| |
| |
| |
Toneelschrijven in Vlaanderen (1945-1980)
Alfons van Impe
o1921 te Blamont.
Algemeen Directeur van de ‘Opera van Vlaanderen’. Voorzitter van de vereniging ‘Vlamingen in de Wereld’. Co-voorzitter van het ‘Belgisch Centrum van het Internationaal Theaterinstituut’ en lid van het ‘Internationaal Uitvoerend Comité’. Publiceerde onder het pseudoniem Luc Vilsen romans en toneel.
Adres: Herlaarstraat 15, B-1800 Vilvoorde.
Onze toneelliteratuur vanaf 1830 heeft altijd een lager niveau gehad dan de Vlaamse roman en de poëzie. Conscience heeft de eerste helft van de Belgische onafhankelijkheid beheerst en aan het eind van zijn leven nam Van Nu en Straks de fakkel over. En dan was er Gezelle...
Rodenbach had onze eerste belangrijke dramaturg kunnen zijn; hij interesseerde zich sterk voor het theater en de dramatische kwaliteiten van zijn prille Gudrun doen ons ook daarom zijn vroege dood betreuren, maar wij mogen daarbij de ogen niet sluiten voor het feit dat zijn romantiek pas een halve eeuw na Hugo, Dumas, Wilde, Schiller en Goethe verschijnt. Onze eerste belangrijke toneelschrijver - als het waar is dat de tijd de beste scherprechter is - is Cyriel Buysse met Het Gezin van Paemel, badend in een goedmoedig naturalisme dat de liberale tijdsgeest nog niet heeft losgelaten.
Alles wat aan Rodenbach en Buysse voorafgaat (Van Peene, Van de Sande, Sleeckx, Delacroix, Destanberg en vele, vele anderen) is amateuristische pretmakerij. De heftig-realistische Nestor de Tière mag niet geheel en al onvermeld blijven. In Nederland en Franstalig België gaat het overigens niet veel beter. Naar het eind van de eeuw toe krijgt een zekere Charles Potvin tot driemaal de Staatsprijs voor Toneel (o.m. met La Mère de Rubens). Maar met Maurice Maeterlinck en Georges Rodenbach krijgt de Franstalige toneelliteratuur via het symbolisme aansluiting met de wereldliteratuur. In het Noorden zorgen Herman Heyermans en Louis Bouwmeester er voor dat het theater serieus wordt genomen. Vlak vóór de Eerste Wereldoorlog wil Jan-Oscar de Gruyter het toneel in Vlaanderen ook op professioneel niveau brengen, maar het zal duren tot de jaren twintig waarin de Vlaamse Volkstonelen en Herman Teirlinck ons theater in het expressionisme gezag zal geven zowel in binnen - als buitenland. Alles bij elkaar is de meest authentieke toneelauteur tussen beide wereldoorlogen Gaston Martens geweest, die door zijn situationeel theater, zijn knap-geobserveerde types, en zijn kleurrijke directe toneeltaal, een hechte communicatie met zijn publiek tot stand heeft kunnen brengen.
●
De Tweede Wereldoorlog heeft nauwelijks een breuk betekend, zeker niet voor de ouderen zoals Teirlinck, De Mont, Van de Velde e.a. Overigens hebben de gruwelen van de oorlog (concentratiekampen, collaboratie en atoombommen) evenmin als onze binnenlandse ontwikkelingen (repressie, Vlaamse Beweging, Koningskwestie) enig spoor nagelaten in onze theaterliteratuur. Buitenlanders verbazen er zich wel eens over dat zij de drama's van ons volksbestaan niet in onze dramatiek, maar in onze geschiedenisboeken moeten lezen.
Toch geeft de na-oorlogse tijd drie nieuwe verschijnselen te zien. Het eerste daarvan is de betekenis van het luisterspel in de ontplooiing van een nieuwe generatie toneelschrijvers, wier oeuvre duidelijk in de schaduw van de bellettrie blijft (Daisne, Coole, Mussche) naast jongeren als Dries Poppe, Lampo en Vilsen. Het luisterspel heeft zich - ook bij ons - gaandeweg ontwikkeld tot een eigen literair-dramatisch genre, waarin de radiofonische mogelijkheden wezenlijk de overdracht van woord en gedachte bepalen. Een mooi voorbeeld daarvan is Samuel o Samuel door Ivo Michiels.
