Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
Theun de Vries: een voorlopige inventarisJaak de Maere Theun de Vries werd geboren op 26 april 1907. Zijn verjaardag is niet onopgemerkt voorbijgegaan. Binnenkort verschijnt Ketters, een uitgebreide studie; sommige boeken worden herdrukt; de bewerking van zijn roman Het meisje met het rode haar was in 1981 een zeer succesvolle film.
Zijn werk is zo belangrijk, zijn leven zo boeiend en zijn verschijning zo betwist, dat oeuvre en auteur nog zeer lang belangstelling zullen wekken. Vele belangrijke critici hebben zijn groot talent erkend, en toch is hij voor bepaalde groepen onbespreekbaar, of althans onbesproken gebleven. Hij kreeg de P.C. Hooftprijs, en een eredoctoraat voor zijn historisch werk. Toch werd hij vaak niet ernstig genomen. Zijn werk is dikwijls vertaald, in enkele landen is hij vrijwel de enige vertegenwoordiger van onze literatuur en spreekbuis van onze cultuur geweest. Juist daarover hebben velen hem in eigen land aangevallen. Hij heeft een zeer beperkende ‘communistische’ reputatie, en toch zijn z'n werk en overtuiging grondig geëvolueerd.
Wij zullen in dit artikel proberen een beeld te geven van dit leven en werk in wisselwerking met de maatschappelijke, ideologische en culturele context. Ongetwijfeld zullen velen bezwaren hebben tegen de aangebrachte verbanden; wij menen echter dat werk en leven in dit geval onmogelijk gescheiden kunnen worden. ●
Theun de Vries werd geboren in de Zwette, een buurtschap van de gemeente Veenwouden. In het begin van de eeuw was dit dorp in de Friese wouden in volle evolutie: de landbouw werd gemoderniseerd en verloor aan betekenis, omdat de spoorweg Groningen-Leeuwarden de gemeenschap meer met de buitenwereld verbond. De familie De Vries was doopsgezind; ze maakte als zodanig deel uit van een minderheid. De doopsgezinden waren verdraagzaam, pacifistisch, ‘verlicht’, en beschouwden zichzelf als ‘het zout der aarde’. Tegenover deze ideologische vastheid stond een grote economische mobiliteit. Vader en moeder De Vries waren kinderen van landbouwers, maar de vader werd zuivelexporteur. De familie verhuisde naar Leeuwarden en later naar Apeldoorn, al kwamen de leden ervan in hun vrije tijd zoveel mogelijk naar Veenwoudsterwal terug.
Theunis Uilke was het enige kind uit het huwelijk; hij werd bemoederd door oudere neven en nichten. Het dorp is in zijn bestaan een centraal element gebleven. Het kind ontwikkelde al vroeg een ruime belangstelling voor zijn omgeving, die door de verhuizingen gevarieerd was. Het had een speciale voorkeur voor de volksverhalen die het hoorde en las, en die later op het gymnasium gevolgd werden door mythen en sagen.
Reeds op elfjarige leeftijd deed hij mee aan een novellenprijsvraag, op zestienjarige leeftijd schreef hij een jongensboekGa naar eindnoot(1); hij verwerkte bij voorkeur historische en exotische gegevens. Er is van dat beginwerk weinig bewaard. Overigens tilt De Vries niet zwaar aan zijn eerste pogingen: ‘Ik moest nog thema's maken en woordjes leren’Ga naar eindnoot(2), relativeert hij later.
Zijn leven veranderde diepgaand en tragisch in 1923, bij het faillissement van z'n vader. ‘Dat was een van de vreselijkste ervaringen in mijn leven; ik onderging dat als een enorme vernedering’Ga naar eindnoot(3). De gebeurtenis was het begin van een algemene rebellie. Omstreeks 1923 brak hij met zijn geloof; toch kwam hij later nog vlug onder de indruk van religieus ceremonieel. Doorslaggevender was zijn vertrek uit de school. Omdat het Apeldoornse | |
[pagina 381]
| |
gymnasium vrij elitair was, voelde hij daar ‘de schande’ nog harder. Hij werd niet slecht behandeld, maar gedroeg zich nukkig: ‘Ik blonk uit door onhandelbaarheid, stugheid, geïrriteerdheid tegen leraren, die vaak iets goeds voor me wilden doen’Ga naar eindnoot(4). Hij haalde slechte cijfers voor exacte vakken, moest de klas overdoen en besloot niet meer terug te gaan. Hij heeft dat later erg betreurd. ‘U moet weten dat één van de spijtigheden in mijn bestaan altijd nog is dat ik vroegtijdig ben weggelopen van het gymnasium. De kans op een academische vorming had ik daarmee voor immer afgesneden’Ga naar eindnoot(5).
