André Demedts: Geluk voor iedereen.
Vrij kort na het voltooien van zijn vierdelige historische roman, De eer van ons volk (1973-1979), waarvoor hij zopas met de prestigieuze Bernheim-prijs werd bekroond, heeft André Demedts alweer een nieuwe historische roman laten verschijnen: Geluk voor iedereen. Het boek wordt aangekondigd als ‘een sociale roman over de ongeluksjaren 1840-1848 in West- en Oost-Vlaanderen’ en ligt in het onmiddellijke verlengde van de bekroonde tetralogie, waarin Demedts een familiegeschiedenis heeft geschetst, gesitueerd in Vlaanderen in de periode 1789-1815. In het nieuwe boek gebruikt hij hetzelfde procédé: kroniek van een Vlaamse familie, met als achtergrond het Europese sociale en intellectuele leven. Het gaat echter om een historisch latere periode, de zeer bewogen geschiedenis van de revolutie van 1848, die samenvalt met misoogsten, hongersnood en epidemieën, en het perspectief is ook verlegd naar een andere familie.
Centraal in Geluk voor iedereen staat de jonge Julien de Croubele, meestal Jin Kroebels genoemd, die met zijn familie gevestigd is in Elsrode, in de streek tussen Leie en Mandel. Zijn vader, een thuiswerkende wever en periodiek ook uitwerkende dagloner, kan, relatief gezien in die armoejaren, nog vrij goed aan de kost komen voor zijn gezin.
Om het politieke en sociale gebeuren tijdens deze periode van gisting en verandering te doen herleven via het beeld van het dagelijkse leven bij de ‘gewone’ mensen, heeft Demedts deze keer bewust gekozen voor de geschiedenis van een niet zo gewone figuur: Jin Kroebels is anders dan de anderen, en dat blijkt al bij het begin van de roman. De jongen wordt geïntroduceerd in de invloedssfeer van Meester Dolf Deunynck - later zal blijken dat deze sympathiseert met de revolutionaire gedachte - en beschikt over de nodige capaciteiten om te studeren, wat echter niet voor hem weggelegd is. Tegelijk blijkt hij ook onder de indruk te zijn van zijn oom Achiel (de broer van zijn moeder), die ook al ‘anders’ is: hij is een soort avonturier, die zich bedrogen weet door het ‘kapitalisme’ en plannen heeft voor verandering (p. 21). Het is via deze oom Achiel dat Jin later aan werk zal geraken buiten zijn geboortestreek. Nog in de eerste hoofdstukken wordt het motief van de sociale onrechtvaardigheid geïntroduceerd: Jin is in de lering voor zijn plechtige communie de eerste, maar de zoon van de notaris wordt voorgetrokken: zo hoort het nu eenmaal.
Naast het in het proza van Demedts zeer bekende motief van de sociale onrechtvaardigheid wordt in dit boek nog een ander motief opgenomen dat reeds aanwezig was in zijn vroegste werk: het verlangen naar geluk, verlangen dat vroeger werd uitgebeeld als resulterend in onmacht en gelatenheid maar dat hier, met als achtergrond de honger- en revolutiejaren, centraal wordt gesteld met een nieuwe dimensie. Het gaat immers, zoals ook in de titel al wordt aangegeven, om geluk voor iedereen. Demedts laat zijn held dan ook kennismaken met de idealen van de politieke en sociale hervorming. Zijn visie op de geschiedenis van het onderdrukte Vlaanderen en op de levensomstandigheden van de landelijke bevolking - de steeds groter wordende kloof tussen armen en rijken - krijgt Jin Kroebels van twee kanten: zowel de pastoor als de onderwijzer oefenen een bepalende invloed op hem uit, waartussen hij niet dan met moeite zal kunnen kiezen.
Het gebeuren, d.i. het levensverhaal van Jin Kroebels van jonge knaap tot rijpere jongeman, wordt verteld in een 108 korte hoofdstukjes, die een vrij brokkelig kroniek-achtig relaas brengen van Jins ‘Werdegang’, onderbroken door en aangevuld met fragmentjes geschiedenis van wat zich in zijn onmiddellijke omgeving afspeelt (zijn familie, het dorpsleven) en door stukjes waarin de algemenere politieke en sociale geschiedenis aan bod komt. Voor dit laatste gebruikt Demedts het procédé van gesprekken en brieven, zodat de geschiedenis a.h.w. van onderuit wordt beschreven: door een gesprek van de pastoor met diens vriend-jezuïetenpater, door brieven van deze beiden, waarin het politieke nieuws wordt meegedeeld, of bericht wordt gegeven over hongersnood, cholera- en tyfus-epidemieën. Via het perspectief van Jin zelf, die werk vindt bij de graafwerken van de ‘nieuwe vaart’ in Drongen bij Gent en die daar kennismaakt met een kameraad die socialist is, worden ook vergaderingen beschreven van de socialisten te Gent, met toespraken van historische figuren (Karel Spilthoorn, Jacob Kats, Const. Dossche). Aangestoken door deze nieuwe ideeën komt Jin thuis in conflict met zijn moeder en ontstaat er een tegenstelling met zijn geliefde zuster Marja, die in een klooster is gegaan. Later vindt Jin werk in een steenbakkerij in ‘Roebee’. In Roubaix ook voegt hij zich bij het legioen dat de opstand van 1848 voorbereidt. Jin wordt gewond in het gevecht, dat weliswaar met historisch exacte precisie, maar zeer afstandelijk, van buiten af wordt beschreven. Zijn vader, Dees Kroebels, gaat hem halen met een kruiwagen. Spoedig daarna keert Jin terug naar de steenovens in Frankrijk, waarna het boek vrij abrupt eindigt: Jin neemt afscheid van zijn geliefde, niet alleen met het besef haar geluk te willen maar ook met het knagende verlangen naar geluk voor iedereen: zijn meisje, ‘niet mooier of beter