Reeds tijdens, maar vooral vlak na de oorlog zal Johan Daisne vriend en vijand verrassen met de opvoering te Gent van de trilogie Het Zwaard van Tristan - Tine van Berken - Veva (later uitgegeven onder de verzameltitel De Liefde is een Schepping van Vergoding) waarmee hij het magisch realisme op het toneel introduceert, dit wil zeggen op een concrete plaats
| |
| |
waar het niet thuis blijkt te horen. Want Daisne was en bleef een romancier, een dichter, en dat heeft hij ook gauw ingezien. Nog andere romanciers hebben het wel eens op het toneel geprobeerd, zoals Filip de Pillecyn met Mirabella, Achilles Mussche met Marlowe en Marnix Gijsen met Helena op Ithaka. Het blijven fraai geschreven leesstukken.
●
In dezelfde lijn schrijft Herwig Hensen. Hij heeft, naast enkele dichtbundels, een indrukwekkend aantal thesisstukken op zijn naam staan. Hensen is een intellectueel en een erudiet. Hij schrijft cerebraal, en tegelijk maatschappelijk bewust. Met zijn geestelijke instelling kan men een filosofisch uitgangspunt voor een toneelstuk nemen, zoals Becket in Wachten op Godot of Sartre in Huis Clos. Men kan een situationeel uitgangspunt nemen - zoals Shakespeare, en dat doet Hensen -, door bepaalde personen in een representatieve maatschappij-verhouding bij en tegenover elkaar te plaatsen en op die manier een stelling te demonstreren.
Hensen put daarbij overwegend uit de geschiedenis en de legende, bouwt zijn thema klassiek en evenwichtig op, er wel voor zorgend zich als auteur niet te laten identificeren met een van zijn personages (i.e. thesis), die de onderkoelde dragers blijven van 's schrijvers protest tegen machtswellust, grootheidswaanzin, geweld, onverdraagzaamheid, geestelijke onvrijheid. Zijn stukken zijn demonstraties, bewust en doelgericht. Een betogend verbalisme en een onvermogen tot bloedwarme psychologie en dramatische dialoog verhinderen Hensen een groot toneelauteur te worden. Hij is te afstandelijk en sceptisch om zich met hart en passie in een conflict te storten. Persoonlijk hebben wij een (uiteraard subjectieve) voorkeur voor Agamemnon en Koningin Christina. Agamemnon is een schoolvoorbeeld van Hensens theater: het verhaal van de Trojaanse oorlog is bekend. Ifigeneia moet de welgevalligheid van de goden, en gunstige winden voor de vloot opwekken. Maar in plaats van zijn dochter te doden, verbergt Agamemnon zijn dochter en als de winden opsteken, haalt hij haar weer te voorschijn. Dat zal Agamemnon duur te staan komen: de mens neemt het niet dat zijn illusies en zijn (fictief) houvast worden ondermijnd...
●
Een tweede pijler van onze naoorlogse dramatiek, is de vroege (veel vroeger dan in Nederland of Franstalig België) ontwikkeling van het verschijnsel ‘kamertoneel’. Het heeft een belangrijke betekenis gehad in ons theaterbestel. De pioniers, aan het eind van de jaren veertig, waren Theater op Zolder te Antwerpen en Toneelstudio 50 te Gent. Hun nieuwe vormgeving, en hun presentatie van een nieuwe absurdistische en existentialistische dramatiek, zoals die vooral uit Parijs kwam overgewaaid heeft ook nieuwe schrijftalenten aangewakkerd. Wij zullen er slechts drie noemen.
