| |
| |
| |
De fantastiek van Melle
Hans L. Jaffé
o1915 te Frankfort. Studeerde kunstgeschiedenis, archeologie en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hoogleraar moderne en hedendaagse kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Publiceerde o.a. over De Stijl, Piet Mondriaan, Pablo Picasso en Vordemberge-Gildewart.
Adres: Nieuwe Prinsengracht 17, NL-1018 EE Amsterdam.
De schilder Melle is in het grote panorama van de Nederlandse schilderkunst der 20ste eeuw een uitzonderlijke verschijning: hij is de enige schilder van het fantastische, die binnen dit speelveld - verdeeld door de doelen van abstractie en realisme - door zijn visie op de wereld en door de kwaliteit van zijn werk een plaats inneemt die niet op deze artistieke doelstellingen is betrokken, maar toch in het geheel niet meer kan worden weggedacht. Melle heeft als schilder, als aquarellist, als tekenaar en als graficus zijn visie op de wereld vertolkt - en het heeft lang geduurd voordat het ruime publiek, maar ook de musea en de galeriën, van deze visie kennis hebben willen nemen: de wereld van Melle leek vreemd, ontoegankelijk en benauwend, en bovendien was het feit dat Melle in de uitbeelding van zijn wereld vaak gebruik maakt van vormen van het sexuele leven van mens en dier een taboe, waardoor velen zich belet voelden, tot Melles visie op de mens, de natuur, de wereld, door te dringen. De doorbreking van dit taboe - een verworvenheid van de laatste drie decennia, dus van de laatste 20 jaren van Melles artistieke activiteit - heeft het werk van de kunstenaar toegankelijk gemaakt voor ruimere kringen, en heeft de mogelijkheid geschapen, over deze - schijnbare - drempel heen te stappen: want in Melles oeuvre zijn deze geslachtsdelen - mannelijke en vrouwelijke - geenszins het doel van de uitbeelding van de kunstenaar, maar een middel om zijn visie op een raadselachtige, betoverde wereld over te brengen, een visie, die meer is dan een kijk op de werkelijkheid, nl. een visioen van het leven.
De schilder Melle is op 27 mei 1908 in Amsterdam geboren, op Wittenburg, een van de eilanden van de havenkant, met een bevolking van arbeiders en zeelieden: hij staat bij de Burgerlijke Stand ingeschreven als Melle Johannes Oldeboerrigter, maar hij heeft later zijn voornaam als kunstenaarsnaam aangenomen, en zijn werk met deze naam getekend. Melles vader was zeeman, en daarom vaak van huis afwezig, zijn moeder, een verstandige vrouw, zorgde voor het huishouden en voedde Melle, haar jongste zoon, en diens twee oudere zusjes op. Zij moet in Melles jeugd de figuur zijn geweest, die Melles ontwikkeling heeft bepaald en liefdevol verzorgd: uit de herinneringen van de kunstenaar weten wij, dat zij hem zeer vrijliet, hem niet inperkte in een van de toen nog zo overheersende confessionele denkschema's, en hem op de hoogte bracht van de feiten des levens, ook van die, welke toen voor jonge mensen nog met zware taboes waren belast. Melle heeft - volgens eigen zeggen - een gelukkige jeugd gehad: het ouderlijk huis was een rustpunt in het leven van een jongen, die op school wel problemen had, omdat toen al zijn hartstocht voor het tekenen hem weinig tijd liet voor de andere vakken. In deze jaren heeft hij Amsterdam leren kennen. De indrukken tijdens zijn omzwervingen door de stad - vooral zijn buurt, de oostelijke eilanden, hebben zich toen diep in zijn geheugen gegrift. De huizenreeksen van Wittenburg, de gesloten massa van de Oosterkerk, het doorzicht onder de bruggen, zijn motieven die later in Melles werk telkens terugkomen, en die hun wortels vinden in zijn kinderjaren op Wittenburg. In deze jaren is ook de grondslag gelegd voor zijn sociaal bewustzijn: het ouderlijk huis en de proletarische buurt hebben er beide toe bijgedragen.
