Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdRoger Raveel: n.a.v. een boek.Kunstwerken kunnen zo'n indruk maken dat ze je jaren bijblijven. Onverwachts zie je ze voor je, soms helemaal, soms gedeeltelijk; soms ook ‘herken’ je ze in je omgeving. Ze zijn dan je kijk op de buitenwereld gaan bepalen. Niet alleen oude werken beinvloeden zo je zicht op de werkelijkheid. Wat mij betreft laten juist moderne beelden en schilderijen je vaak met nieuwe ogen kijken. Dit geldt in het bijzonder voor het werk van de Belgische schilder Roger Raveel.
Raveel onderzoekt de alledaagse werkelijkheid en probeert die te pakken in zijn schilderijen. Hij is een echte realist. Dat wil zeggen dat hij het leven zelf schildert: de werkende mensen binnen en buiten, hun kale tuintjes met de duivenhokken, de betonnen muren en paaltjes tussen de huizen, de schreeuwerige reclames, kortom al die dingen die hij dagelijks om zich heen ziet in zijn dorp Machelen aan de Leie. Hij bekommert zich daarbij niet om de mooie oppervlakte van de dingen of om het minitieus vastleggen ervan noch ook om het fraaie, harmonieuze eindresultaat. Zijn aandacht richt zich slechts op de triviale dingen des levens. Moderne volkskunst noemt hij die zelf. Zijn schilderstrant past hij bij het gegeven aan. Zijn realisme gaat zelfs zover, dat de werkelijkheid schijnt door te lopen in zijn schilderijen en zijn schilderijen lijken uit te vloeien in hun omgeving.
Hoe onthutsend, verwarrend, maar ook verrassend deze zg. ‘Nieuwe Visie’ van Raveel werkt, ervaar je misschien het scherpst te Beervelde. Daar heeft Raveel in 1966 samen met de schilders Etienne Elias, Raoul de Keyser en Reinier Lucassen de keldergangen van het kasteel van graaf De Kerchove de Denterghem beschilderd. Voor het eerst betrekt hij de hele omgeving in het kunstwerk. De geschilderde werkelijkheid vult de architectonische werkelijkheid aan of ontkent die juist: een trap wordt verbreed, een deur verdwijnt, je komt bezoekers en ook de schilders zelf tegen. Je kijken wordt | |
[pagina 605]
| |
Roger Raveel, ‘Gele man met karretje’, 1952, 105 × 175 cm, olieverf op doek.
op de proef gesteld; je gelooft je eigen ogen niet.
Ook in ouder werk zie je Raveels spel met de realiteit. De zeer plastisch geschilderde gele man in Gele man met karretje (1952) staat nog met zijn voeten in onze ruimte en ook zijn achterwerk steekt voor het voorvlak van het schilderij uit. Hij loopt als het ware met ons het beeld in. Raveel is een kijker. Wat hij ziet verwerkt hij in zijn schilderijen. Zo zou je de baan rechts in Gele man met karretje kunnen lezen als een paal. Je ziet hem als lege streep, omdat je oog op afstand is ingesteld. Voorwerpen op de voorgrond verliezen dan hun herkenbaarheid. Deze streep geeft bovendien letterlijk de grens aan tussen voor en achter en tussen beeld en werkelijkheid.
Voor Raveel is die grens betrekkelijk: de paal/streep is boven en onder het schilderij door te denken. Doordat Raveel je confronteert met tegenstellingen als echt/niet echt, dichtbij/veraf, plastisch/vlak, concreet/abstract e.d. word je je als kijker bewust van de complexiteit van de zichtbare wereld om je heen en de relativiteit van je kijk daarop.
Het gaat Raveel eigenlijk niet om de uiterlijke kant van visuele verschijningsvormen, zei ik al. Hij probeert het wezen van dingen en mensen te doorgronden en tegelijk onderlinge relaties zichtbaar te maken. Hij spreekt zelf van ‘kosmische verbanden’ en van het ‘inwerken van de geest in de stof’. Wat hij hiermee bedoelt wordt misschien duidelijk in de 4e versie van Omarming (1980). Heel letterlijk omarmt een zeer concreet geschilderde man een rode vlek/ vrouw. Zijn gezicht en nek verdwijnen in de rode vorm. De afstand tussen man en vrouw aan de onderkant en het in elkaar overgaan bovenaan maken op dramatische én humoristische wijze het opgaan van twee mensen in elkaar zichtbaar.
