Simler inzichtelijk behandeld. Delory speelde vanaf 1879 een actieve rol in de socialistische arbeidersbeweging en bewees als ‘conseiller national’ van de Parti Ouvrier Français meer te zijn dan een regionaal politicus. Hoe het kiesgedrag in de Noordfranse regio er anno 1981 uitzag wordt behandeld in een stembusanalyse uitgevoerd door C.M. Wallon-Leducq, J.L. Thiebault en A. Laurent van het Centre de recherche administrative, politique et sociale (Univ. Lille II). Hoewel er niet zo heel veel vergelijkingsmateriaal met vorige verkiezingen wordt gegeven, kan deze bespreking van de verkiezingen van 1981 een en ander duidelijk maken: 1. het gaullisme heeft in de regio ‘Nord-Pas-de-Calais’ zijn specifiek karakter verloren, 2. de globale overwinning van ‘links’ moet worden genuanceerd in die zin dat de communisten gevoelige klappen kregen.
Het spreekt vanzelf dat er in een jaarboek ‘De Franse Nederlanden’ ook aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Het boeiend artikel Priester-volksvertegenwoordiger Lemire (1853-1928) en het regionalisme van de hand van M. Nuyttens, eminent kenner van de geschiedenis der regionalistische bewegingen in Noord-Frankrijk, toont aan dat het flamingantisch beeld dat Lucien Farraque (ps. voor J.M. Gantois) in 1954 van Lemire heeft geschetst grotendeels als mythevorming dient te worden bestempeld. Hoewel hij vanuit zijn politiek-katholieke opstelling quasi onvermijdelijk regionalist was en ook lid van het Comité Flamand de France werd, steunde Lemire de protesten niet die traditionalistische katholieken lieten horen wanneer de regering in de jaren 1900-1905 priesters viseerde die in de volkstaal katechismusonderricht gaven. Lemire was op de eerste plaats Fransman en wilde het Vlaams alleen bewaren om Frankrijk rijker en schoner te maken (‘J'aime la Flandre dans la France. Je veux conserver la Flandre pour la donner à la France, pour enrichir et florifier la France’ - dagboeknotitie 15-6-1902). Al is volgens Nuyttens ‘de regionalist in Lemire’ nooit helemaal gestorven, toch zal hij zijn medewerking niet verlenen aan de in 1923 ontstane Union des Cercles Flamands de France waaruit later het Vlaamsch Verbond van Frankrijk zou ontstaan dat door hem ronduit separatistisch werd genoemd.
Als een onderdeel van een ruimere studie over Gezelle en Frans-Vlaanderen behandelt D. Beirens de moeizame totstandkoming en het uiteindelijke failliet van het tijdschrift Ons Oud Vlaemsch (1885). De idealistische Gezelle kon wél rekenen op de steun van uitgever J. Demeester te Roeselare, maar uit Frans-Vlaanderen zelf (- het actieterrein van het blad! -) kwam nauwelijks geld of medewerking. Interessant is dat de acht kolommen van het enig verschenen nummer goed leesbaar zijn afgebeeld.
In de lijn van zijn andere publikaties over de activiteiten van de protestanten in het Westkwartier onderzoekt M. Backhouse bijbellezingen en conventikels in de periode 1559-1562. Dat de vluchtelingenkerken te Londen en te Sandwich hierbij ruime aandacht kregen is niet zo verwonderlijk wanneer men weet dat zij niet alleen als opvangcentra fungeerden, maar ook predikanten uitzonden om de nieuwe kerkorde in het Westkwartier uit te bouwen. Centra van predikatie waren de streek van Hondschote en de driehoek Steenvoorde-leper-Armentiers. Het is dan ook sprekend dat van de 226 veroordeelden uit deze zones waarvan men de naam en het beroep kent er 97 (42,9%) iets met de textielindustrie te maken hadden. Aangezien het bronnenmateriaal voor deze studie dikwijls erg ontoereikend is, blijven nog vele vraagtekens bestaan en is de auteur erg voorzichtig met zijn conclusies. Twee kaarten en een tabel betreffende de conventikels en predikaties (met opgave van de predikant) vormen een goede illustratie bij het betoog.
Terwijl er op sommige gebieden te weinig archiefmateriaal beschikbaar is, is er elders geen gebrek, maar wordt het al te weinig benut. Dit laatste is zeer zeker het geval voor het rijke archief van de stad en de kasselrij Sint-Winoksbergen. In een met liefde geschreven bijdrage stelt archivaris Thérèse Vergriete de schat aan documenten, handschriften en oude drukken die in het vestingstadje berusten aan de lezer voor. Een andere ‘schat’ uit de Westhoek is het nog vrijwel onbestudeerde orgelpatrimonium. Met kennis van zaken brengt orgelspecialist L. Lannoo een inventaris van 29 instrumenten uit het Franse Houtland (de dekenijen Bollezele, Kassel, Steenvoorde en Waten). Hopelijk wordt het onderzoek voortgezet.
Als zevende aflevering van zijn lexicon betreffende de schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk ontleedt C. Moeyaert een honderdtal Vlaamse preken (1880-1970). Misschien zou de auteur bij een andere gelegenheid aan de hand van de inhoud van deze preken een bijdrage tot de religieuze geschiedenis van de Westhoek kunnen leveren.
Vermelden we ten slotte nog dat van de hand van F. Suykens het goederenverkeer te Antwerpen en de relaties van deze haven met de regio Rijsel-Robeke-Torkonje worden behandeld.
Zoals in de vorige jaarboeken wordt elke bijdrage gevolgd door een samenvatting in het Nederlands of in het Frans en wordt de bundel afgesloten met een tweetalige Bibliografie door M. Nuyttens en een eveneens in het Frans en het Nederlands opgestelde Kroniek over het voorbije jaar door Luc Verhaeghe.
Gustaaf Janssens, Ronse.
De Franse Nederlanden. Les Pays-Bas Français. Jaarboek. Annales. 1982. Uitgegeven door Stichting Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 1982, 256 biz., ill.