Paul Beelaerts (o1949).
Franz Peter van Boxelaer is gecomponeerd voor recitant, dwarsfluit, blokfluit en hobo. Hoofdaccent lag bij het componeren op de verstaanbaarheid van de teksten zodat het reciteren voorkeur kreeg op een lied-uitwerking. De muziek is daarbij eerder sfeerscheppend dan beschrijvend. Zo verklaarde Paul Beelaerts in een interview met Yves Knockaert: ‘Ik denk dat de muziek op elk moment sfeerscheppend kan genoemd worden, soms samen met het gedicht, soms erna. Het gebeurt ook dat enkele woorden uit de tekst geaccentueerd worden, tot het komische toe. Toonspraak en techniek zijn hedendaags maar je kan niet van echte avantgarde spreken. Er komen zelfs laat-romantische passages in voor. Maar actueel is zeker de versobering van de middelen. Ik heb bijna uitsluitend een pentatonische techniek gebruikt. Een doorwerking, in de klassieke zin heb ik bewust achterwege gelaten. Dus geen doorwerking maar per gedicht één muzikale idee, omdat ik daardoor juist hechte parallellismen verkreeg met de poëzie’. Het resultaat van dit alles kan worden samengevat als een ‘terugkeer naar de muziek’ en een uiting van eerbied voor de ‘rechten van het publiek’. Alleen al het bestaan van een vereniging als HEMS bewijst hoe het nog steeds moeilijk blijft om de hedendaagse muziek in ruimere melomanenkringen op enige esthetische waardering te doen onthalen. Dit publiek is daar uiteraard ten dele zelf voor verantwoordelijk maar het kan niet worden ontkend dat veel hedendaagse muziek kwalificaties als dor en zwaarwichtig moeilijk kwijtraakt. Zonder in oppervlakkigheid te vervallen bereikt Beelaerts met zijn soberder en non-conformistische aanpak bij de luisteraar een veel meer aansprekend resultaat. De nauwe binding tussen zijn muziek en een onmiddellijk verstaanbare tekst bevordert daarbij de directe communicatie tussen schepper, uitvoerder en publiek. In
Life is a flower voor recitant, fluit, hobo, piano en cello trekt hij
zijn visie verder door in een nog luchtiger versie en
Lange Maebe is een verdere stap in de logische evolutie: hier komt hij tot een mini-zangspel voor drie kinderstemmen, kinderkoor en een handvol instrumenten. De kinderen acteren (half zingend, half reciterend) een sprookjesverhaal van een man die uit zijn huis groeide, waarbij de instrumentale begeleidingsgroep de omkaderende sfeer evoceert. Voor het dicht opeengepakte publiek in Teater 19 (lang voordien uitverkocht) was deze Beelaerts-avond in elk geval één van de hoogtepunten uit de waaier activiteiten van deze ‘Tweede avantgarde muziekweek’.
Op 20 februari vierde de ‘Vriendenkring van het Stedelijk Muziekconservatorium’ het 135- jarig bestaan van deze instelling met een concert in de Stadsschouwburg. Op het programma: symfonisch werk van de directeuren sinds 1900, nl. een Ouverture van Karel Mestdagh, de Eerste symfonie van Joseph Ryelandt, Morgenzang voor viool en orkest en Gondellied voor fluit en orkest beide van Maurits Deroo, Variaties op ‘Ik zag Caecilia’ van Jules Bouquet en Preludio Festivo van Willy Carron. Uit muziekhistorisch standpunt bekeken een zeer interessant programma want naast de creatie van het werk van huidig directeur Carron, kwamen alle andere composities uit de archiefstapels. Nu is deze kennismaking, zelfs voor sceptici tegenover de Belgische muziek, tenzeerste positief uitgevallen. De Ouverture van Mestdagh vertoont enige romantische sentimentaliteit maar ook veel boeiends. De eerste symfonie van Ryelandt bereikt als jeugdwerk nog niet de gaafheid en diepte van zijn latere bekend gebleven oratoria, kamermuziek of bijv. zijn vijfde symfonie. Hoewel Deroo in veel van zijn composities laat horen hoe hij de vernieuwingen van de 20ste eeuw assimileerde, behoren beide geprogrammeerde werken eerder tot het klassiek-romantische genre. Ook de Variaties van Bouquet kunnen aldus worden bestempeld in hun klankbeeld van de verschillende sonore mogelijkheden van een (traditioneel behandeld) orkest. Zelfs Willy Carron, componist van nogal hermetische avantgarde gerichte werken had zijn Preludio Festivo - voor die gelegenheid gecomponeerd - wat meer naar een ruimer publiek gericht: een spetterend orkestraal vuurwerk in een zeer energieke ritmiek en uitlopend op een plechtig majestoso. De positieve ervaring bij het beluisteren van deze partituren werd echter sterk afgezwakt door het bedroevend niveau van de uitvoering. Om
financiële redenen kon het Westvlaams Orkest slechts drie herhalingen spenderen aan het instuderen van deze zes nieuwe werken. De vakkennis van dirigent Jan Louel kon nog een en ander redden maar het is toch lang geleden dat ik een orkest zo vals, zo onsamenhangend, zo onaf heb horen concerteren. Het is overduidelijk dat dit toch niet de goede weg is om propaganda te voeren voor de ten onrechte miskende Belgische muziek.
Hendrik Willaert.