In Nederland is Raveel geen onbekende meer. Na een tip van Reinier Lucassen besteedt Galerie Espace in Amsterdam als eerste in 1965 aandacht aan zijn werk. Sindsdien zijn zijn schilderijen en objecten op allerlei tentoonstellingen hier te lande getoond. In 1974 wordt de schilder zelfs met een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam vereerd: voor velen een teken dat hij door kunstkennend Nederland is opgenomen in de kring der moderne heroën.
Natuurlijk bleef zijn werk ook niet onbesproken. Tot voor kort beperkte de literatuur over Raveel zich tot lovende of kritische besprekingen in catalogi, tijdschriften of dagbladen. Eén boekje, een kunstpocket met een aantal korte inleidingen verscheen in 1967 in BelgiëGa naar eindnoot(1). Maar daarbij bleef het lange tijd. Een goed overzicht liet op zich wachten. Zoals het spreekwoord | |
[pagina 606]
| |
Roger Raveel, ‘Omarming 4de versie’, 1980, 195 × 145 cm, olieverf op doek.
zegt: ‘een profeet wordt niet in eigen land geëerd’. De eerste grote monografie is onlangs in Nederland uitgekomen bij uitgeverij Van Spijk b.v. in Venlo. In een aantal opzichten een boek van belang. Van Spijk maakt er al enige tijd een gewoonte van als eerste monografieën te wijden aan nog levende Nederlandse en nu dus ook Belgische kunstenaars. Het zijn rijk geïllustreerde uitgaven, herkenbaar aan het grote, vierkante formaat. Bladerboeken in de eerste plaats, waarmee de uitgever probeert een zo breed mogelijk publiek te bereiken. De opzet is elke keer iets andersGa naar eindnoot(2). Het boek over de beeldhouwer Arthur Spronken bijvoorbeeld bestaat hoofdzakelijk uit reproduktiesGa naar eindnoot(3). Voorin staat één pagina tekst: een gedeelte uit een oud artikel van Lambert Tegenbosch, waarin de schrijver wat algemene opmerkingen maakt over beeldende kunst. Aan het slot is een uitgebreide documentatie opgenomen die zorgvuldig is samengesteld door José Boyens. Een inleiding op het werk ontbreekt echter. De kunstenaar was bang dat een analyse van zijn beelden het kijken zou vertroebelen. Een misvatting dunkt me. Allereerst is er algemene behoefte aan kijkbegeleiding en niet alleen bij leken. Sir Kenneth Clark, een zeer geoefend kijker, heeft eens opgemerkt dat hij tijdens het kijkproces zich graag sterkt met ‘nibs of information’. Bovendien leidt een heldere analyse juist naar het werk toe en vergroot zo het begrip ervoor. Een boek als ‘Arthur Spronken’ schiet daarom denk ik zijn doel voorbij: een groot publiek zal niet geboeid zijn. Met zijn boek ‘Roger Raveel’ ging de uitgever anders te werk. Wel ligt ook hier de nadruk op het werk zelf. Zesenveertig kleurenreprodukties en vierenzeventig reprodukties in zwart/ wit geven een ruim gesorteerd beeld van de ontwikkeling van de schilder door de jaren heen. Maar daarnaast vullen drie inleidingen en vijf gedichten dit beeld aan.
De schrijvers zijn met zorg uitgezocht. Allen kennen de kunstenaar en zijn werk goed. De dichter, Hugo Claus zelfs vanaf zijn zestiende jaar. De inleiders, Roland Jooris, K.J. Geirlandt en Drs. Hans Sizoo kennen bovendien elkaar: t.g.v. Raveels overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1974, die samengesteld werd door Sizoo wisselden zij van gedachten over werk en betekenis van de schilderGa naar eindnoot(4). De teksten stimuleren het kijken. Elke schrijver belicht het werk vanuit een specifieke hoek.
