan te overtuigen dat de jongen een opleiding tekenen moest volgen. Eerst gebeurde dit bij de strenge, preciese oom Willem Wenckebach, daarna op de Kunstnijverheidsschool in Haarlem. Cornelis Veth, zelf een kunstenaar van naam geworden, zou Oswald niet vergeten: in de jaren twintig schrijft Veth in De Telegraaf herhaaldelijk analytische kritieken naar aanleiding van zijn exposities.
Wenckebach debuteert als graficus en zal tot 1927 overwegend houtsneden, litho's en etsen exposeren. Heeft hij zelf gevoeld dat hij in de grafiek geen sterke eigen vorm zou vinden? Hoewel hij als beeldhouwer autodidact is, gaat hij zich geleidelijk aan steeds meer toeleggen op het modelleren; ook vervaardigt hij af en toe beelden in hout en steen, bij voorkeur de zachtere kalksteen. Hij zoekt naar het volmaakte in de vorm, het klassieke. Hij reist rond in Griekenland, vervuld van bewondering voor de beeldhouwkunst uit de vijfde eeuw voor Christus. Zijn aangeboren behoefte aan perfecte verhoudingen kreeg de kans zich in Griekenland te verdiepen tot een inzicht.
Wie het Oorlogsmonument voor de gefusilleerden bekijkt dat na de tweede wereldoorlog in Haarlem bij de Nieuwe Sint-Bavo werd opgericht, herkent in de oprijzende gestalte van de jonge vrouw het klassieke ideaal. Door de strakke mantel en het geplooide kleed doet de verschijning denken aan een dorische zuil. De geconcentreerde blik en de ernst geven het beeld een zekere ingetogen geladenheid waardoor saaiheid het niet kan bepalen.
Tegenover dit streven naar een gave, maar bezielde vorm staat sinds het begin in het oeuvre van Wenckebach het zoeken naar expressie. In 1932 vormde hij een vrouwefiguur in klei met opgeheven armen en uitwaaiende haren. Later vernietigde hij het beeld; door een toeval werd de koppartij bewaard. Deze werd postuum in brons gegoten en genoemd La douleur. Wie goed kijkt, ontwaart rechts naast het gezicht de resten van de bijna weggehakte hand. Alleen met de kennis van de geschiedenis van het beeld is de chaotische rechter helft te begrijpen. Het opzij kijkende kopje met de geopende mond laat zien welk een expressie de beeldhouwer nastreefde. Een fragment vol dramatiek uit de school van Rodin. De foto van het vernietigde beeld maakt echter duidelijk dat de tors met de even doorgezakte knieën in zijn geslotenheid klassiek is en eerder aansluit bij Maillol, die zich niet minder graag op Griekenland oriënteerde dan Wenckebach. Dat wij de twee tegengestelde idealen in één beeld verenigd vinden, kan ons aan het denken zetten over de vraag of wij de volmaakte vorm en het zoeken van een zekere dramatische expressie wel als elkaars tegendelen moeten zien. Wat Wenckebach betreft: hij moet over de combinatie in ieder geval niet tevreden | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 671]
| |||||||||||||||||||||||||||
geweest zijn. (Overigens wordt de expressie door de verminking nog versterkt.) Over het algemeen bleef hij ook later voorzichtig bij het zoeken naar expressie. Dit verklaart de onbekendheid van een groot deel van zijn werk. Zelf zuchtte hij later wel eens: ‘Ik heb te weinig gedurfd’. | |||||||||||||||||||||||||||
Portret van Albert Verwey.Oswald Wenckebach groeide uit tot een gezocht portrettist: hij vervaardigde minstens drieënzeventig portretten, de reliëfs inbegrepen. Zijn eigen gezin, zijn ouders, vrienden en bekenden, bestuurders en zakenlieden kwamen feilloos onder zijn handen vandaan. Alleen het portret van de dichter Albert Verwey uit 1934 raakte in culturele kringen snel bekend, al werd de bewondering twintig jaar later overvleugeld door de faam van Monsieur Jacques. Verwey, een goede vriend, woonde in Noordwijk, de Wenckebachs in Noordwijkerhout. Volgens mevrouw E. Wenckebach-van der Hoeven poseerde Verwey maar éénmaalGa naar eindnoot(1).