Hij trok het land in, en moest veel teleurstellingen verwerken: vruchteloze sollicitaties, slecht betaalde en vervelende baantjes, permanent geldgebrek, wat dan weer leidde tot irritatie, conflicten en psychische spanningen, ‘en ik was tenslotte, ziek van al mijn wederwaardigheden, twintig jaar oud, naar het ouderlijk huis teruggekomen - zonder werk, zonder hoop, en zonder gezelschap’Ga naar eindnoot(6). Hij leerde het bibliotheekvak, werd als lagere beambte ‘verbannen’ naar Sneek, en vond leven en werk er verschikkelijk. Alleen zijn leerjaar in Hilversum (1928) was een periode van geluk: de natuur was schitterend, en hij leerde er interessante mensen kennen.
Die mensen waren figuren uit de culturele sfeer. Voorzover z'n materiële toestand en zijn geografische situering het toelieten, probeerde De Vries in contact te komen met dat milieu. Meesters en Vrienden levert een overzicht van die pogingen. En terwijl elders bijna alles mislukte, viel het hier allemaal mee. Hij was tijdelijk of langdurig bevriend met Marsman, Bloem en Coster, maakte kennis met Slauerhoff, Boutens, Van Duinkerken en vele anderen; hij correspondeerde met Kloos, Robbers, Houwink, Greshoff. Hij kreeg publikatiekansen bij de meeste vooraanstaande literaire bladen. In 1924 was er al een eerste muziekuitgave van drie van zijn sonnettenGa naar eindnoot(7), in 1925 volgden zijn Friesche Sagen, vanaf 1926 verscheen een reeks dichtbundels. In 1930 werd zijn bundel Westersche Nachten met de Domprijs bekroond. Vanaf 1929 zette hij zich door als criticus, eerst in De Gooi- en Eemlander, later in De Stem. In die bedrijvigheid was hij zeer geëngageerd: hij koos onvoorwaardelijk partij voor de groep rond Coster, met wie hij vriendschap had gesloten en met wiens ideeën hij zich verwant voelde, en viel fel uit tegen de opponenten. Voor hem bestond er dus een scherpe tegenstelling tussen de troosteloosheid van een voorlopig mislukt professioneel bestaan, en de ‘toverkring’ van het literaire milieu, waar hij werd gewaardeerd en belangrijk gevonden, en waar hij ook zijn persoonlijke bindingen opbouwde. Zijn werk uit die tijd is in hoofdzaak lyrisch. Hij heeft een voorkeur voor narratieve elementen, plaatst mythologische of half-historische figuren in een crisissituatie die tot een verrassende psychologische evolutie leidt; sociale of artistieke types bevestigen hun eigenheid. Vrijwel steeds toont hij een voorkeur voor het eigenzinnige individu dat verantwoording voor z'n bijzonder gedrag aflegt. Dat kan in vrijwel elke vormgeving gebeuren. In 1931 behaalde De Vries zijn eerste succes als prozaschrijver met zijn roman Rembrandt. Het boek telt personages zoals Jan Swammerdam en Heiman Dullaert; de uiterlijke gebeurtenissen van hun leven worden los van de hoofdhandeling samengevat en voorzien van innerlijke drijfveren, zodat er een combinatie ontstaat van uiterlijke referentiële conventionaliteit en psychologische textuele creativiteit; net als het uitvoerig aangeboden maatschappelijke kader sluiten deze elementen niet aan bij de hoofdhandeling: het wedervaren van Rembrandt en Titus. Met nadruk poogt de vertelinstantie de lezer | |
[pagina 382]
| |
Theun de Vries (o1907).
| |
[pagina 383]
| |
ervan te overtuigen, dat Rembrandt een door een hogere macht geleid medium is, dat hogere kunst creëert, en dat heel de wereld samenzweert om dat te verhinderen; de polemische verklaringen worden echter niet ondersteund door de epische feiten. Later neemt Titus de rol van verdediger van z'n vader over, terwijl hij in een reeks ontmoetingen met de maatschappij zijn persoonlijkheid uitbouwt. Historische feiten worden verwerkt tot epische zwart-wittegenstellingen zonder overtuigingskracht voor de lezer. De auteur drukt in deze constructie zijn verwrongen visie op de wereld uit; retorisch engagement moet voortdurend het wankele bouwwerk ondersteunen.
