tuum uitgegeven verzenbundel Evenbeeld bevestigt het, dat de mens die hij was zich niet van zijn verleden, waarschijnlijk niet van zichzelf, van de grondvorm van zijn persoonlijkheid, los kon maken. De oude vertrouwde Smit toont in zijn laatste poëzie, een verdiepte aandacht voor de religieuze problematiek die hem nooit met rust had gelaten. De foto die in Evenbeeld gepubliceerd staat toont de verouderde dichter met doorgroefd gezicht en een blik die eerder naar binnen dan op zijn omgeving gericht is. Alsof hij in gesprek was met zijn innerlijk wezen en mijmerde over een vraag of antwoord dat hij gekregen had. Zo mysterieus evenwel, zo ingrijpend voor denken en zijn, dat al zijn klagen en vragen erdoor overbodig scheen.
Naar die zielsgesteltenis verwijst zijn gedicht Lezend in Pascal, de geniale Fransman met zijn tragisch inzicht ‘que le Christ sera en agonie jusqu'à la fin du monde’.
‘Altijd was er een zwarte afgrond
naast zijn stoel, - maar bij wie niet?
Ook al wordt geen zwart gezien,
niemand is ooit zonder, niemand.’
Nooit ‘is vast de vloer waar wij wonen’ en onder het vriendelijke buitenhuis met zijn ‘vraatzuchtige onderkant’ leeft ‘ongedierte onder onkruid’.
Maar er kan ook altijd een nacht
zijn die uitspringt in vuur, die
de zwarte muren splijt, gebiedt
op te staan naar een verder land. (25)
Zoals Pascal overkwam in zijn nuit de feu. Ondanks die ervaring van een bestaan aan de overzijde van de dood, blijft de doodsangst en ook de zwarte afgrond naast de stoel, ‘maar de vlammende mond die de Naam sprak, spreekt het langst’ (26). Als Smit 's nachts aan het leven denkt, wil hij wakker blijven bij degenen die nog niet mogen sterven, zich door ‘verraden liefde’ gefolterd voelen, als gevangenen die ijlen van vrijheid en niet weten wat buiten het eigen duister licht kan zijn (19).
Zijn verlangen om hen bij te staan blijft onvervulbaar. Hij heeft niets anders dan papier, letters, woorden, een voorbode, ‘van een wereld waarin alles anders is’. Maar misschien betekent zijn spreken voor het oog dat in het verpletterend donker ziet toch iets, een schemering van licht, ‘als het flonkeren van een haast onzichtbaar kleine morgenster’ (19).
Dat hij die zwakke troost uit hoop geboren aan anderen kan aanbieden, dankt hij aan zijn moeder. Haar onzichtbare hand heeft hem uit ieder doolhof van zijn ongeloof weggeleid. Dat is de kern van een zijner mooiste gedichten. In memoriam matris. Een halve eeuw geleden heeft Smit reeds een heel bundeltje aan haar nagedachtenis gewijd. Vergeleken bij wat hij nu in een enkel vers aan vergezicht en diepte gesuggereerd heeft, klinkt die vroegere poëzie, hoe handig knap zij moge zijn, als een ijdele woordenreeks. Het mysterie dat zijn of niet meer zijn omhult, leeft er niet in en dat mysterie is het wat zijn poëzie nu de taalschoonheid van ritme, beeld en klank, die het vlotte maakwerk uit 1932 niet bezat geschonken heeft:
‘Niet dat ik dit begrijp, - niets heb ik haast
van u dan wat vermoeden om u heen, -
iets als een wachtkamer, ik zit er alleen,
tot de dokter belt uit de kamer hiernaast,
Dan sta ik op, aan de overkant
van de gang is de echte deur: ons vaderland.’
In niet alle, slechts in enkele gedichten uit Evenbeeld is Gabriël Smit erin geslaagd zijn denken en zeggen zo te verwoorden dat zij, hoe algemeen ze ook schijnen, het merkteken van zijn enige en door niemand te vervangen persoonlijkheid dragen. Die oorspronkelijkheid komt vanzelfsprekend over, zo ongedwongen dat de natuurlijke levensechtheid nergens verliteratuurd schijnt en de vertolking ervan niettemin tot waardevolle literatuur geworden is.
Heel zijn leven blijkt zoals in het beroemde gedicht van Rilke een ‘kreisen um Gott, um den uralten Turm’ geweest, tot uiteindelijk de overgave aan het mysterie volgt en met die overgave het vinden van de enige uitdrukkingsvorm, die in overeenstemming met de tijdssfeer en het moderne taalgebruik, zijn gedicht een algemeen geldende symboliek geschonken heeft.
In enkele gedichten, meer in gedeelten ervan, strofen en dikwijls in slechts een paar regels, heeft hij die gaafheid bereikt. Waar het gebeurt, is zijn poëzie een bezield spreken. Niet zo zangerig als bij sommige impressionisten, evenmin zo opzettelijk hortend en stotend als bij de atonalen; rijk aan beelden en toch niet essentieel een retorische beeldentaal zoals bij Saint-John-Perse; metrisch maar met syncopen; rijmend en toch bijna uitsluitend met assonanties; wijsgerig zonder betutteling en psychologisch zonder narcisme. ‘Als ik echt eerlijk ben, doe ik vaak pijn’ (22) en ‘Wat echt schoon is, zalig schijnt het in zichzelf’ (50). Dat is het dan: zijn evenbeeld als poëzie.
André Demedts.
Gabriël Smit, Evenbeeld, Amboboeken, Baarn, 1981, 62 blz.