Na zijn schooltijd moest de jonge Melle een opleiding volgen die hem toegang gaf tot een beroep. De keuze viel op de grafische school, toen nog aan de Weteringschans gevestigd; hier zou de jongen de vaardigheden leren die voor hem de mogelijkheid tot het beroep van typograaf zouden openen - een loopbaan, die toen
| |
| |
bij de Amsterdamse arbeidersbevolking in hoog aanzien stond. Melle heeft deze opleiding van zijn twaalfde tot zijn vijftiende jaar gevolgd, en hij is van school afgekomen als volleerd vakman. Spoedig daarop is hij dan ook in dienst getreden bij een drukkerij; hij is in de crisistijd vele malen van baas verwisseld en is uiteindelijk, na een grote ervaring in het vak te hebben verzameld, in dienst getreden bij de Arbeiderspers. Daar is hij gebleven tot na de bevrijding; in de oorlogsjaren, toen de drukkerij in handen was van de bezetters, heeft hij geen ontslag genomen, want zijn baan gaf hem de gelegenheid tot het vervaardigen van clandestien drukwerk, en dat vond hij belangrijker dan openlijke oppositie.
In al deze jaren, sinds het begin van de jaren '30, heeft Melle zijn vaardigheid als tekenaar niet verwaarloosd. Het merendeel van het werk uit deze jaren is verloren gegaan, omdat de kunstenaar er geen enkele waarde aan hechtte, en bij tijd en wijle zijn hele productie weggooide. Later heeft hij tevens gewerkt als illustrator van het links-socialistische tijdschrift De Vlam. In deze jaren heeft hij zich echter ook in de techniek der vrije schilderkunst, en het tekenen en aquarelleren bekwaamd, en wel geheel als autodidact, door een intensieve en nauwkeurige zelfstudie, die geen compromis toeliet.
Na de bevrijding - Melle was toen 37 jaar - achtte hij de tijd gekomen om ook zichzelf te bevrijden van de sleur en de eisen van zijn beroep: hij nam het besluit om voortaan als vrij kunstenaar zijn onafhankelijkheid te bewijzen. Vanaf 1945 ontstaat dan ook zijn eigenlijke oeuvre: schilderijen, aquarellen, tekeningen, grafische bladen, waarin hij geleidelijk, maar met grote consistentie, zijn wereldbeeld schept en toont. In de eerste jaren komt zijn produktie slechts langzaam op gang, en ook later zullen er niet bijzonder veel schilderijen uit Melles handen komen: hij werkt, als schilder, langzaam en geleidelijk, geheel in overeenstemming met de aard van het ontstaan van zijn visionaire voorstellingen, waarop hieronder zal worden teruggekomen. Als tekenaar echter werkt hij bliksemsnel: een beeld van landschap of figuur, eenmaal in zijn waarneming vastgehouden, wordt met enkele rake lijnen ineens op het papier gezet, en blijkt dan zo stevig op het blad te staan, dat geen verandering, geen retouche de tekening zou verbeteren. Melles uitzonderlijke kunst is toen al in kleine kring opgemerkt; daarvan getuigen de eerste tentoonstellingen van zijn werk. Voor het eerst heeft de kunstenaar in 1947 werk geëxposeerd in Groningen, ten huize van J. Sluiter, en in het zelfde jaar in de galerie Lemaire in Amsterdam, in 1949 werd een ruime keuze uit het toen beschikbare werk tentoongesteld in de galerie Magdalena Sothman, waar Melles werk op gezette tijden telkens weer in de openbaarheid werd gebracht. Mevrouw Sothman is een van de weinigen geweest die reeds vroeg de uitzonderlijke kwaliteiten van Melles schilderijen heeft gezien, en zich voor het werk heeft ingezet. In 1950 is Melles werk voor het eerst buiten de grenzen van Nederland gekomen: een tentoonstelling in de galerie R. Hoffmann in Hamburg, voorzien van een inleiding van Rolf Italiaander, heeft daar de aandacht getrokken en heeft Melle enige internationale bekendheid verschaft.