●
In 1932 trouwde De Vries met Aafke Maria Vernes. Uit hun huwelijk werd een zoon René geboren. De situatie bleef slecht: de familie was arm, en het jonge paar had het gevoel, dat het in Sneek verkommerde. Maar de auteur begon aan een nieuwe bewustwording. Het betrof een langzame kentering, die zich over vele jaren uitstrekte. ‘Ik moest helemaal uit mijn romantisch-idealistische levenshouding komen naar het collectief toe, naar een andere manier van sociaal denken. Wat ik had gehaat, werd nu mijn liefde en omgekeerd’Ga naar eindnoot(8). Deze kentering vond in eenzaamheid plaats; hij had wel enkele sporadische contacten, zoals met Jef Last, maar was toch vooral op lectuur aangewezen. De ontgoochelingen uit zijn jeugd deden hem met nog grotere verbetenheid een ideaal zoeken dat tegemoet kwam aan zijn op het absolute gerichte persoonlijkheid, dat zijn individueel lot plaatste in een zinvol geheel, en dat zowel zijn emotionele als zijn intellectuele behoeften bevredigde. In die zoektocht werd hij beurtelings aangetrokken en afgestoten door de godsdienst en door de idealisering van de kunst. De bekoring van dat laatste moet groot geweest zijn, door de grote tegenstelling die er in zijn eigen bestaan was tussen artistiek succes en maatschappelijk falen; maar juist zijn bestaan bewees, dat de maatschappij zich niet liet uitschakelen.
In die tijd ontstonden twee romans: Doctor José droomt vergeefs en Eroica. De Vries beschouwt beide als mislukt: ‘In zekere zin is het zelfs zo, dat ik deze boeken nooit had moeten publiceren... ik vind dat nu zelf min of meer lachwekkend’Ga naar eindnoot(9). Voor wat Eroica betreft heeft hij gelijk. Het is een revolutieroman over een Slavische staat, waar de heroïsche leider van de volkspartij in opstand komt tegen de harteloze en corrupte heersende klasse. De personages zijn melodramatisch-voorspelbaar, het decor is met topoi opgebouwd, de structuur rommelig.
Met Doctor José droomt vergeefs ligt het anders. Ook hier domineert de polarisering. Een geleerd vrijmetselaar komt terug naar het primitieve eiland waar hij geboren werd, om er de principes van de vrijmetselarij toe te passen. Hij wordt echter onschadelijk gemaakt door een geslepen jezuïet, die hem op basis van een valse beschuldiging laat terechtstellen. De zwart-wit-tegenstelling is schematisch en historisch achterhaald, maar het personage is uitstekend opgebouwd in confrontatie met de gebeurtenissen, de exotische sfeer wordt goed opgeroepen, de confrontaties hebben dramatische spanning. De stuwende ideeën worden duidelijk aangebracht: José wordt gedreven door z'n oude leraar Rafaél, een soort levend geworden principe.
Achteraf bekeken waren deze romans vingeroefeningen: de auteur kon de binaire vorm waarin hij de wereld wenst in te delen, toepassen op twee episch-concrete situaties. De inhoud van de tegenstelling was minder belangrijk; in Eroica | |
[pagina 384]
| |
blijft de polariteit gehandhaafd, maar goed en kwaad hebben er een volkomen andere betekenis. Beide romans proberen een beeld te geven van de realisatie van ideeën, maar de klemtoon die op de realisatie ligt, wijst erop dat de materiële wereld al veel belangrijker wordt dan in Rembrandt.
●
In 1936 werd Theun de Vries lid van de Communistische Partij Nederland (CPN). ‘Voor mij bracht de machtsovername van Hitler in Duitsland en al wat eraan vastzat, de grote crisis in mijn gevoels- en gewetensbestaan’Ga naar eindnoot(10). De opkomst van het nazisme kan zijn bewustzijn hebben verscherpt. Dat gold voor velen, maar slechts weinigen hebben de stap naar het marxisme gezet. Een buitenstaander als ondergetekende, die het marxisme beschouwt als een boeiend verpakte vorm van wishful thinking, waarin utopisme wetenschap genoemd wordt, kan deze complexe ommekeer slechts bij benadering reconstrueren. Toch geloven we, dat we de hoofdlijnen kunnen aangeven.
De Vries las enkele jaren nauwelijks nog bellettrie. Hij concentreerde zich volledig op Marx, Engels, Stalin en anderen: ‘ik ontdekte hoe actueel het socialisme was. Ik zag het meteen getransformeerd in mijn eigen tijd... Ik begreep eindelijk allerlei maatschappelijke en historische samenhangen, die ik voor die tijd niet doorzien had’Ga naar eindnoot(11). De verwerkelijking zag hij in de U.S.S.R. en het socialistisch realisme. In eigen land was er een kader waarin de revolutie kon worden voorbereid: de CPN, waar gewerkt werd aan een eigen vormgeving. De Vries werd trouwens in 1937 redacteur van de partijkrant.
