Ons Erfdeel. Jaargang 25(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 371] [p. 371] Bij Ouwerkerk De lente neemt op stijve stelten de grote stap over de Oosterschelde, het is guur en wennen, de eerste lammeren hebben nog flaporen als ze tegen de dijk oprennen. De zon wil er niet zijn, zit even op spelden van spitse populieren en verdwijnt. De winter is nog niet vertrokken, maar op de kleine vuilnisbelten van het eiland roken en stinken zijn langzaam smeulende bergen sokken. Als wij langskomen met ons kind, verheft zich uit een greppel de kiekendief met stuurse vleugelslagen. Van lege orde is het land, het strekt zich naar een horizon, wordt daar weer nevelmist en onverstand. Ons zwijgen is nog veelomvattender geworden. Ed Leeflang Uit: Bewoond als ik ben (1981). [pagina 372] [p. 372] Lang heb ik niet over haar durven schrijven... Lang heb ik niet over haar durven schrijven uit angst voor één kunstzinnig woord. Omdat ik van haar houd mag zij gedichten in, zoals ze meegaat naar de Hema - voorzichtig bij het serviezenvak - licht gebogen al, zonder de begerigheid die hier hoort. Ed Leeflang Uit: Bewoond als ik ben (1981). De ergerlijkste liefdevollen zijn... De ergerlijkste liefdevollen zijn zij die in de maandberichten vertellen dat deze kinderen net zo zijn als wij, dat van hun zuiverheid te leren valt, dat zij een voorbeeld kunnen zijn. Als ik over de oude brug loop met haar, wat zij altijd wil als de wind niet te krachtig staat, rijdt elke auto langs haar heen of hij even makkelijk door stadspoorten gaat als door mensen van vlees en been. Want zij loopt in een land zonder goed en kwaad, waar een mens zou sterven meteen. Ed Leeflang Uit: Bewoond als ik ben (1981). [pagina 373] [p. 373] De oude meidenkamer Het vriest, de winter kreeg de fladderende windjas om zijn grote lichaam in de avond eindelijk dicht. Ik slaap op zolder, waar het huis het minste weet hoe daar beneden het huisraad heeft gediend, trouw en heimelijk onwillig. Het kleine raam, als van een uitkijkpost is op de vele sterren nog altijd onbevangen en zelfs hartelijk gericht. Een nonnehoofd, kinderlijk en licht reikhalzend, zo springt de dakkapel uit in een brede stilte boven het kleiland, die onbeschadigd terugkeert elke nacht. Een tafel en een bed, niet meer; en onder mij het huis dat eens te klein was, zozeer was het volgedacht. Ed Leeflang Uit: Bewoond als ik ben (1981). Vorige Volgende