Ondanks zijn behoefte aan vrijheid en onafhankelijkheid heeft Melle toch in 1953 een beperkte functie aanvaard als leraar voor typografie aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam, het vroegere Instituut voor Kunstnijverheids-Onderwijs. Daar heeft hij gedurende bijna 15 jaren een jonge generatie ingeleid in de ambachtelijke en artistieke mogelijkheden van een vak, dat hem zelf vanaf zijn jeugd dierbaar en vertrouwd was. In 1967
| |
| |
Melle, ‘Zelfportret’, olie op paneel, 39 × 32, 1956.
| |
| |
heeft hij deze post verwisseld met het leraarschap schilderen aan dezelfde academie, een functie die hij tot zijn pensionering in 1973 heeft uitgeoefend. Daar heeft hij een aantal jonge kunstenaars geinspireerd.
De laatste drie jaren van zijn leven, tot aan zijn plotselinge dood kort voor zijn achtenzestigste verjaardag, op 24 mei 1976, heeft Melle weer geheel als vrij kunstenaar gewerkt: een reeks sterke, bezonken schilderijen zijn toen ontstaan, en een vijftal grote doeken zijn onvoltooid in zijn atelier blijven staan. Wat zijn nu de kenmerken van dit werk van een kunstenaar, die zich als autodidact de volle beheersing van zijn metier had verworven, en die een ruim en rijk geschakeerd werk heeft nagelaten? Een aantal werken, uit verschillende perioden en in uiteenlopende technieken, mogen deze kenmerken verduidelijken.
Melles zelfportret uit 1956 mag als inleiding in de wereld van de schilder voorop worden gesteld. De schilder, gekleed in een keurig rood pak, staat naar rechts gewend in een ruimte, die begrensd wordt door een achterwand, streng parallel aan het beeldvlak. Hij houdt de instrumenten van zijn ambacht, penseel en palet, in zijn handen en kijkt recht vanaf het schilderij de beschouwer aan, uit het midden van het doek. Zijn figuur vormt de middenas van het schilderij, en tevens het belangrijkste accent van de compositie; zijn figuur, slechts ten halven lijve, en zijn gelaat zijn uitgebeeld in een nauwkeurig realistische trant, op zo'n manier, dat het schilderkunstig handschrift van de kunstenaar nauwelijks valt te onderkennen. Om zijn figuur heen zijn op het beeldvlak een aantal voorwerpen gegroepeerd, die de beschouwer ineens uit de sfeer van dit zakelijke portret wegvoeren in een andere wereld: rechts boven hangt een schilderij aan de muur, waarop, binnen een door de lichtval sterk ruimtelijk werkende lijst, twee rechtopstaande mannelijke geslachtsdelen staan naast een romp van een naakte vrouw. Op een schap, dat met de bovenrand van het schilderij parallel loopt en het doek naar boven afsluit, staat links een schaal met een liggend naakt vrouwtje, en rechts ernaast, boven het hoofd van de schilder, valt een slap mannelijk geslacht te zien, de eikel van het lid is naar het vrouwtje toegewend, en de stam van het lid gaat - zonder afgrenzing - over in een slapend mannelijk gelaat. Op de linker helft van de wand, achter de rug van de schilder en ongeveer ter hoogte van zijn hoofd, hangt een tweede schilderij, waaruit het gezicht van Melle, in een grijns vertrokken, de beschouwer frontaal aankijkt; onder dit schilderij staat, in verkort gezien, een stoel. De onderste zone van het schilderij, ter hoogte van de arm en de handen van de schilder, wordt gevormd door een lambrisering, waarboven weer een plank loopt, op deze plank staat rechts een smalle vaas met een bloem,
net onder het schilderij met de stijve penissen; de vorm van de bloem verwijst duidelijk naar het vrouwelijke geslachtsdeel. Het schilderij is een compendium van Melles wereld: tegen de zakelijk geschilderde, rustige figuur van de schilder, en de netjes opgeruimde sfeer van de ruimte waarin hij zich heeft geplaatst, verschijnen een aantal voorwerpen - even zakelijk en precies geschilderd - die uit een andere wereld stammen, een wereld, die met open ogen niet kan worden waargenomen, maar die alleen voor het gesloten, mijmerend oog verschijnen. De wereld van het onderbewuste wordt hier, op een boeiende en onthullende manier, samen met de reële wereld in het oog gevat, en aan de beschouwer gepresenteerd.