Bekijken we deze achtergrond, dan zien we de gegevens die de auteur moeten hebben geboeid. Er is een leer die pretendeert alle aspecten van het bestaan te omvatten: de chaotische veelheid van geografische en historische gegevens wordt verenigd in één zin; er is een spanning tussen realiteit en concrete toestand, maar ook een precies omschreven mogelijkheid om van realiteit naar ideaal over te gaan; de wereld wordt in twee kampen ingedeeld, en de communist moet onvoorwaardelijk partij kiezen; hij wordt opgenomen in een optimistisch-dynamisch geheel waaraan hij heel zijn persoonlijkheid kan wijden. ‘Een gevoel van kracht gaf het mij, een gevoel van zelfbewustzijn, iets triomfantelijks omdat ik het gevonden had, dat ik verder kon, zelfs eindeloos verder...’Ga naar eindnoot(12).
De jaren 1936 tot 1940 betekenen een explosie van creativiteit. De auteur schrijft talloze artikelen en interviews in de partijkrant Het Volksdagblad en in Rusland van heden. In de epiek staat het maatschappelijk conflict centraal. Wij maken een onderscheid tussen het zeer grote Wiardaconcept en de beperktere romans. Uit de laatste categorie noemen we Wilde lantaarns (1940). Daarin komt een hoofdpersoon in een maatschappelijke crisissituatie, die met de individuele problematiek verbonden is, tot een beperkt inzicht Dat inzicht wordt een voorbeeld voor de anderen, en de hoofdpersoon geeft de opstandige krachten dan ook materieel of moreel leiding. Anderzijds blijven inzicht en opstand beperkt door de beperktheid van de hoofdpersoon.
Daarnaast staat de Wiarda-cyclus, waarvan het eerste deel, Stiefmoeder Aarde (1936), De Vries' bekendste werk is geworden. In de cyclus wordt de geschiedenis van Friesland geschreven aan de hand van de lotgevallen van de Wiarda's. Zeer nadrukkelijk en los van het narratief verloop wordt gesteld, dat de tijd alles domineert. Hieronder wordt vooral de evolutie van de geschiedenis verstaan, die zich aan de hand van mensen voltrekt, | |
[pagina 385]
| |
maar zonder dat ze het verloop kunnen beïnvloeden. Er zijn personages die de nieuwe stromingen niet aanvoelen, en de klappen krijgen, anderen voelen waar het naartoe gaat, en kunnen zich aanpassen. Allen zijn de onbewuste dragers van de collectieve veranderingen; de alwetende vertelinstantie, die de historische veranderingen positief evalueert, staat dan ook tegenover de personages. De Vries had zijn cyclus tot onze huidige tijd willen uitbreiden, en dan zouden de personages een grotere mate van inzicht hebben bereiktGa naar eindnoot(13).
Deze werken zijn voorbeelden van socialistisch realisme in de ruimste (of vaagste) zin; het is een creatie die perfect aan De Vries' kunnen en inzicht beantwoordt. Hij drukt niet langer zijn eigen innerlijke problemen uit; hij zet zijn visie om in concrete epische situaties, waarbij hij zijn fundamentele voorkeur voor historische of exotische situaties de vrije loop kan laten. In deze creatie plaatst hij dan zowel een maatschappelijke situatie in haar genre als in haar potentiële dynamiek, wat de essentie van het socialistisch realisme is. De situering bepaalt de mate van realisatie van de geschiedenis en van het inzicht. Deze basisstructuur blijft in grote lijnen geldig voor heel de periode waarin De Vries zich identificeert met de marxistische idee en de praktische gevolgen ervan. De Tweede Wereldoorlog was voor de auteur een traumatische én een positieve ervaring. Meer dan ooit was zijn lot met de collectieve ontwikkeling van zijn volk verbonden. Hij was één met de partij, en de partij ging voorop in de strijd tegen de bezetter. Na de aanvankelijke ontreddering dook hij onderGa naar eindnoot(14). Hij keerde terug naar Amsterdam om er het kunstenaarsverzet te helpen organiserenGa naar eindnoot(15), werd in 1944 gearresteerd en naar het kamp Amersfoort overgebrachtGa naar eindnoot(16). Daar werd hij begin 1945 door een list van het verzet bevrijd. Hij dook weer onder, en nam onmiddellijk na de bevrijding deel aan het politieke en literaire leven. Innerlijk verwerkte hij moeizaam de ellende van de voorbije vijf jaar (naarmate hij ouder werd, zou hij sterker door de herinnering eraan geplaagd worden), maar hij wierp zich toch vol optimisme op