Gewestvorming: hoop en wanhoop.
Onomkeerbaar en voorlopig is de veelzeggende ondertitel van het vijfde deel in wat men nu wel de reeks Hoop en wanhoop der Vlaamsgezinden mag noemen. De vijf lijvige delen van de serie zijn echter alle van de hand van Herman Todts (o1921). De delen I (1961) en II (1967) handelen over de twee decennia na Wereldoorlog II. Delen III (1971) en IV (1975) beschrijven vooral de Vlaams-Waalse verhoudingen tot medio 1974. Deel V sluit hierop aan, en schetst de belangrijkste feiten rond de gewestvormingsproblematiek tot en met de zomer van 1980.
Eerst even een overzicht van de reis die Todts ons laat maken in de woelige tweede helft van de jaren zeventig. Alles begint met de voorlopige gewestvorming onder premier Tindemans (1974), met de installatie van de gewestraden waaruit de socialisten en later de Volksunie zich over de hele lijn zouden terugtrekken: volgens hen ging die gewestvorming niet ver genoeg. Todts analyseert het nut van deze voorlopige gewestvorming en stelt vast dat, op de regionalisatie van de administratie na, toch heel wat positief werk werd geleverd. Daarna volgt een analyse van wat men gemeenzaam ‘het probleem Nols’ is gaan noemen, speciaal van de perikelen rondom de lokettenkwestie. In de communautaire problematiek hebben niet enkel de officiële partijen een rol gespeeld: ook de Vlaamse verenigingen lieten meer en meer hun stem horen. In een kort bestek poogt de auteur de inbreng en de invloed van deze groepen te schetsen. Ook de betekenis van de aanwezigheid van het Rassemblement Wallon in de regering wordt geëvalueerd: deze zou uiteindelijk leiden tot de explosie van de partij. De jaren zeventig waren trouwens een periode waarin de regionale of communautaire partijen definitief op het voorplan traden, en dit niet altijd in hun eigen voordeel: zo wordt o.m. aangetoond hoe het engagement van de Volksunie in 1978 uiteindelijk heeft geleid tot een wezenlijk zetelverlies bij de verkiezingen van december 1978. We krijgen eveneens een kort overzicht van de evolutie van het amnestieprobleem.
Er wordt uiteraard heel wat aandacht besteed aan het Egmontpact, de reacties erop, het Egmontcomité, het verzet tegen het pact - vooral in Vlaanderen - en het ontslag van de regering Tindemans II: ‘de grondwet is geen vodje papier’ (1978). Tussendoor worden de figuren van F. De Bondt en L. Claes belicht en wordt dieper ingegaan op hun belangrijke rol in het politieke spel.
Todts probeert aan te tonen in welke mate de Waalse beweging verschilt van de Vlaamse. In die context worden ook de kwesties rond Voeren en het Komense schooltje belicht.
Daarop volgt opnieuw een belangrijk deel betreffende de driefasige gewestvorming onder Wilfried Martens. Een grondige analyse van de zogenaamde ‘onmiddellijke fase’ (april 1979) wordt gevolgd door de beschrijving van het belangrijke CVP-congres van 16-12-1979 dat rechtstreeks of onrechtstreeks zal leiden tot het uitrangeren van de FDF-regeringspartner (16-1-1980) en uiteindelijk tot de val van Martens II - de 30ste Belgische regering na de Tweede Wereldoorlog! Todts probeert hierbij de achtergronden van de opeenvolgende regeringscrisissen te ontwarren. Hierna komt Martens III (mei 1980) met de beperkte grondwetsherziening, het ontwerp van bijzondere wet tot hervorming van de instellingen en het ontwerp van gewone wet op de financiële middelen van gemeenschap en gewest.
Tenslotte poogt Todts in een samenvatting de gebeurtenissen