Jan Wolkers (o1925).
huis met elkaar te confronteren. Hij haalt Anna ertoe over om naakt te poseren bij het sterfbed van de grijsaard, en dit te vereeuwigen op een doek. De Anna die Wolkers naast de natuurlijk net gestorven oude man schildert, is bovendien zwanger. Haar baby zal ze ter wereld brengen in het souterrain, als de oude bij manier van spreken amper koud is. Deze samenloop van omstandigheden zet goed in de verf welke positie de kunstenaar inneemt tussen leven en dood. Hoe vrij en ongebonden de artiest ook is, steeds valt hij terug op die werkelijkheden. Dit zijn zijn onderwerpen. Dat verklaart ook de aardse gerichtheid van Wolkers' schrijfkunst, en waarom hij er zo bagatelliserend over kan doen. ‘In de kunst is er een verschil tussen wezen en verschijning’, zegt de hoofdfiguur uit
Brandende liefde, waarop hij een tientallen jaren oude pot ingemaakte pruimen dooreen schudt en tegen de grond gooit. ‘Dit is de verschijning’, vervolgde ik en hield de pot vlak voor zijn gezicht. Daarna schudde ik de pot zodat de vruchten vervlokten tot een ondoorzichtige brij en zei: ‘En dit is het wezen. En als je de essentie ervan wil doorgronden moet je op je knieën gaan liggen en tussen die rotte moes en de glasscherven naar de pitten gaan zoeken’ (blz. 238).
Dit is nu eenmaal Wolkers bizarre houding tegenover de wereld: ruw maar raak. Ondanks zijn aanmatigende zelfzekerheid, slaat hij vaak de spijker op de kop. Wolkers is niet bang van het beest in zich, en durft ook de leiband te vieren. Hij is ook niet bang van de dood, omdat hij toch de continuïteit verzekerd heeft. Het geeft hem vrij spel. Maar als er dan toch iets knaagt, bekruipt hem de neiging om pseudo-diepzinnig te gaan doen. En dat docerende tikje is er dan teveel. In Brandende liefde is het perfect duidelijk wat Wolkers bedoelt met het wezen en de verschijning van de kunst, omdat hij zonder er doekjes om te winden over leven en dood schrijft. Maar wanneer hij die symboliek kracht probeert bij te zetten met de lectuur van Madame Bovary, die de hoofdfiguur bij Mlle Bonnema te verwerken krijgt, loopt het mis. Wolkers wil graag een vergelijking maken tussen zijn personages en de passionele Emma en de andere, ‘belachelijke’ figuren uit Madame Bovary die blind en stijf door het leven gaan. Maar die vergelijking gaat helemaal niet op, want Wolkers' helden zijn winnaars, die Emma van Flaubert een verliezer.
Om de onvervulde passie gaat het dus. Als Wolkers' inmiddels beroemd geworden kunstenaar Anna na een tiental jaar opnieuw ontmoet, is de verstandhouding meteen weer goed. De wilde haren zijn verdwenen, maar de gekheid is er niet uit. In het kader van Wolkers' werk is dit zinvolle informatie. Maar in werkelijkheid staat het in Brandende liefde nogal zielig. Het is voorspelbaar en daarom weinig overtuigend. De schrijver voelde die magerheid van zijn gegeven, kon ook niet van zijn gebruikelijke zwart-wittekening afstand doen bij het op poten zetten van zijn personages, en dacht dat hij met een vleugje symboliek het boek adem geven kon. Maar om het met hem zelf te zeggen: ‘Ik gooi vaak een pot pruimen stuk als het me zo uitkomt. Je kan niet aanschouwelijk genoeg zijn als je theoretiseert’ (blz. 239). En dat kan Wolkers beter onthouden: hij is evenmin een theoreticus als een estheet. Daarom blijft hij beter bij zijn leest, en levert stukwerk. Of hij laat het bij die paar betere romans van zijn hand, waaruit ontroering klinkt, en waarvan De doodshoofdvlinder het laatste treffende voorbeeld was.
Karel Osstyn.
Jan Wolkers, Brandende liefde, De Bezige Bij, Amsterdam, 1981, 247 blz.