de realisatie van de nieuwe en betere maatschappij waarvan hij droomde. Het in de oorlog ontstane werk is zeer gevarieerd. Publiceren was vanaf 1942 voor niet-leden van de Kulturkammer verboden. De Vries heeft dan ook nog iets gepubliceerd vóór 1942, hij heeft illegale publikaties op zijn naam, en hij heeft het meeste opgespaard tot 1945. Hij heeft vele genres beoefend: poëzie (De dood), essay (over Schimmelpenninck, Nijhoff en vele anderen), maar vooral proza. Het is daarbij opvallend dat de thema's ver uit elkaar liggen. Nemen we bijvoorbeeld De tegels van de haard (1941): verhalen over het kind Wilt Tjaarda, dat bij het begin van deze eeuw zijn jeugd in Veenwoudsterwal doorbrengt. De Vries heeft Tjaarda zijn ‘dubbelganger’ genoemd. De verhalen ontstonden bij het uitbreken van de oorlog. ‘Die eerste weken waren zeer benauwend van onzekerheid, en ik was weinig optimistisch over mijn persoonlijke vooruitzichten. In die stemming van ‘de dood wacht om de hoek’ kregen de herinneringen aan mijn jeugd eensklaps een akute kracht’Ga naar eindnoot(17). Later zal hij de Wilt Tjaarda-sfeer nog twee maal herhalen (De namen in de boom uit 1967, De vogels om het erf uit 1978). De verhalen zijn zeer specifiek door het onderscheid tussen (jonge) focalisator en (oudere) verteller, de intimiteit van het geheel, die absoluut tegengesteld is aan de oorlogssituatie waarin ze ontstaan zijn, en die een continuïteit hebben die zich los van het andere werk ontwikkelt. Een directe reflectie op de oorlog is de | |
[pagina 386]
| |
verhalenbundel De laars (1946), waarin ook het illegaal gepubliceerde W.A.-man is opgenomen. In deze laatste tekst neemt De Vries een negatieve held als hoofdpersoon. In de meeste verhalen grijpt het oorlogslot indringend in het leven van een politiek ongeïnteresseerd Nederlander in. Als reactie daarop poogt deze iets tegen de Duitsers te doen. Door de ideologische en politieke onbewustheid van de hoofdpersoon is er zeer weinig perspectief. In andere werken verbindt zich de natuurlijke aanleg van de auteur voor het exotische en historische met dat perspectief: de auteur kiest die episode uit de geschiedenis die hem voor zijn doeleinden relevant lijkt, omdat de maatschappelijke conflicten zich zo hebben verhevigd, dat botsing en inzicht exemplarische dimensies krijgen. Een beperkt inzicht wordt gerealiseerd in Eros in hinderlaag en De vrijheid gaat in 't rood gekleed. Sla de wolven, herder! (1946) beschouwen wij als de beste roman van Theun de Vries. Omdat noch de auteur, noch de kritiek deze mening deelt, lijkt een verantwoording ons hier op haar plaats. In deze Sumerische roman heeft De Vries een absoluut minimum aan historische informatie verwerkt tot een ongelooflijk episch geheel. De hoofdpersoon Urukagina, met wie vrijwel alle delen van dat geheel verbonden worden, komt via een reeks toevalligheden - die toch door zijn zeer eigen aard veroorzaakt worden - in contact met heel de oppervlaktestructuur van zijn tijd, neemt dat allemaal in zich op en verwerkt het met de hulp van de leermeester Bada (het personage dat samen met don Rafaél uit Doctor José droomt vergeefs het zuiverst een idee vertegenwoordigt) tot een alomvattend inzicht. Omdat de tijd rijp is en hij de tijd rijp maakt, zet hij dat individueel inzicht om in een nieuwe maatschappelijke ordening. Hij realiseert alle krachten die in de tijd sluimeren. Uiteindelijk faalt zijn revolutie, omdat hij toch te zeer het kind is van die tijd. Zijn laatste inzicht is de scheiding tussen de relativiteit van zijn falen en de toch niet te stuiten voortgang van alle emanciperende krachten. Tijdens de algemene ontwikkeling ontplooit Urukagina ook al de rijke individuele krachten die hij in zich draagt, zodat de lezer ook direct betrokken wordt met zijn persoonlijk lot. De Vries heeft met dit werk de top van zijn mogelijkheden bereikt en één van de belangrijkste romans uit onze letterkunde geschreven. In de euforische periode na de oorlog ging het De Vries goed: hij kreeg een tweede kind (zijn dochter Alessandra), schreef veel in De Vrije Katheder, een blad dat in het verzet was ontstaan en allerlei progressieven verenigde, en bracht er zijn grote verwachtingen in tot