Het gezicht is realistisch behandeld met aandacht voor details. Wat niet realistisch valt weer te geven, is het dichterschap. Wenckebach verbeeldt hiervan twee aspecten: het ingekeerde zien in de oogpartij en de bevlogenheid in de wenkbrauwen en de haren. Het zijn vooral de wenkbrauwen die het realisme overschrijden. Ze zijn als driehoekige borstels op de oogkas gezet, vrijstaand en gewelfd. Het is waarschijnlijk dat Wenckebach - die zelf proza schreef - op de hoogte was van de opvattingen van Albert Verwey over de dichter als leider en wijze. De wenkbrauwen wijzen omhoog naar de schedel waar de poëzie geboren wordt; ook deze is creatief behandeld waar het voorhoofd stijgend overgaat in de haren. Daar keert de vrije opvatting van de wenkbrauwen terug: weerbarstig staan de haren uit, vallen over de oren, staan dwars op de nek. De blikvangers blijven de twee luiken die Verwey karakteriseren in de taak die hij zichzelf gesteld had. Bij nader toezien blijkt dat de vrije, meer artistieke dan natuurgetrouwe behandeling van de wenkbrauwen zich toch over meer partijen van het portret heeft uitgestrekt dan aanvankelijk leek.
Dat Albert Verwey uiterst tevreden was over het bereikte resultaat blijkt uit de dichtregels die hij aan het portret wijdde:
Ik was de zeventig nabij
toen Wenckebach mij bootste in klei
en daarna gieten deed in brons
tot eeuwge duur van bouw en frons.
Hij gaf het beeld wat mij ontging:
een zijn zonder verandering.
Dit korte vers - vooral in de slotregels meer als een gelegenheidsgedicht - werd in Noordwijk in het monument voor Albert Verwey gehaktGa naar eindnoot(2). Het is een puntige omschrijving van de taak van een beeldhouwer die werkt vanuit een bezielde traditie: in het leven waarin alles aan wisseling onderhevig is, mag hij zijn inzicht neerleggen in onveranderlijk brons. Hij bezit de macht om zijn visie op het leven te ontfutselen aan de onvermurwbaar voortgaande tijd. | |||||||||||||||||||||||||||
Dr. A.F. Philips.De gemeente Eindhoven vraagt Oswald Wenckebach in 1949 een meer dan levensgroot beeld te vervaardigen van de man die Eindhoven groot heeft gemaakt: dr. Arnold Frans Philips. Met zijn broer Gerard begon hij in 1891 in die stad aan de Emmasingel een kleine lampenfabriek, die hij wist uit te breiden tot een wereldconcern. Het beeld kwam in 1950 klaar, een jaar voor Philips overleed. Wenckebach karakteriseerde Philips als de man die, met de hoed in de hand, de grote orders wist los te krijgen waarvoor hij in de beginjaren zelf rondreisde. Hij kenschetste hem ook als de zorgelijke die de verantwoordelijkheid droeg voor enkele honderdduizenden werknemers: de wenkbrauwen zijn samengetrokken, de aderen aan de slapen gezwollen. Door de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 672]
| |||||||||||||||||||||||||||
O. Wenckebach, ‘Oorlogsmonument voor de gefusilleerden’, kalksteen, na 1945, Haarlem, bij Nieuwe Sint-Bavo.
begin- en de eindsituatie samen te brengen in één beeld bundelt Wenckebach het levenswerk van deze industrieel.
Heel gelukkig is Wenckebach geweest bij het oplossen van het moeilijke probleem om een lange jas plastisch aan te bieden. Het grote volume, waarbij noch details noch een bewerkt oppervlak de aandacht afleiden, komt beneden wat naar voren en is in zijn totaliteit dienstbaar aan de bovenomschreven idee. De ernst van het beeld doet denken aan de ernst van het werk te Haarlem, al is Philips gekarakteriseerd in zijn gebondenheid aan de materie. De vrouw in Haarlem staat terzijde van het concrete bestaan; in haar verzonkenheid is ze een vertegenwoordigster van een idee: rouwend herdenken. Philips daarentegen is een individu. Beide beelden zijn op even bescheiden als vanzelfsprekende wijze monumentaal. - Het beeld van Dr. A.F. Philips, dat in Eindhoven op het StationspleinGa naar eindnoot(3) staat, verwierf in 1956 van een achtkoppige jury unaniem de Cultuurprijs van de stad Eindhoven voor beeldhouwkunst. | |||||||||||||||||||||||||||
Café-scène, 's ochtends, 's middags, 's avonds.Als lichtvoetig tussendoortje modelleerde Wenckebach in 1955, maar tien cm grootGa naar eindnoot(4), drie plastieken die bij elkaar horen: de trits bevindt zich in brons in het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo. Bij Café-scène 's ochtends, staan drie stoelen om een ronde tafel schuin tegen elkaar: het café wordt gedaan of de bar-keeper slaapt; in ieder geval is nu niemand welkom. Bij Café-scène 's middags staan de stoelen recht, de glazen en fles op tafel, klaar om de bezoekers te ontvangen. Café-scène 's avonds laat zien hoe het café eruit ziet als de bezoekers vertrokken zijn: een glas en twee stoelen liggen op de grond, daar staat ook de fles. Een ander glas ligt op tafel. Alleen één stoel en één glas hebben de orde bewaard. Het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 673]