De gedichten van Claus zijn woordillustraties bij de schilderijen. Jooris legt in een historisch overzicht een verband tussen leven en werk. Hij beschrijft de verbondenheid van Raveel met diens geboortedorp, de rol die zijn ouders, vooral zijn moeder spelen in de ontwikkeling van de jonge kunstenaar, de op- | |
[pagina 607]
| |
leidingen die hij volgt, de invloeden die hij ondergaat, met name van Van Gogh en Giotto en de eenzame plaats die hij inneemt te midden van zijn tijdgenoten.
Op het historische stuk van Jooris volgt een bespreking van één schilderij door Geirlandt. Hij analyseert Het verschrikkelijke mooie leven, uit 1965. ‘Een visueel onderzoek’, zegt de schrijver, ‘dat Raveel het aflezen van een schilderij noemt en dat evenwijdig loopt aan het analytisch onderzoek van de kunstenaar t.o.v. de dingen uit zijn onmiddellijke omgeving, door Raveel het aftasten der dingen genoemd’. Sizoo tenslotte plaatst Raveel in een internationaal verband. Hj opent met een smakelijk stuk over de smaakmakers in de kunst, die slechts dat werk pousseren en aan elkaar doorgeven dat in drie zinnen te vatten is. Het werk van Raveel laat een dergelijke benadering niet toe. De veelheid en intensiteit aan visuele ervaringen die hij verwerkt, vraagt om diepgaande beschouwing. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn dat Raveels werk betrekkelijk onbekend is in het buitenland. Sizoo toont voorts aan dat het werk van de kunstenaar verwant is aan dat van Robert Rauschenberg, Jasper Johns en Tapiès. Alle vier de kunstenaars interesseren zich zowel voor kunst als voor de niet artistieke werkelijkheid en voor de verhouding tussen deze twee gebieden. Daarin onderscheiden zij zich van Pop Artists die slechts kunst maken over kunst. Sizoo vindt het werk van Raveel en Johns visueel het rijkst. Hieraan valt voor hem het meest te beleven.
Uit de opzet van het boek blijkt dat de uitgever van te voren afspraken met de schrijvers gemaakt heeft. Het stuk van Geirlandt verscheen al eerderGa naar eindnoot(5), maar zijn diepte-analyse heeft hier een zinnige plaats gekregen tussen het overzicht in de breedte van Jooris en de internationale plaatsbepaling van Sizoo. Toch zijn er een aantal slordigheden in het boek geslopen: 1. een inleidende verantwoording ontbreekt; 2. Jooris wijdt nogal wat aandacht aan Het verschrikkelijke mooie leven, hetzelfde schilderij waar Geirlandt zo uitgebreid op in gaat; 3. Sizoo merkt op dat elders in het boek wel uitgelegd zal worden dat Raveel een onderscheid in schilderkunstige termen maakt tussen wat zich voordoet als ‘organisch’ of als ‘materieel’ of als begiftigd met ‘temperament’ of met ‘verstand, maar een dergelijke uitleg is niet expliciet te vinden; 4. het vele werk dat Jooris noemt en analyseert, is niet altijd gereproduceerd en verwijzingen in de tekst naar de afbeeldingen ontbreken: je zoekt je als lezer een ongeluk en komt handen te kort; 5. de titels bij de afgebeelde werken komen niet altijd overeen met de titels in de tekst; 6. de verblijfplaats van de gereproduceerde werken wordt nergens genoemd.
Dergelijke (kleine) punten hadden bij een wat zorgvuldiger lay-out en met een gesprek om de tafel tussen uitgever en schrijvers voorkomen kunnen worden. Rest nog de aandacht te vestigen op het conscientieuze werk van O. Scheire. Hij verzorgde de biografie, de bibliografie en de tentoonstellingsgegevens. Het is te hopen dat de voorlopige oeuvrecatalogus van zijn hand spoedig een definitief karakter zal krijgen in een publikatie.
Claartje de Loor. Roland Jooris, K.J. Geirlandt, Drs. Hans Sizoo, Hugo Claus, Octave Scheire, Roger Raveel, Van Spijk B.V., Venlo, 1981. |
|