uitdrukking. Daarin werd hij zeer teleurgesteld. In de koude oorlog werd de U.S.S.R. de nationale vijand, en de Nederlandse communisten deelden ten volle in de afwijzing. De partij werd geïsoleerd: ze werd steeds minder gehoord en steeds slechter behandeld. Al die jaren stelde Theun de Vries zich onvoorwaardelijk in dienst van de CPN. Hij had zitting in het partijbestuur, formuleerde en verdedigde standpunten voor de partijcongressen, was lid of voorzitter van een aantal met de partij verbonden organisaties, zoals de vereniging Nederland-U.S.S.R., en bezocht regelmatig Oost-Europa. Hij publiceerde in de partijpers en vertolkte daarin het partijstandpunt. Er werden artikelen van zijn hand over Nederland opgenomen in vooral Russische bladen. Hij werd om al die activiteiten in eigen land dikwijls aangevallen; de zwaarste beschuldigingen werden geformuleerd door W.F. HermansGa naar eindnoot(18). Deze individuele evolutie weerspiegelde uitstekend de ontwikkeling van de partij: een steeds groter isolement, | |
[pagina 387]
| |
steeds meer aanvallen, steeds meer terugslaan. Later heeft hij herhaaldelijk verklaard dat de koude oorlog één van de zwaarste beproevingen van zijn bestaan is geweest. Toen ook werd het maatschappelijke image van de auteur gevormd: een partijcommunist, een verblinde die de lessen van de recente geschiedenis maar niet wilde leren.
De permanente polemische houding werd ook uitgebreid tot de fictie: de auteur wilde met sommige romans iets bewijzen wat direct aan de realiteit refereerde. Dat geldt voor de trilogie Februari en de roman Het meisje met het rode haar. De Vries was boos omdat de drijvende kracht van de CPN in de organisatie van de februaristaking van 1941 miskend werd. Hij schreef toen Februari (1962). Hij wilde protesteren tegen de manier waarop de herdenking van de communistische verzetsheldin Hanna Schaft werd geboycot, of waarop haar communistische gezindheid in twijfel werd getrokken: hij schreef Het meisje met het rode haar (1956), en voorzag het van een gepeperde begeleiding. Dit direct engagement betekent voor de auteur een nadeel. Hij gaat immers uit van een aantal reëel vastliggende gegevens die hij moet respecteren. De algemene dynamiek van de geschiedenis komt in de verdrukking door de overvloed aan concrete feiten. De Vries bleef ook daarnaast zeer creatief. Hij schiep verder personages die een ruime ervaringsbasis hebben, deze ervaringen tot een alomvattende synthese brengen, en deze synthese vanuit hun innerlijk proberen over te brengen naar de maatschappij. In Hoogverraad (1950) gebeurt dat aan de hand van één hoofdpersoon: een Russische officier die in opstand komt tegen het despotisme van de tsaar. Omdat hij zijn revolte uit voor hij tot volledig inzicht is gekomen, wordt hij uitgeschakeld voor hij een verzet kan organiseren dat kans op slagen heeft. In een redevoering tijdens zijn proces spreekt hij zijn intussen gelouterd inzicht perfect uit. 1848 is een trilogie over het revolutiejaar. De eerste twee delen zijn gepubliceerd in 1948 en 1949, het derde pas in 1954. De auteur schept een reeks over heel Europa verspreide hoofdpersonages. Er zijn uitvoerders (zij bevinden zich vooral in Parijs, en maken revolutie vanuit een intuïtief gegroeide drang naar rechtvaardigheid) en theoretici (in hoofdzaak Marx, die op episch verschillende manieren het historisch complex in een ruimer kader plaatst). Daarnaast schetst hij ook de reactionairen van tsaar tot politiespion, en theoretici die het verkeerd voorhebben (de anarchisten). De Vries bereikt hier een volledigheid die in overeenstemming is met zijn drang naar alomvattendheid en perfect aansluit bij het socialistisch realisme. De auteur schreef verder veel fictie en non-fictie, waarin hij zich enerzijds identificeert met het socialistisch realisme, anderzijds met de landen die zeggen op weg te zijn naar de verwezenlijking van het socialisme. Voor het publiek is hij de spreekbuis van het marxisme, en op het hoogtepunt van de koude oorlog kreeg hij er zwaar van langs. Zijn boek Het meisje met het rode haar werd door heel wat critici weggehoond, omdat de publikatie samenviel met de Hongaarse opstand. Hij werd toen zelfs uit de PEN-club gezet.