Een ander schilderij - De keuken - uit 1973, dus uit een latere periode van Meiles werk, kan deze kijk op de twee werelden nader toelichten: op het doek verschijnt
| |
| |
Melle, ‘De Keuken’, olie op doek, 1973.
de wand van een keuken, ook nu parallel aan het beeldvlak, dus in haar volle uitgestrektheid zichtbaar. De linkerhelft van het schilderij wordt ingenomen door een gesloten deur en door een raam - boven de deur en onder het raam zijn keukentegels tegen de wand aangebracht. Het raam geeft uitzicht op de toppen van twee Amsterdamse gevels, maar erboven, in de ijle lucht, verschijnt het figuur van een naakte vrouw, zwevend boven de gevels. De rechterhelft van het doek wordt ingenomen door de weergave van een aanrecht, waarop allerlei keukengerei staat, en waaronder drie deuren van keukenkastjes zichtbaar zijn. Maar de achterwand van het aanrecht wordt - visuele verrassing - niet gevormd door tegels, maar door een duinlandschap met een bosrand, geschilderd op een doek dat - in trompe l'oeil - op de achterwand is gespannen. Hier verschijnt een andere wereld, en dit feit wordt nog versterkt door het verschijnen, in de bovenste strook van het doek, van kop en bovenlijf van een snoek, die naar links achter de naakte vrouw in het raam lijkt toe te zwemmen. Maar de verrassingen en de verstrengelingen van de twee werelden gaan verder: het duinlandschap wordt, ter halver hoogte, onderbroken door het - weer bij de feitelijke keuken behorende - schap boven het aanrecht, waarop pannen en dozen staan, zoals in iedere keuken, maar waarop, aan de linker kant, ook twee gehurkte kinderen verschijnen die uit een andere wereld, en niet eens uit de wereld van het duinlandschap, komen. Links op
| |
| |
Melle, ‘Witte Rat’.
het doek met het duinlandschap, in de lucht boven het zanderige valleitje, hangt echter weer een gewoon keukenbakje, met de borstels erin, die op deze plaats in elke keuken thuis horen. Zo spelen deze twee werelden voortdurend door elkaar heen: de dode vis die op een bord op het aanrecht ligt, verwijst naar de grote vis die in de lucht boven het landschap lijkt te zwemmen; de precies geschilderde deur, aan de linkerkant, en de deuren van de keukenkastjes verliezen hun werkelijkheidswaarde, doordat daarop voorstellingen verschijnen van een vogel, een uitgemergeld naakt kind, een verkleumd mannetje (een zelfportret) en een appel, die door de vorm van het klokhuis weer verwijst naar het geslachtsleven. Waargenomen werkelijkheid en visionaire beelden zijn door elkaar heen geweven, vormen schering en inslag van het beeld dat door hun voortdurende wisselwerking ontstaat. En in het kader van een zorgvuldig verdeeld vlak, door horizontale en vertikale lijnen geleed, ontstaat het beeld van een wereld die zich aan elke begrenzing onttrekt, een beeld van het onbegrensde leven.
