Uit ‘Tiefland’ van E. d'Albert. Op het voorplan van links naar rechts Jacqueline van Quaille (Marta), Jean Segani (Sebastiano) en Nick Dumont (Pedro).
werd voorgesteld, zit er op. Het zou niet erg rechtvaardig, niet fair zijn tegenover de nieuwe directie indien we de manifestaties van dit eerste speeljaar in de weegschaal zouden leggen om zo de kwaliteit van de ‘Opera voor Vlaanderen’ te bepalen. Wat tijdens dit overgangsseizoen voor het voetlicht werd gebracht, dient nog op rekening te worden gezet van de beide voorgangers in Gent en Antwerpen: programmatie en bezetting lagen immers al lang vast vóór de nieuwe instelling in september boven de doopvont werd gehouden. Toch even overlopen wat op de credit- en wat op de debetzijde dient te worden genoteerd. Er valt wel wat uit te leren.
In een feestelijk uitgedost theater ging op 19 (Antwerpen) en 20 september (Gent) de Opera voor Vlaanderen van start. De Hongaarse mezzo Sylvia Sass vertolkte met een verpletterende dramatische expressie enkele aria's van Verdi, Gluck en Puccini. Zij werd begeleid door het versterkt opera-orkest, dat o.l.v. Sylveer van den Broeck coherent en interpretatief musiceerde en op overtuigende wijze bewees over kwaliteit en dicipline te beschikken.
Enkele dagen na die uitmuntende en veelbelovende start volgde een bittere ontnuchtering. Met Die Meistersinger von Nürnberg van R. Wagner had het Antwerpse gezelschap te hoog gemikt. Terecht verdiende alleen Nico Boer als de jonge Walther von Stolzing een lauwerkrans. Bijna alle andere meesterzangers verbleekten naast zijn ster. Het orkest klonk ofwel te schraal ofwel te luid en de regie van Sylvain Deruwe vertoonde vele voze plekken. Dirigent Frits Celis haalde meer eer van zijn werk in de veristische opera Tiefland van Eugène d'Albert. De realistische dramatiek werd door enkele hoofdpersonages (Nick Dumont, Jean Segani, Jacqueline van Quaille) krachtig in de verf gezet; iets wat een opera als deze wel verdraagt. Het orkest speelde nu iets genuanceerder en de nogal ‘brave’ regie van Eddy Verbruggen kwam, buiten de fieldcraftbewegingen, meestal geloofwaardig over.
Het was opnieuw Sylveer Van den Broeck, die zorgde voor een verrassing. Onder zijn leiding werd door het Gentse gezelschap een Salome (Richard Strauss) voorgesteld die heel wat kwaliteiten had. Solisten en orkest lieten zowel de schrijnende dramatiek als de sensuele lyriek intens tot hun recht komen. Vooral Anne-Marie Antoine acteerde en interpreteerde de hoofdrol met een aangrijpende uitdrukkingskracht. Haar tegenspeler Frans van Eetvelt (Jochanaan) zong met een warme en sereensonore stem, maar miste nog die vlammende vonk om echt te ontroeren. In vergelijking met de verpieterde KVO-voorstelling van enkele jaren geleden stond deze uitvoering op niveau, al was de regie van dr. Walter Eichner toch niet zo denderend.
Nog geen maand later was de Gentse groep opnieuw te gast in Antwerpen en leverde met orkest en enkele solisten nogmaals puik werk in
Carmen van Georges Bizet. Ditmaal was het Ernest Maes die zijn musici vinnig en genuanceerd liet musiceren en evengoed de laaiende dynamiek als de verstilde poëzie uit deze rijke partituur wist te halen. De Londense mezzo Ann Howard gaf zowel scenisch als vocaal op een superieure manier gestalte aan het hoofdpersonage. De gedetailleerde verklanking van het orkest en de temperamentvolle interpretatie door Ann
Anne Marie Antoine in ‘Salomé’.
Howard waren zo meeslepend dat de slordige en matte regie van Antoine Vanderweyen en de onzuiverheden in het koor op de koop toe werden genomen.
De Antwerpse afdeling liet zich intussen niet onbetuigd. Met Die Zauberflötte nam ze een bescheiden revanche voor de minder goede inzet van het seizoen. Al hield Edmond Saveniers het tempo hier en daar nogal traag - uit veiligheidsoverwegingen? - toch bereikte hij met zijn orkestmusici een mooie en fijn genuanceerde kamermuziekklank die de stemmen nooit overdonderde. Zoals te verwachten was van Zeger Vandersteene, had hij de echte Mozartstijl te pakken; zijn Tamino kreeg een apollinische en tegelijk expressief gevarieerde verklanking. Katarina Moesen zong de rol van Pamina zuiver en verzorgd, maar met iets te zwakke toon. Jan Joris speelde een levendige Papageno en Roger Heynen stelde een nobele Sarastro voor. De coloraturen van de Koningin van de nacht (Marianne Blok) klonken zuiver en precies maar deden ons geen ogenblik met ingehouden adem luisteren. Regisseur Paul Celis had een verantwoorde regie uitgeschreven; met uitzondering van het gedanste dierenballet in de tovertuin was ze niet altijd verrassend origineel.
Of de Opera voor Vlaanderen er goed aan gedaan heeft Werther van Jules Massenet uit het archief te halen, durven we te betwijfelen. Die partituur zit wel boordevol zangerige muziek,