grijp waarom Deprez die antihollandse gevoelens etnocentrisch noemt.
Een groot deel van het boek is gewijd aan de vraag of het Brabants in de ruimste zin van het woord voor heel Vlaanderen een bijzonder prestige heeft inzake woordgebruik, en dus normgevend werkt. Hierop antwoorden de meeste ondervraagden dat geen enkele regionale variant in Vlaanderen normgevend is. Dit wat de houding betreft. Inzake gebruik nemen de Westvlamingen bijv. heel wat Brabants (Antwerps) over. Denk maar aan: voorschoot, botermelk, terug enz. die in het Westvlaams zelf met het ABN overeenstemmen: schort, karnemelk, weer. Elders in dit boek kun je ontdekken dat dit nog in grotere mate gebeurt in Limburg met woorden als bloedworst, kippen, schoonmaken, die voor pens, kiekens en kuisen afgestaan... zouden worden... Die Brabantse invloed is niet van gisteren, we merken dat aan het Zuidvlaams (en oudere Westvlaams) waarin niet alleen kapelaan en ham, maar ook anderhalf, ik heb zin, hij doet z'n zin, gebruikelijk zijn of waren. Maar er spelen ook andere elementen mee: het vreemd-zijn van woorden geeft er prestige aan, zo tot voor kort: stekje i.p.v. sulfer, voor lucifer, of: langs die kant i.p.v. al die kant, voor: aan die kant... Dat is zelfs nog het geval met tekstwoorden als: reeds, weder, plaatsen, terwijl het dialect de ABN-woorden kent: al, weer, zetten.
Een volgende vraag is of er in Vlaanderen een regionale variëteit van het Nederlands bestaat met een bijzonder prestige. Vooreerst krijgen de bedenkelijke resultaten te lezen dat 72% van een groep ondervraagde onderwijzers kiest voor een behoud van Zuidnederlandse varianten in het ABN, en dat in 1980.
Dat is dan ook enkel gedeeltelijk te verzoenen met de bewering van even verder, als zou het nieuwe model voor het Nederlands in Vlaanderen het BRT-Nederlands zijn. Ik meen: gedeeltelijk, omdat ik helemaal niet de indruk heb dat het BRT-Nederlands bedoeld en moedwillig Zuidnederlandse varianten huldigt. Er zijn misschien een paar uitzonderingen die ik eerlijk gezegd niet goed begrijp. Waarom wordt er altijd het Brabantse morgenvroeg verkozen boven het ABN (en Westvlaams) morgenochtend? Waarom wordt inzake uitspraak dan, crisis en veertig met gedekte i uitgesproken i.p.v. met sjwa?
Ik weet niet of dat ligt aan de sociolinguïstiek, maar enkele keren klinkt er uit bepaalde uitlatingen van Deprez een soort doemdenken op dat mij althans wrevelig stemt. Ik lees bijv. (blz. 451): ‘...dat de meeste Vlamingen vinden dat ze het tot op zekere hoogte op een eigen manier moeten doen, en... dat in een test als de onze heel weinig personen in de norm voor hun eigen varianten kiezen...’. En verder schrijft hij dat een van de meest fundamentele aspecten van de Vlaamse taalsituatie is: ‘...dat men niet weet wat men in de plaats moet stellen. En de jongeren weten het nog minder dan de ouderen. Dat kan ik zelf ieder jaar constateren bij mijn studenten...: men doet erg emotioneel, maar elke kennis van, elk inzicht in de problematiek ontbreekt, met als gevolg dat men, zodra de vragen iets concreter worden, stilvalt. (Dat mag vermeld worden want een jaar later zijn een aantal van die studenten leraar-Nederlands)’. En wat verder: ‘Wij zijn gezellig zo lang we het in het dialect kunnen doen... We slagen er namelijk niet in onze voornaamste kwaliteit (bedoeld wordt die gezelligheid) in het vlak van de standaardtaal waar te maken’. En ook nog op blz. 469: ‘Zodat ook op dit ogenblik de omvang van de verbreiding van de standaardtaal er (bedoeld wordt in Vlaanderen) nog steeds veel beperkter is dan elders in West-Europa - een achterstand van ongeveer een halve eeuw, volgens Goossens (1974)’.
Die uitingen van een soort doemdenken worden als 't ware nog beklemtoond door op blz. 476 nog maar es te herhalen dat de Vlamingen niet kunnen spreken zoals de Nederlanders, maar bovendien ook niet willen. Reden: omdat ze in een ander land wonen... Ik denk dat zo'n besluit getrokken uit een vergelijking met de Frans-Canadezen, te ‘wijten’ is aan een te sterk benadrukken van het parallellisme tussen Québec en Vlaanderen, al heeft de auteur het al enigszins getemperd. Ik zou durven te denken dat die hele redenering voortkomt uit een soort Vlaams staatsnationalisme, een gevaarlijke opvolger van het Belgisch staatsnationalisme, dat niet alleen Frans- en Zeeuws-Vlaanderen uitsluit, evenmin de grote verschillen inzake taal binnen dat Vlaanderen in acht neemt, maar ook niet durft te vergelijken met de andere randgebieden van het Nederlandse taalgebied: Drenthe, Groningen, Limburg, Zeeland... die wel het voordeel hebben dat ze grotere contacten hebben met het kerngebied, maar vaak minder betrokken werden bij het ontstaan van het ABN. Deprez zal misschien opwerpen: dat laatste heb ik wel vermeld, maar toch staart hij zich m.i. te blind op die toch maar toevallige staatsgrenzen. Hij lijkt nog niet los te raken van een Belgische kijk op de zaak. Zo spreekt hij van een vrij algemene verfransing van Vlaanderen al voor de Franse Revolutie (die achterhaalde thesis van de Pirennisten) en zelfs van een protestants Noorden en een katholiek Zuiden op het ogenblik van de scheiding in de XVIe eeuw... toen het bijna andersom was. Zou er echt niks meer overblijven van de historische gebondenheid van de Nederlanden?
Bovendien geeft Deprez de indruk dat hij de twijfelachtige