taalt de commercialisering van de mediawereld zich in een opbloei van het marktgericht denken. De steeds scherpere concurrentie noopt de verschillende producenten ertoe hun aanbod direct te laten aansluiten op de profielen die het alomtegenwoordige marktonderzoek hen van hun publiek voorgetekend heeft. Het media-aanbod is ook fel toegenomen. Naast de intensieve bewerking van de massamarkt - ontspanning en amusement voor een zo groot mogelijk doorsneepubliek, zoals in het hoofdstuk over T.V.-amusement overtuigend geïllustreerd wordt - werden ook specifieke mediaprodukten ontwikkeld die zich specialiseren op doelgroepen en deel-behoeftes. ‘Een lijfblad voor elke levensstijl’ heet heel toepasselijk het artikel dat de tijdschriftenmarkt op deze evolutie doorlicht.
Op het niveau van de consument ten slotte overheerst de vaststelling dat de media-keuze steeds directer aansluit op de vrijetijdsbehoefte, terwijl nog niet zolang geleden de mediagebruiker allereerst aangesproken werd op zijn maatschappelijke positie.
Naar de toekomst toe valt een dubbele, slechts ogenschijnlijk tegenstrijdige, ontwikkeling te verwachten: enerzijds in de richting van een differentiatie, waarbij het technisch aanbod zal worden uitgebreid en daardoor een sterkere uitsplitsing op programmatisch vlak naar doelgroepen mogelijk wordt; anderzijds naar integratie inzake communicatie-technologie en aanbod: de media vormen steeds meer een geïntegreerd systeem, waarbij de verschillende technieken elkaar aanvullen en door dezelfde producenten beheerst worden.
Terwijl aan de kant der mediaproducenten een overweldigende machtsconcentratie aan het groeien is, is het publiek uiteengevallen tot individuele afnemers, die nauwelijks tot enig verweer in staat zijn. Tegen de voortdurende verarming van het aanbod is nochtans meer dan louter occasionele reactie nodig van de consument. Daarom pogen de samenstellers in hun inleiding tot het tweede boekdeel aan te geven hoe het vermogen van de gemiddelde mediaverbruiker tot effectieve omgang met de beschikbare informatiebronnen opgevoerd kan worden.
‘Media-opvoeding’ blijkt een der sleutelwoorden dan te zijn. En je kunt er inderdaad niet omheen: enkele schaarse pogingen in het kader van het Vernieuwd Secundair Onderwijs daargelaten, worden bitter weinig pogingen in het werk gesteld om het publiek, en met name het jonge publiek, in te leiden in de omgang met media. Opvoeden tot kritisch - en in een volgende stap: actief-media-gebruik houdt volgens Bardoel en Bierhoff een niet te onderschatten programma in. Zij omschrijven het als een daadwerkelijke confrontatie met de massamedia, teneinde inzicht te verwerven in het ontstaan van de moderne mediastelsels, en de wijze waarop die zijn ingebed in het betreffende maatschappelijke bestel, inzicht ook in de materiële en immateriële motieven van mediaproducenten, en de doorslaggevende betekenis daarvan voor het uiteindelijke produkt, en in het feit dat media altijd dragers zijn van bepaalde ideologieën, algemeen aanvaarde of getolereerde opvattingen.
Precies op dit vlak komt hun bundel Media in Nederland aan een grote nood tegemoet. De verschillende bijdragen hebben niet de pretentie nieuwe inzichten of onuitgegeven materiaal aan te bieden, maar zijn er uitdrukkelijk op gericht de leek op het vlak der communicatiewetenschappen een set fundamentale gegevens met bijhorend referentiekader aan te bieden. Als zodanig zijn verscheidene artikelen uit deze dubbele bundel direct bruikbaar voor het secundair onderwijs, en vormen de andere stukken dankbare en in alle opzichten gemakkelijk toegankelijke achtergronddocumentatie voor docenten en studenten. Gewapend met de kennis en het begrippenarsenaal dat in deze bundel verwerkt is, zullen ze al een flinke brok mediadiscussie aankunnen en hebben zij een vrij behoorlijke basis mee om zelfs de intern-communicatiewetenschappelijke hete hangijzers te situeren. Geen leerboek, maar wel leesboek, noemen de samenstellers hun reader. Toch hebben zij op elk der hoofdstukken een aantal opgaven of werksuggesties laten aansluiten, die de verwerking ervan in schoolverband nog gemakkelijker en derhalve aantrekkelijker maken.
Hoewel enkel de Nederlandse situatie tot onderwerp van de bundel gesteld is, zal ook de Vlaamse gebruiker best zijn voordeel kunnen doen met het merendeel der bijdragen. Waarmee helemaal niet gezegd wil wezen dat er geen dringende nood aan een Vlaamse tegenhanger van deze Nederlandse situatieschets zou zijn!
Dit overzicht van het Nederlandse medialandschap mag alvast in geen enkele schoolbibliotheek ontbreken. Doch de opvoeding tot kritisch mediagebruik louter te verwijzen naar het onderwijs, ware een al te gemakkelijk afschuiven van verantwoordelijkheid. Ook u, ik, en de modale burger geven in hun mediagebruik vooralsnog niet bepaald van een overdreven grote dosis kritische zin blijk. Media in Nederland verdient het daarom best een ruimere dan alleen maar schoolse verspreiding en interesse toebedeeld te krijgen - een taak voor de media wellicht?
Francis Decoster.
Jo Bardoel en Jan Bierhoff (red.), Media in Nederland. Deel 1, Omroep, film, nieuwe media, invloed. Deel 2, Pers, boeken, informatiestromen, reclame. Van Gennep, Amsterdam, 1981, 247 + 244 p.