Voor dit leven en zijn ongeremde voortgang heeft Melle steeds nieuwe beelden gevonden die als tekens staan voor de wereld die hij wil laten zien, die hij de beschouwer voor ogen stelt: de vormen van het geslachtelijk leven zijn er slechts één van, al komen zij vaak in zijn werk naar voren. In de Witte Rat staat, in een eveneens duidelijk geleed vlak, een barend dier, in de kramp van zijn weeën, in
| |
| |
Melle, ‘Witte Donderdag’, olie op doek.
het midden van het doek, duidelijk en helder zich aftekenend tegen de achterwand. En rechts van het dier duikt, uit het halfduister, de figuur van een skelet, gehuld in een blauw kleed, op: onder het doodshoofd spant het blauwe kleed zich over een zwangere buik. Drie thema's zijn in dit schilderij met elkaar verweven: dood, zwangerschap en baren, en door het verschil in scherpte van de uitbeelding heeft de kunstenaar elk van deze fasen van het leven een eigen plaats toegewezen. Dat het geheel zich weer afspeelt in een heldere, overzichtelijke ruimte kan alleen de geheimzinnigheid van het onderlinge verband verhogen.
Niet altijd zet Melle zijn visioenen in zo'n helder geordend kader. Witte Donderdag, een werk uit zijn late jaren, laat een andere wijze zien van de groei van zijn werken: hier vloeit elk onderdeel van het doek over in het naburige deel, hier voltrekt zich voortdurend een gedaanteverwisseling van vorm en betekenis. De as van het doek wordt gevormd door het bolle kindergezicht, van voren gezien, boven in het midden, en het profiel van een Christusfiguur onderaan op het doek,
| |
| |
daartussen in een groepje van Amsterdamse huizen, geschaard om de massa van de Oosterkerk. Ter weerszijden van deze as gaan vormen en beelden bij voortduring in elkaar over, en, uitgaande van de stukken werkelijkheid, laat de schilder zijn visie uitdijen over andere gebieden, die voor de directe waarneming niet toegankelijk zijn. Hij maakt zich meester van deze wereld, door zijn verbeelding over het doek te laten dwalen. En zo heeft Melle dit doek - en andere, soortgelijke, als De heilige Antonius, of het grote doek Toerisme - dan ook geschilderd: op het doek heeft hij eerst een vage, kleurige ondergrond van wolken en luchten aangebracht, en toen zijn oog over dit doek laten zwerven; uit de vormen in aanleg zijn toen voor zijn speurende ogen aanwijzingen ontstaan die hij met associaties, met ingevingen invulde, die voor zijn ogen uit het onderbewustzijn kwamen opdoemen. Deze grote composities zijn dus niet ontstaan met voorbedachte rade, maar zij zijn organisch gegroeid uit een proces van kijken en beschouwen, dat niet afhankelijk is van de zintuigelijke waarneming, maar van het visionaire zien van wat eens was waargenomen, en in het onderbewustzijn van de kunstenaar was opgeslagen als een schat van beelden die ineens weer te voorschijn konden worden getoverd, niet op bewuste afroep, maar volgens de aanwijzingen van vorm-overeenkomsten, of van andere associaties, ook wel van woordspelen, die beeldende vormen aannemen. In dit opzicht werkte Melle als een echte ‘ziener’, want wat hij schildert, kan met de woorden van de profetische visioenen worden omschreven: ‘en zie, ik zag’. In zijn schilderijen laat Melle zien, hoe een ongelooflijk visueel geheugen in dienst staat, niet van de uitbeelding van een waargenomen werkelijkheid, maar van een uitbeelding van zijn wereldbeeld dat de waarneming en de herinnering samenbindt tot een betekenisvol visioen.
