Beeldende kunst
Het logisch evolueren van Andy Allemeersch.
Waarom zou Andy Allemeersch niet bij vlagen mogen werken? Hij is iemand die verandert en toch zichzelf blijft, die geregeld een nieuwe thematiek aanboort in zijn werk, maar deze nieuwe gegevens telkens behandelt in een stijl die de zijne is. In deze evolutie die twintig jaar geleden is begonnen, is elke periode inderdaad weer rijker verwoord, weer beter, juister, aantrekkelijker, vormvolmaakter.
Jaren geleden heeft hij geboeid het vegetatieve leven van dieren en planten verkend en aspecten daarvan, macro vergroot, neergeschreven in boeiende werkstukken. Het was zijn speurwerk naar de essentie van vormen, de inwerking van vormen op elkaar binnen het gegeven vlak van een schilderij, de spanning van kleuren binnen deze vormen. Geleidelijk aan kreeg hij de vormgeving onder de knie. Na een reis door de Sovjetunie, schilderde hij zijn eigen ikonostase, een prachtige Slavische herinnering, zijn persoonlijk reisverhaal. Toen, circa 1970, kwam de figuur, de mens in zijn schilderkunst binnen. Het werd een aangrijpende periode. De mens trad ten tonele, aarzelend, schoorvoetend, zelden in zijn gehele gestalte, maar meestal onder de vorm van detailwerk, beangstigende ogen en koppen, mannen en vrouwen die in de wereld kennelijk geen blijf wisten, geen honk en geen heul vonden. Allemeersch schilderde de menselijke existentie op een rauwe, verscheurde en verscheurende wijze. Hij kent het smartelijk geworpen zijn in een wereld die de mens niet ligt en waarin de mens voortdurend op zoek is naar gelijkgestemden. Titels uit die periode zijn: Waarom? Gele angst, Zal ik altijd alleen zijn? Help. Deze Bacon-achtige ervaring zou voor Allemeersch kennelijk de weg openen naar een resoluut eigen vorm.
De mens in zijn vroeger werk,
Andy Allemeersch: ‘Mat’.
onstuimig weergegeven segmenten van zijn bestaan, bleef niet alleen. De drang naar de andere, naar confrontatie en dialoog heeft in zijn schilderijen, volgens een eigenlijk logische evolutie, beweging en ritme geaccentueerd. Zo verschenen boksers in zijn oeuvre: het spel met het lichaam, met verstand en lenigheid, het spel van de flitsende beweging, van aanval en afweer, van toetakeling en aftakeling, de sport van mensen die er alleen op uit zijn meester te blijven, elkaar te overklassen. Het zijn even donkere, weinig bevallige figuren, die de sfeer oproepen van deze rumoerige en nogal eens obscure tweekampen. Maar in het schilderij hebben ze een doel; ze hebben er een functie, ze zijn niet meer zomaar in het leven geworpen, zij willen en moeten het hier verdedigen. Een eigenaardige kijk op levensinzet en optimisme, maar toch. Zo kwamen ook autocoureurs aan de beurt en daarop, enigszins verstild maar niet minder onstuimig spijts alle beheersing, het biljartspel. Eveneens een spel van hoge behendigheid, van meten en passen, waarbij de kunstschilder ook bijzonder scherp zijn personages in het oog heeft gehouden: hun koppen, bijna even rond en glad als de biljartballen zelf, hun sprekende houding, hun o zo waakzame onverschilligheid voor de stoot van de tegenstrever, voor het berekende en afgewogen risico van bal- en bandeffect. Dit was in Allemeersch' evolutie een bijzonder belangwekkende periode, want hij verliet hier resoluut de anekdotiek voor schilderkunstig doorvoeld werken. Het groen van het tafellaken heeft hij toen geëxploreerd en bestudeerd. Het verkleurde soms heel gevoelig