men er echter steeds meer van overtuigd dat het historische beeld niet bestaat. Er is hooguit sprake van interpretatie. Wij interpreteren vanuit onszelf andere generaties en tijdperken, hebben visies op maar ten dele in hun context gekende ‘feiten’. Die interpretaties en visies zijn dan bovendien sterk bepaald door nieuwe disciplines als economie, statistiek, sociologie, vrouwengeschiedstudie.
Voor de auteur van historische romans, voorzover hiermee bekend, betekent dit dat de historie niet anders kan zijn dan dienstbaar aan de imaginatie. De imaginatie - herkend als deel van een scheppend ik - gebruikt historie als element (hetgeen iets anders is als ‘versiering’ in het begin van deze eeuw). Sense of the past komt dan dicht in de buurt van speurzin-privé. (In genoemde lezing refereerde Hella Haasse aan het bekende feit dat veel historici zich aan detectives bezondigd hebben!). Deze speurzin-privé heeft geen enkele pretentie van objectiviteit, wil ook in genen dele objectief zijn. Uitgangspunt en einddoel zijn de herkenning. In dit opzicht voelt Hella Haasse zich verwant aan Vestdijk in zijn Griekse romans, en een auteur als Marguerite Yourcenar in Gedenkschriften van Hadrianus en Het hermetisch zwart.
Het subjectief herkende in het gebruik van historie als element ontwikkelt zich parallel aan de auteur zelf. Vandaar het enorme verschil tussen Haasses eerste historische roman uit 1949: Het woud der verwachting (door haarzelf nu gekarakteriseerd als ‘naïef’) en de Bentinck-boeken.
De aanleiding tot het schrijven van deze twee grote boekdelen was een beleefdheidsbezoek aan het Gelders Rijksarchief. Maar haar speciale gevoeligheid voor de 18e eeuw leefde al veel langer. Een neerslag daarvan ligt bijv. in Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976). In de enorme hoeveelheid paperassen die het Gelders Rijksarchief aan Bentinck-archieven bood, waren het in eerste instantie een serie ‘geschreven zelfportretten’ van Charlotte Sophie en de haar omringenden die Hella Haasse ontroerden. Zij heeft eerst geprobeerd om een beeld van Willem Bentinck te krijgen (het eerste deel van Bentinck tegen Bentinck handelt bijna uitsluitend over de verlaten echtgenoot Willem Bentinck). Over Charlotte Sophie bestond al wel een biografie, van Aubrey le Blond, een verre achter-achter-kleindochter van Charlotte Sophie zelf. Die biografie bevatte echter niet de volle (kleurige) waarheid; er werd nogal wat weggelaten wat als minder passend gold. Wat wel naar voren kwam, was het ‘moderne’ van Charlotte Sophie, en dat heeft Hella Haasse er tenslotte toe gebracht om jaren lang in de archieven te duiken. Niet om romans te schrijven, maar, zoals zij zelf zegt: ‘om aan de gegevens recht te doen’. Romans schrijven over personen als Willem Bentinck en Charlotte Sophie, gravin van Aldenburg, was overbodig: in hun papieren (billets, brieven, juridische documenten) betoonden zij zichzelf als levendig genoeg. Wat Hella Haasse interesseerde was aan de lezer te tonen wat zij van elkaar dachten, en van zichzelf dachten dat zij waren, en hoe zij dachten over de tijd waarin zij leefden, waarin zij meespeelden en waarover zij evenmin overzicht hadden als wij over de onze. Het gaat om het klimaat van een voorbije wereld. In het tweede Bentinck-boek besloot zij de collage-techniek grotendeels te laten vallen en zelf de voortgang van zaken te vertellen, en de documenten slechts
te gebruiken bij wijze van verlevendiging van het beeld. Desondanks zijn er in die zelfvertelde voortgang geen scènes (op twee na) waarin een personnage handelend of sprekend bezig is, die niet geëxtraheerd zijn uit de documenten. Als er in het tweede Bentinck-boek iets voorkomt dat op een scène lijkt, dan is dat zo in documenten gevonden. Wanneer er schilderachtige beschrijvingen in voorkomen, dan ontleent zij de visuele gegevens aan uitvoerige documentatie en soms zelfs aan schilderijen (bijv. de scène waarin Maria Theresia's kinderen een klein herdersspel opvoeren).
Als het tweede Bentinck-boek meer boeit dan het eerste komt dit toch niet alleen door de gewijzigde verteltrant, maar vooral ook doordat hier sterker dan bij het eerste de afhankelijkheid uitkomt die het lot van de kleinere luiden verbindt aan dat van de groten der aarde. De strijd om de huwelijksgoederen tussen Willem en Charlotte Sophie speelt zich af tegen de achtergrond van de Pruisische Frederik de Grote enerzijds en keizerin Maria Theresia anderzijds. De politieke controverse tussen die twee bepaalde het verloop van de ‘boedelscheiding’, het verschil in cultureel klimaat aan beide hoven bepaalt het hanteren van de methoden die in deze strijd worden aangewend, vooral bij Charlotte Sophie. Even ondoorzichtig, tot op het wispelturige af als het karakter van deze groten der aarde, is dat van Charlotte Sophie, in een afhankelijkheid van deze hoogmogende vorsten die haar keer op keer te kwetsbaar maakt. Sense of the past leidt hier tot gevoeligheid voor het onmogelijk-verscherfde. Het einde van het tweede Bentinck-boek tekent Charlotte Sophie totaal verlaten in een oud slot te Jever. Volslagen berooid, met nog veertig jaar te leven voor zich.
Ik kan het niet helpen, steeds moet ik bij dit einde denken aan de wijze waarop Hella Haasse haar fictief-historische roman-in-brieven Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven besluit én verantwoordt. Waarom, vraagt ze zich daar af, heb ik de 18e-eeuwse markiezin De Merteuil laten herleven, en naar mijn eigen optiek getransformeerd?