●
Toch was Theun de Vries al een andere weg ingeslagen. In 1952 had hij Anna Casparii of het heimwee gepubliceerd, het eerste deel van zijn cyclus De fuga van de tijd. Wij beschouwen dit werk als het begin van een nieuwe, kritisch-marxistische, periode. De Vries is het met deze indeling helemaal niet eens. In een reactie op een | |
[pagina 388]
| |
door mij verdedigd proefschriftGa naar eindnoot(19) zegt hij: ‘Toch blijkt die driedeling in compartimenten te kunstmatig aangezien voor mijn ontwikkeling niet de periodisering, maar de continuïteit, de terugkeer van het motief in nieuwe gedaante de beslissende factor is’Ga naar eindnoot(20). Hij verwijt me dat ik me alleen op zijn romans richt (wat gewoon een beperking was die ik me vantevoren had opgelegd), en ‘uit de analyse van een aantal geselecteerde romans, in feite uit het gedrag van de romanpersonages, conclusies te trekken ten aanzien van de biografie van de schrijver. Een hachelijk standpunt waarmee ik mij niet kan conformeren’Ga naar eindnoot(20). Ik constateer de volgende evolutie. Tot het begin van de jaren zestig bleef de auteur de standpunten verdedigen van de CPN en de U.S.S.R. Daarna begon hij zich kritisch uit te laten. Ik meen, dat we een eerste kritisch geluid ten opzichte van de U.S.S.R. kunnen vaststellen in zijn dankwoord bij zijn uitreiking van de P.C. Hooftprijs in 1963Ga naar eindnoot(21). In 1968 reageert hij heftig tegen de inval in Tsjechoslovakije. Hij wordt tijdelijk voorzitter van de PEN-club, en ijvert in die functie tegen de vervolging van schrijvers in Oost-Europa. Met de CPN wordt de relatie geleidelijk koeler. In 1971 zegt hij zijn partijlidmaatschap op. Mijn interpretatie is de volgende. Hij kreeg het innerlijk steeds moeilijker om het optimisme van de idee te laten prevaleren op de jarenlange krenkingen, frustraties en eenzaamheid die de koude oorlog met zich meebracht. Vroeger al had hij een neiging tot zwaarmoedigheid, die door het oorlogsleed nog was vergroot. Door deze combinatie van ongunstige factoren ontwikkelde hij steeds meer belangstelling voor de problematische kanten van het bestaan, en inspireerde hem steeds minder het universele geloof. Deze strekking was reeds sterk in de jaren vijftig, maar de auteur heeft ze niet geuit in niet-fictionele uitspraken. Hij wilde zich vastklampen aan die organisaties die zijn bestaan hadden ingebed, die steunden op een idee waarin hij bleef geloven, en waarvan zijn vrienden deel uitmaakten die hem beschouwden als hun woordvoerder. Solidariteit en behoefte aan optimistische zingeving beletten hem, zijn problemen niet-fictioneel te uiten. Daarentegen heeft hij deze problematiek vanaf 1952 ten volle uitgeschreven in zijn fictie. Werken als Februari beantwoorden niet aan die trend. Ik ben van mening, dat dergelijke romans voortvloeien uit een ander aspect van de koude oorlog. De solidariteit met de aangevallen minderheidsgroep, het beschouwd worden als spreekbuis ervan, de oprechte verontwaardiging wanneer de rol van de CPN in bepaalde gebeurtenissen belasterd of verdonkeremaand wordt, zetten De Vries ertoe aan werken te schrijven waar hij wel volledig achter staat, maar die hem op dat moment psychologisch minder interesseren. Anderzijds schrijft hij vanaf 1952 een reeks romans die daar zover van afstaan, dat wij tot de conclusie moeten komen, dat hij zijn innerlijke problematiek daarin meer tot uitdrukking brengt dan in zijn niet-fictionele uitspraken. De fictie leert ons dus meer over de auteur dan de ‘reële’ statements. Ik noem de romans Anna Casparii of Het heimwee (1952), Pan onder de mensen (1954) en het erbij aansluitende Bruiloftslied voor Swaantje (1956), Het motet voor de kardinaal (1960), Ziet, een mens (1963), Moergrobben. Een drieluik (1964), Het Wolfsgetij of Een leven van liefde (1965). In deze romans is het hoofdpersonage niet langer iemand die met zichzelf in het reine komt en vanuit deze harmonie de wereld aanpakt, maar een twijfelaar die evolueert in een wereldkader dat bij hem interesse wekt, maar dat hij niet kan bij- | |
[pagina 389]
| |
