| |
Reiger
de winter kaatst grijs uit je ogen
eb en vloed schuiven fluisterend
een broze riethalm breekt
vogel die half luisterend
naar 't woelen van een verre vis
en halfbevroren van gemis
de snavel in de veren steekt.
| |
De Etrusken
De Etrusken zijn van fijn brons
met glanzende starre glimlach.
Maar een blauwe mantel waait open
en dan treedt vochtig bruin
de rankste knaap van heden
fluitspelende en dansende
op dit moment, hun schenker
danst om ons en blijft zeventien
immer zeventien en de schoonste
zwartlokkigste zolang de wereld
nog schenkers nodig heeft.
Tussen de Etrusken en ons
staat slechts de heldere spiegel:
zie onze archaïsche glimlach
gruwzaam verkort op hun askist,
hun geurige dronken fluiter
tot hij valt en zijn blauwe mantel
| |
| |
| |
Poezie
De doodgewone aarde, geploegde kluiten
die in azuur en goud veranderen onder het licht -
Waarom iets anders? De goede aarde
geurig van groeikracht, zoals zij is.
Maar dan de leeuwerik, scherp tierelierend
omhoogspiralend boven die grond?
De glans van azuur en goud over de schollen
en de leeuwerik daarboven, in de lente.
Uit: Tussen hybris en vergaan.
| |
Herakles op de tweesprong
(Sebastian Brant: Stultifera Navis)
Herakles, al lang niet meer de oude griekse
en ook nog niet, via Rome-reizigers
een variant op de ‘assommeur’ Farnese,
ligt als een fraai geharnast ridder
(met braguette, we schrijven zowat 1500)
te slapen in het gras. Zijn helm met pluimen
staat naast zijn hoofd, en heel misschien
kijkt hij wel door zijn oogharen
naar: links boven aan de gladde tweesprong
Voluptas, een mooi middeleeuws liefje,
appelborstjes, bol buikje, helemaal naakt
op rode pumps na en een haarsieraad.
Zij staat in een welig bosket van rozen
en over haar schouder grijnst de dood.
Rechts boven, aan een onbegaanbare tweesprong
staat Virtus, een koude oude kwene
met spinrokken, van top tot teen
gekleed in grauw, en omringd
door distels en doornen, meer dan manshoog.
Er loert geen doodskop over haar schouder,
Wanneer je de tekst niet leest, en hoogstens
van Prodikos hebt gehoord, is het
een heel merkwaardige situatie -
stel je je op de hoogte: een verbijsterende.
Uit: Herakles op de tweesprong.
| |
| |
| |
Merljin
‘Waarom huil je’ zong Merlijn gevoelvol
terwijl Floris toch volkomen overgegeven
Ze zaten in een middeleeuwse burcht
en keken door een schietgat naar een landschap
dat sedert Memlinc niet veranderd was.
Het was een pointillistisch voorjaarstafereel,
druppels goud en smaragd, waartussen
een hengst een merrie besprong, een pauwhaan
een rad sloeg voor zijn vrouwtje en een merel
een nest vol jongen voerde.
‘Daarom’ fluisterde Floris.
‘Ach jongen, je kijkt met verkeerde ogen’
Opeens schreden daar, op snavelschoenen
twee sublieme bastaarden van Bourgondië,
erg bruin, in otterbont en zijde, en elkaar genoeg,
draafde een eenhoorn, die knielend
zijn moede hoofd neeg in de schoot der jonkvrouw.
| |
In memoriam A. Roland Holst
I
Orpheus
Wij, die het zingen verleerd zijn
- zelfs de lier verklonk, de klacht
schoot nog slechts bij harpen -
tegen de wind aan zee, of onder
het ruisen van de bomen, steeds
van hetzelfde: een paradijs,
gedroomd, verloren? en daarin
die ene, te mooi en te volmaakt,
Uit: De vondst in het wrak.
|
|