Piet Sterckx schept personages die voortdurend geslingerd worden tussen hun eigen uitersten. In een wereld die schemert op de grens van duidelijkheid en onduidelijkheid, van dag en nacht, van mensen en schimmen, bewegen zijn figuren zich vaak in een ruimte van leegte en stilte (een leeg warenhuis, een slaapruimte, de droom) waar zij elkaars vragen kunnen ontwijken en niet hoeven na te denken over zin en onzin van het bestaan. Tot zijn beste werken behoren Slakken en Naalden en De Gelijkbenigen. De uitputting van het thema en het wegebben van dit soort theater had ook het op de achtergrond raken van Piet Sterckx tot gevolg.
Tone Brulin, een der eerste afgestudeerden van de Studio Nationaal Toneel, is tot vandaag een verwoed, niet-aflatend en veelzijdige theaterpracticus gebleven,
| |
| |
Herwig Hensen (o1917).
als auteur en als regisseur. Hij heeft alle landen van de derde wereld bereisd, heeft voor alle theaters werk geschreven waarin de raciale en intermenselijke relaties overheersen. Hij schreef voor Theater op Zolder waarvan hij de oprichter was, voor radio en televisie, voor de grote gezelschappen. Zijn meest representatieve werk blijft De Honden, een aanklacht tegen de Zuid-afrikaanse apartheid. Momenteel werkt Brulin met een gezelschap Tie 3 als een Europees theater voor de Derde Wereld, met medewerkers uit deze landen, en met een dramaturgie die inspeelt op de problemen en de specifieke theatervormen van deze landen.
Een derde auteur waarvan het werk wortelt in het na-oorlogse scepticisme en absurdisme, is Jan Christiaens. In een bepaalde dictatuur is Tee drinken verboden, en zijn er enkele mensen die het stiekem doen, net als bijv. een baard dragen een uiterlijk symbool van verzet tegen tirannie kan zijn. Een Vredesduif braden is de nutteloze opstand van de kleine man tegen de machtige structuren, en de Lachende Krokodil is de naam van een café waarvan de baas in bepaalde omstandigheden zich tot een dictator ontpopt: iedereen is dictator in spe. Rasecht Antwerpenaar als hij is, en een beetje ontmoedigd door de onverschilligheid van de ‘officiële’
Tone Brulin (o1926).
theaterdirecties, zal Christiaens zich gedurende enkele jaren gaan toeleggen op het bewerken voor toneel van Antwerpse volksromans, en van een paar verhalen van Cyriel Buysse. Maar uiteindelijk kwam de echte Christiaens weer aan bod met Het vreemde Wereldje van Jacqueline, waarin alleen een hoertje enige menselijkheid toont voor een achtervolgde betoger in een omgeving van hoge heren, die alleen van haar betaalde gunsten komen profiteren.
Tenslotte verdient ook Pieter de Prins in dit bondig overzicht een vermelding, vooral met de kortere stukjes uit zijn eerste periode, waarin hij zijn burlesk talent demonstreert: De Stoel en De Gieren.
Traditioneel theater, en mikkend op de officiële scènes, schrijven Jozef van Hoeck, die vooral geboeid is door de spanning tussen wet en geweten (Voorlolopig Vonnis), en Luc Vilsen (De genaamde Greco) die de vrijheid van de mens telkens weer bekneld ziet door politiek, geld, godsdienst en machtsmisbruik. Maar net als bij Hensen is de klassieke manier van theater bij Van Hoeck en Vilsen momenteel niet meer in de mode.
●
En dan is er Hugo Claus, die nu al dertig
| |
| |
Piet Sterckx (o1925).
jaar onze toneelliteratuur beheerst, en in 1953 met De Bruid in de Morgen een revelatie was. Het is niet bij een belofte gebleven: Claus heeft met grote regelmaat een aantal belangrijke toneelwerken geschreven en bewerkt, die hem tot de grootste theaterauteur van het hele Nederlandse taalgebied maken sedert de Tweede Wereldoorlog. Het kan hier niet onze bedoeling zijn het oeuvre van Claus - zelfs niet het voornaamste deel - ook maar bondig te bespreken. Wie Claus wil kennen of over hem wil lezen, heeft voldoende literatuur tot zijn beschikking. Samenvattend kunnen we proberen enkele lichtbogen te spannen over het toneeloeuvre van Claus. Een eerste boog zou kunnen opstijgen vanuit zijn eerste periode met De Bruid in de Morgen - Suiker - Kijk, Mama, zonder Handen - De Dans van de Reiger om maar de belangrijkste te noemen. Het einde van deze eerste periode kunnen we situeren omstreeks 1964, waarna plots een breuk optreedt. Van 1965 tot 1969 schrijft Claus een aantal politiek-contestataire stukken als Tand om Tand - Uilenspiegel - Goudland - Leven
Jan Christiaens (o1929).