Tot dit zien van een wonderbaarlijke, ongewone wereld draagt nog een kant van Melles werk in bijzondere mate bij: de kleur. Een enkele kleurenplaat van zijn werk zou er een indruk van kunnen geven: De vis, een schilderij uit ± 1960. Het stelt een zeebodem voor, waarboven een vis zwemt in een landschap dat in een gloeiend rood is geschilderd. De beschouwer treft hier gegevens aan, die in Melles werk herhaaldelijk voorkomen - een vis, planten en waterpartijen - maar het is de kleur, de tegenstelling van het gloeiende rood en tinten van groen en blauw, die al deze voorwerpen verplaatst in een andere wereld, een wereld die er wel niet is, maar die zo best zou kunnen bestaan, en die de schilder oproept voor de ogen van de beschouwer, mede door zijn suggestieve kleur.
Werkelijkheid en herinnering, waarneming en verbeelding, beelden uit de jeugd van de kunstenaar en observaties van alle dag zijn in Melles doeken met elkaar verweven, en roepen zo een beeld op van de visie van de wereld die hij in zich draagt. Een wereld, waarin hij blijft speuren naar de ‘verloren onschuld’, die hij in planten en dieren ontdekt, en waarvoor het kind telkens weer als symbool verschijnt. Maar Melle is geen moralist, al laat hij dan vaak zien, dat de mens bevangen is in zijn driften - vooral de geslachtsdrift - die een eigen leven gaan voeren. Melles tekeningen laten zien, hoe zeer hij zich in het leven der dingen verdiept. Het meest pakkende voorbeeld van deze overgave aan de dingen is zijn grassenboek. Hier zijn, op een aantal dubbele pagina's van kostbaar papier, enkele gewone grassen en planten van de berm in waterverf uitgebeeld. Dit is geschied zonder enige pretentie en met een trouw jegens de natuur, die de herinnering oproept aan Dürers Grosses Rasenstück. Alleen de
| |
| |
Melle, ‘Uit zachte berm’.
vrije plaatsing op het blad, het evenwicht van de verdeling, laat Melles discipline als typograaf herkennen. Elke plant is nauwkeurig herkenbaar weergegeven, als in een herbarium, maar het boek laat bij de beschouwer de indruk achter door een betoverde wereld te wandelen. Zo houden ook vele van zijn andere tekeningen de suggestie in, tot een andere, wonderlijke wereld te horen. In een tekening als die van een dorp in de buurt van Amsterdam, waarin de lage horizon nog wordt geaccentueerd door het ruitjespapier van het blad, lijken de huizen te zweven in een wereld zonder zwaartekracht, en kan men zich best voorstellen, dat een dergelijk beeld weer opduikt in de luchten van Melles schilderijen.
Melles tekeningen van mensen en dieren zijn nooit directe voorstudies voor schilderijen; het zijn beelden die voor zijn ogen zijn opgedoemd, en die hij op papier heeft vastgehouden, in de vele uren waarin hij zijn visionaire voorstellingen de vrije loop heeft gelaten, en toch ijverig en ambachtelijk bleef tekenen. Zijn schetsboeken, zijn losse tekeningen en ook zijn litho's - die door de gulheid van de kunstenaar verdeeld zijn geraakt onder een grote kring van vrienden - vormen de neerslag van zijn beeldend denken, een beeldenschat, waaruit hij steeds heeft kunnen putten, ook zonder dat hij deze schat, als een Harpagon, heeft gekoesterd. En uit elk van deze bladen blijkt de discipline, de gevoelige zorg voor de bladspiegel, die Melle zich al vroeg als typograaf heeft verworven.