sturen, omdat hij te sterk met zichzelf in de knoop ligt. De klemtoon ligt dan ook op de innerlijke strijd, die steeds nieuwe impulsen krijgt uit het maatschappelijke en culturele gebeuren, maar deze impulsen steeds subjectiveert. De maatschappij staat in een relatie tot het individu, maar juist daarom wordt het individu machteloos: het heeft geen inzicht meer in en geen greep meer op de wereld, wordt door die wereld opgejaagd en gaat hem steeds meer haten. Uiteraard heeft deze basisoptie allerlei gevolgen voor de keuze van het hoofdpersonage en de structuur. De hoofdpersoon is meestal een kunstenaar die in dienst is van de leiders van zijn (geografisch en historisch weer zeer gevarieerde) tijd. Daardoor zit hij bij de bron van allerlei maatschappelijke gebeurtenissen, maar hij oefent op geen enkele manier invloed uit. Ook werken met meer dan één hoofdpersoon blijven nu uit (al is Anna Casparii of Het heimwee nog een overgangswerk). Het centrum van de wereld is immers het bewustzijn van één individu. De werken zijn minder doelgericht. Het individu reageert immers op nieuwe gebeurtenissen op dezelfde manier, het leert niets bij, zodat er een repetitieve structuur ontstaat. Het slot van de romans heft de uitzichtloosheid op: de hoofdpersoon verheft zich boven het kringetje en besluit iets individueel zinvols te gaan doen, of krijgt door de buitenwereld een zin aangeboden. Maar deze oplossing vormt een zodanige breuk met een personage dat tot dan toe alle gemakkelijke oplossingen doorzag en alle verleidelijke mogelijkheden zag mislukken door eigen tekorten, dat de lezer tegen deze bruuske ommekeer ongelovig aankijkt. Omstreeks 1970 hield De Vries' romanproduktie tijdelijk op. Hij schreef nog wel verhalen en novellen, publiceerde een studie over Spinoza, en richtte zich op het hoorspel (elf hoorspelen tussen 1967 en 1977, een reeks over Stiefmoeder Aarde in 1975 en 1976). Ondertussen was de koude oorlog een beetje weggeëbd, en Theun de Vries werd een geëerd lid van het Nederlandse literaire leven: hij kreeg de P.C. Hooftprijs, werd voorzitter van de PEN-club, bij zijn zestigste, vijfenzestigste en zeventigste verjaardag werd hij uitgebreid in het zonnetje gezet en gehuldigd. Deze algemene koerswijziging zet zich door tot in onze dagen. Hij krijgt de gelegenheid zijn opvattingen uiteen te zetten in toespraken, debatten en talrijke interviews. Zijn geboortedorp eert hem door de lokale school ‘Theun de Vries-skoalle’ te noemen, en in 1979 wordt hij doctor honoris causa in de geschiedenis. Bij die gelegenheid formuleert hij zijn opvattingen op een indrukwekkende wijzeGa naar eindnoot(22), en hij beschouwt de toekenning als een soort late compensatie voor het onderwijs dat hij in zijn jeugd gemist heeft. Ondertussen is hij weer zeer creatief. Hij publiceert dichtbundels in het Nederlands en het Fries, en met Het zondagsbed (1975) begint een nieuwe reeks prozawerken. De klemtoon ligt nu op de tegenstelling tussen vitaliteit en afbraak. Het motto ‘De dood is een schandaal’ voor zijn roman De vrouweneter (1976) kan als hoofdthema gelden. Weer plaatst hij allerlei min of meer historische personages in een zeer gevarieerd episch kader. Ze strijden om zichzelf te bevestigen, om hun jeugd te behouden, om te overleven, en zijn daarbij meer dan vroeger gericht op het fysieke aspect. Hij toont een voorkeur voor allerlei figuren die hun uiteindelijk onafwendbaar lot niet willen aanvaarden en door originele daden, die in strijd zijn met de geldende maatschappelijke orde, het onvermijdelijke proberen af te wenden. Hij schrijft ook historische studies: aan zijn boek over de ketters, dat dit jaar verschijnt, heeft hij jaren gewerkt. We mogen dus stellen, dat deze in uit- | |
[pagina 390]
| |
stekende conditie verkerende vijfenzeventigjarige beslist z'n laatste woord nog niet gesproken en geschreven heeft. Hij heeft tot nu toe een boeiend leven gehad; zijn toekomstige biograaf wacht een immense taak. Als maatschappelijke verschijning is hij in onze literatuur uniek. Zijn werk vanaf Stiefmoeder Aarde heeft een volkomen eigen geluid en staat op hoog niveau. Wij willen hem geen miskend auteur noemen, maar geloven toch dat hij noch het succes, noch de volledige erkenning heeft gehad die hij verdiende en hopen dat die erkenning nog eens officieel wordt bekrachtigd. |
|