| |||||||||||||||||||||||||||
O. Wenckebach, ‘La douleur’, brons, 1932.
geestige van dit drietal plastieken is dat ze handelen over het menselijk gedrag bij afwezigheid van de hoofdpersoon. Ze zijn een toneelstuk waarbij alleen decor en requisieten hun rol spelen. Al zijn ze klein van afmeting, ze hebben een zekere grootheid van opvatting: de glazen zijn zware bekers, de stoelen bieden een gesloten rugfront. De welving van die rug volgt de ronding van de tafel. In het grondvlak wordt het cirkelvormige tafelblad weerspiegeld. Ook bij zulk een klein, vertellend beeld blijkt de vorm tot in details doordacht. | |||||||||||||||||||||||||||
Monsieur Jacques.Bij de drie Café-scènes breekt de humor door in het oeuvre van de dan zestigjarige Wenckebach; die is ook te vinden bij zes gestalten in brons of terracotta uit diezelfde tijd. De gestalten zijn brede
O. Wenckebach, ‘Albert Verwey’ brons, 1934, Noordwijk, gemeente.
mannen met horizontale neigingen, geen hoogvliegers; de beelden dragen titels als Jacques op kruk, Jacques op vakantie, Jacques op stoel. Het doen en laten van de tevreden burgerman bekeek Wenckebach hierin met milde spot. De reeks is, op het monumentale exemplaar na, in het bezit van het Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam.
Dat ene monumentale exemplaar is Monsieur JacquesGa naar eindnoot(5). De naam Jacques ontstond doordat Wenckebach zich liet ontvallen toen de luierende Jacques klaar was: ‘Het is net Jacques Bloem’; hoe de aanduiding ‘Monsieur’ ontstond, is vooralsnog onbekendGa naar eindnoot(6). Het is boeiend om Monsieur Jacques met Dr. A.F. Philips te vergelijken. Monsieur Jacques is ook gekleed in een jas, maar het voluum daarvan is abstracter; het nadert de cilinder. De hoed - hier met handschoenen - | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| |||||||||||||||||||||||||||
O. Wenckebach, ‘Monsieur Jacques’, brons, 1956, Otterlo, Rijksmuseum Kröller-Müller.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 675]
| |||||||||||||||||||||||||||
1.
O. Wenckebach, ‘Dr. A.F. Philips’, brons, 1950, Eindhoven, gemeente.
2.
O. Wenckebach, ‘Café-scène, 's avonds’, 1955, brons, Otterlo, Rijksmuseum Kröller-Müller. houdt Jacques op de rug. De voeten van Philips staan stevig en evenwichtig in de werkelijkheid; Jacques zet een voet opzij, bijna parmantig, ondanks zijn corpulentie niet onelegant. Deze bescheiden elegantie wordt niet alleen bereikt door het gebaar, maar ook doordat de massa van been met broekspijp vrij vloeiend overgaat in het spitsere voetvoluum. De voetpartij is abstracter dan bij Philips. Ook de revers tekenen zich maar een kort moment af en het valt niet op te maken welke kleding zich tussen die revers bevindt, terwijl Philips een winterse das draagt. De opvatting van het lichaam van Jacques vertoont een tendens tot veralgemening.
Ook de zware nek en het oor hebben een samenvattende vorm. Het oor is spits - een klein duivels trekje? -, de mond meprisant. Monsieur Jacques is een verbeelding van de mens wiens burgerlijke oordeel en de tevredenheid daarover onaantastbaar zijn. En toch wist Wenckebach zijn kritiek op hem te vermengen met vertederingGa naar eindnoot(7) en humor. Jan Engelman noemde hem ‘de vorst en kampioen van de grootste gemene deler’, ‘merkwaardig bijzonder door een overmaat van onbijzonder-wezen’Ga naar eindnoot(8). Inderdaad dient bij Dr. A.F. Philips ieder onderdeel de individuele karakterisering, bij Monsieur Jacques de algemene idee. Monsieur Jacques staat voor een denkwijze, zoals het beeld in Haarlem dat doet. Dat die denkwijze niet alleen in Nederland werd herkend - waar het beeld ronduit populair is - bewijst de weerklank die Monsieur Jacques ondervond toen hij geëxposeerd was te Brussel op de wereldtentoonstelling van 1958: pers, radio en televisie begrepen de strekking van het beeld en reageerden geestdriftig op dit ‘meest hartstochtloze motief’Ga naar eindnoot(9) van de zelfvoldane burger.