Een geheel eigen domein in Melles werk vormen zijn aquarellen: niet alleen omdat
| |
| |
Melle, ‘Dorp’.
het papier - de hem van jongsaf aan vertrouwde materie - hem dierbaar was, maar ook, omdat de dunne, vloeibare waterverf hem aantrok. In zijn aquarellen geeft hij zich dan ook vaak over aan de suggestie van het materiaal, dat door zijn vloeibare beweeglijkheid steeds nieuwe vormen en beelden oproept: zo is een blad als de hier afgebeelde bison ontstaan uit vlekken en toetsen van vele tinten en kleuren, die - als bij toverslag - samensmelten tot het beeld van een sterk en machtig beest. En in andere bladen voert de vloeibare verf de kunstenaar - en de beschouwer - van de ene wereld in de andere: van luchten tot figuren, en dan verder tot dieren, tot bomen en daarvandaan tot geslachtsdelen, en dan verder tot vissen, zeeën en planten. Er ontstaat een wereld van overgangen, van gedaanteverwisselingen, van een voortdurende osmose - een wereld die geen grenzen of afscheidingen kent: Melles visionaire wereld.
●
Uit de reeks hier besproken werken komt het profiel van een groot en bijzonder kunstenaar naar voren. De vraag mag worden gesteld, wat dan de kenmerken zijn van dit werk, en van Melles kunstenaarschap. Melle - zo is in het voorafgaande al gesteld - voert de beschouwer in een wereld die ruimer is dan de wereld der waarneming; het is een visionaire wereld. Deze wereld heeft stellig ook autobiografische trekken, zoals de steeds terugkerende beelden van zijn geboortewijk in Amsterdam aantonen, heel zijn wereldbeeld heeft immers te maken met zijn ervaringen en belevenissen, zoals bijv. zijn studies van bloemen en grassen
| |
| |
1.
Melle, tekening.
2.
Melle ‘Bizon’, aquarel.
bewijzen, want Melle heeft met een zekere trots erkend, dat hij veel te danken heeft aan Jac. P. Thijsse, de leermeester van de Nederlandse natuurvrienden. Ook het veelvuldig voorkomen van geslachtsdelen en sexuele symbolen zonder dat er van enige geilheid sprake kan zijn, moet wel - zoals prof. Van Emde Boas heeft aangetoond - een autobiografische oorsprong hebben. Maar met deze speurtochten naar de herkomst van Melles visueel vocabulair is zijn kunst, en vooral de kwaliteit ervan, nog niet verklaard.
Melle heeft in zijn werk waarneming en herinnering tot een overtuigend geheel weten te verbinden - een eigen wereld die soms in een streng geordend geometrisch kader is gevat, soms ook voortdrijft op de suggesties van vormen en kleuren, maar steeds de overtuigingskracht bezit, een hecht samenhangend geheel te vormen. De kunstenaar leidt de beschouwer deze wereld binnen die niet de dagelijkse wereld van ons aller ervaringen is, maar een andere, bestaanbare wereld, en hij laat de beschouwer zien: kijk, zo zit deze wereld in elkaar. Hij doet dat zonder opgeheven wijsvinger, zonder belerend of moraliserend te zijn, maar met de mengeling van melancholie en humor, die het resultaat is van ervaring en hoop. Melles wereldbeeld mag in zoverre autobiografisch genoemd worden, als het een verweer, een afrekening is met de wereld waarin wij, zijn tijdgenoten, leven - en het is misschien niet toevallig, dat Melle zijn eerste schilderij heeft verkocht aan prof. J. Presser, de historicus en latere auteur van Ondergang. De kunstenaar heeft de wereld, die hij de beschouwer laat zien, niet alleen willen bekijken en beschrijven - hij heeft die wereld willen doorzien, en daarom zijn de doeken, die hij heeft nagelaten, geen beeldende verhalen, geen ‘fiction’, maar waarheden die ons in visionaire beelden worden voorgetoverd. Melles kunst wordt wel eens met Jeroen Bosch' werk vergeleken - en in zoverre ten onrechte, als Bosch van een bestaande code van symbolen uitging; Melles kunst behoort echter wel tot de reeks van grote en dwingende visioenen, waarin kunstenaars als Bosch, Odilon Redon, Kubin en ook Paul Klee onze ogen geopend hebben voor werelden die slechts waar te nemen zijn met gesloten ogen, met een naar binnen gerichte blik.
|
|