Bernard Kemp (1926-1981).
zeer verschillend van inhoud en omvang. Prof. Marcel Janssens bespreekt het uitzonderlijk rijk essayistisch werk van Kemp, dat vrijwel als geheel in de vorm van artikelen over verschillende tijdschriften is verspreid en een periode van 25 jaar omspant. Janssens wijst op Kemps bijzondere gave als criticus; een gave die niet alleen lag in de verbazende formuleringskracht van de essayist maar ook in diens synthetische, vaak ook vergelijkende blik, en in zijn vermogen om kritieken te schrijven in verschillende registers, variërend van eenvoudig-bevattelijk tot zeer gesofistikeerd of gespecialiseerd, al naar het tijdschrift (of publiek) waarvoor hij schreef. Het portret dat Janssens van deze ‘dienaar en bedienaar’ van het woord schetst is bijzonder levendig en treffend omdat hij er ook op een fijnzinnige manier zijn herinneringen aan de uitzonderlijke ‘presence’ van Kemp als ‘spreker’, als ‘publieke man’ (sic Kees Fens) in heeft verwerkt.
Verder zijn er twee bijdragen over Van Vlierden als wetenschapsman. Martine de Clercq, wetenschappelijk medewerkster voor Europese letterkunde aan de UFSAL, geeft een beeld van de hoogleraar - literatuur-historicus: zij typeert hem als fenomenoloog en dialecticus, als structuralist en formalist; en Jan Westenbroek, Gezelle-specialist zoals Van Vlierden zelf, belicht zijn werk over (en grote liefde voor) Gezelle.
Er zijn ook een drietal meer persoonlijke stukken. Prof. Dr. Lieven Rens, die het verzoek kreeg te schrijven over Kemp ‘als Vlaming, cultuuranimator en katholiek’, doet dit in de vorm van een ‘gesprek met Frans’, met herinneringen aan hun ontmoetingen en hun groeiende vriendschap, en met een diepe erkentelijkheid voor wat de ‘gecultiveerde erudiet’ en ‘leider’ te bieden had.
Persoonlijk, op een creatieve manier gebracht zijn ook de herinneringen en beschouwingen van Ivo Michiels (dorpsgenoten in Zonnegem) en van Claude van de Berge. De eerste evoceert Kemp in de niet-officiële, intieme omgang, maar ook in zijn optreden als voorzitter van tal van letterkundige genootschappen en commissies; de tweede legt een ontroerend getuigenis af van Kemps betekenis ‘voor de jongere auteurs’, d.i. in de eerste plaats voor hemzelf. Na dit essay-feuilleton is ook het interessante TV-gesprek opgenomen met Hugo Bousset, dat werd uitgezonden in De vijfde windstreek op 28 december 1979 (herhaald 4 november 1980): interessant omdat Kemp op een onbevangen manier openhartig is en ook verhelderende commentaren en inzichten formuleert. Tot slot volgt, de essayistische lijn weer opnemend, een synthetische bespreking van het roman-oeuvre, 3 × 7. Van roman tot opus door Hugo Bousset, die overigens vroeger al blijk heeft gegeven van zijn grondige vertrouwdheid met, en ook wel bijzondere affiniteit met het werk van Kemp. Zijn essay is tegelijk een indringende analyse en een spel met structuren in het spoor van zijn leermeester en vriend. Het stuk is geschreven in een dwingende en assertieve trant, onderbroken door (cursief gezette) persoonlijke herinneringen.
Dit monumentale boek, dat inderdaad ‘een onschatbaar instrument (bevat) voor iedereen die zich met het oeuvre van Kemp of met de Nederlandse letteren van de laatste decennia wil bezighouden’ zoals op de kaft wordt meegedeeld, wordt afgerond met een volledige bibliografie van en over Kemp, samengesteld door Hilda van Assche en Richard Baeyens.
Anne Marie Musschoot.
Hugo Bousset, redacteur, Bernard Kemp van A tot Z, Dante, Sint-Niklaas, 1981, 206 blz.