Als Oswald Wenckebach Monsieur Jacques vormt, geniet hij vooral bekendheid | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| |||||||||||||||||||||||||||
O. Wenckebach, ‘Stervende haan’, gips/brons, 1960, Otterlo, Rijksmuseum Kröller-Müller.
als de maker van Albert Verwey en Dr. A.F. Philips. Met Monsieur Jacques voegde hij een facet aan de Nederlandse beeldhouwkunst toe dat er aan ontbrak. In zijn nadruk op het algemene, gecombineerd met het anekdotische, sluit het beeld aan bij een ontwikkeling die in de jaren vijftig in Nederland volop in gang is. Ze valt te constateren bij Bronner en Hildo Krop, bij Dirk Bus, Gerrit Bolhuis en John Raedecker, bij Meefout, Wessel Couzijn en V.P.S. Esser. Voorts bij een aantal jongere traditioneel georiënteerde beeldhouwers als Niel Steenbergen, Rudi Rooyackers, Jacques van Rhijn, bij Paul Koning, Pieter d'Hont en Cor Hund. En waarschijnlijk is de reeks namen hiermee lang niet uitgeput. In België is die combinatie van het anekdotische en het algemene onder meer te vinden in het werk van Oscar Jespers in de jaren vijftig. | |||||||||||||||||||||||||||
Stervende haan.In 1960, twee jaar voor zijn dood, vormde Oswald Wenckebach in klei en daarna in gips Stervende haan; ook deze is in Otterlo in het museumGa naar eindnoot(10). De aanleiding tot het beeld was een klein drama bij het pluimvee van de familie Wenckebach: een oude haan werd door de kippen als onvolwaardig beoordeeld en uitgestoten. Hoe krachtig en sterk het dier was in de verbeelding van Wenckebach tonen de poten. Welk een macht en potentie tot voortplanten hij bezat, laat het voluum van het lijf zien, rond en gebald. Tegenover dat plastisch geweld de krachteloze kop, voorovergebogen met hangende kam. Een uiterste tegenstelling als uitdrukking van een tragedie. En een principiële keuze voor de expressie. Als tegenwicht voor de kam aan het andere einde van het beeld de staart, duidelijk onderschei- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| |||||||||||||||||||||||||||
den van het lijf, overal omlaag gericht; de neergang was al aangekondigd door de vleugels, de staart voltooit die. De staart moet het dier zelfs tot steun dienen. Stervende haan is een metafoor voor verval en ondergang. Een ondergang waarbij de tragedie plastisch heel puur wordt weergegeven. Van dit beeld kan gezegd worden wat Ellen Joosten in 1965 schreef van Monsieur Jacques: ‘hij is van een grote, vaste tastbaarheid’Ga naar eindnoot(11). In Stervende haan heeft Wenckebachs wens ‘om meer te durven’, zijn zoeken naar expressie, een magistraal beeld geschapen. | |||||||||||||||||||||||||||
Biografische gegevens:
| |||||||||||||||||||||||||||
Het oeuvre:Het oeuvre blijkt na een voorlopige inventarisatie te bestaan uit minstens 274 beeldhouwwerken. Hieronder vallen 38 openbare monumenten, 37 werken van toegepaste kunst en 73 portretten. Bovendien vervaardigde hij minstens 17 pentekeningen, vernieuwde hij in 1948 de Nederlandse munt en ontwierp hij vier postzegels. Er bevindt zich werk van hem in het Kröller-Müllermuseum: vijf beelden en elf tekeningen; in het Museum Boymans-Van Beuningen zijn alle zes figuren van Jacques. | |||||||||||||||||||||||||||
Tentoonstellingen:Oswald Wenckebach exposeerde regelmatig tot 1935, sinds zijn benoeming tot hoogleraar minder. De eerste tentoonstelling vond plaats vóór 1921 in het vissershuisje dat hij mocht delen met een oude vrouw. Van 1921 tot 1927 lag de nadruk op de grafiek, daarna op de beelden. Tot 1927 exposeerde hij in kunstzalen en kunsthandels, in 1927 voor het eerst in het Stedelijk Museum samen met zijn oom L.W.R. Wenckebach. Daar waren minstens veertien beelden te zien. Tot 1935 minstens 21 tentoonstellingen, daarna tot zijn dood in 1962 minstens 7. Na 1962 werden nog 6 exposities georganiseerd. | |||||||||||||||||||||||||||
Literatuur:Ga naar eindnoot(*)
|
|