en Werk van Leopold II een genre dat hem niet zo best blijkt te liggen, en dat hij trouwens noch in zijn poëzie noch in zijn romans heeft overgenomen. Dit is de periode waaruit onze tweede lichtboog zou kunnen vertrekken, en die al de helle kleuren van pre-1968 vooruitwerpt.
In 1969 keert Claus terug tot zijn vertrouwde thema's - zijn intens medelijden met de Vlaamse arme mens. Hij verrast vriend en tegenstander met het schitterende Vrijdag, een strak gebouwd drama met drie personages die ieder een omstandige analyse waard zijn, en die een taal spreken die Claus voor hen heeft uitgevonden. Interieur en Pas de Deux behoren tot deze derde reeks, waarin wij ook Jessica en Orestes kunnen plaatsen, waarvoor de auteur voor de vierde maal de Staatsprijs voor Toneel ontving. Ook zijn bewerking van Phaedra sluit erbij aan.
Wie deze drie lichtbogen ziet hangen, vindt er enkele gemeenschappelijke kleuren in terug, enkele trekken die tot het wezen van Claus behoren.
| |
| |
De eerste is de illusie, waaraan vele personages van Claus zich vastklampen. Zo'n personage is bijv. vader Pattijn in De Bruid, de ouder wordende Elena in De Dans, Jeanne Vermeersch in Vrijdag, en Theo in Thuis.
Een tweede constante is de moederbinding: in de meeste van zijn stukken treedt een moederfiguur op, zonder wie de volwassen of de onvolwassen zoon niet overeind kan blijven. Deze binding vinden we soms tot in de titel terug: Kijk, Mama, zonder Handen.
Een derde steeds terugkerende figuur is de indringer die het labiele evenwicht en de uiterlijke rust in een kleine gemeenschap komt verstoren: soms is dat een meisje zoals in De Bruid of in Thuis, soms een man zoals in Vrijdag of in De Dans.
Een vierde trek in Claus' werk is zijn haat tegen elke godsdienst of gestructureerde religiositeit, die volgens hem het diepste wezen van de mens aan banden legt en hem ongelukkig maakt, terwijl hij tegelijk de noodzaak van een ritueel handelen voor deze mens erkent. Dit blijkt duidelijk uit het liefdesspel volgens instinctieve regels in De Dans van de Reiger, uit de reminiscentie aan het misoffer in Vrijdag, en zelfs in een blasfemisch gebed zoals in Phaedra:
die naar ons loert vanuit uw nevelig rijk,
voor ons die ons dagelijks brood
in wanhoop en verwarring eten.
onze verstrikte verlangens
die bestraft moeten worden
uw verschrikkelijke adem.
De persiflage van het Onze Vader ligt er dik op.
Het vierde basisidee beschouw ik persoonlijk als het meest indringende van de denkwereld van Claus. Zij is als het ware het invalspunt waar alle lichtbogen opnieuw samenvallen: de vlucht uit de realiteit, al dan niet gekoppeld aan het verlangen om vrijwillig dit aardse leven te verlaten. Zijn kijk op het leven is fundamenteel existentialistisch, maar niet filosofisch zoals L'homme, une passion inutile of L'enfer, c'est les autres van Sartre. Dit machteloos onvermogen tot leven en samenleven vinden we terug in tal van uitspraken van Claus zelf, en in personages als Andrea en Thomas in De Bruid, in Edward in De Dans, in Georges in Vrijdag, in Rik in Thuis, en in Claude in Kijk, Mama...
Deze aders treden bij de ouder wordende Claus steeds scherper naar voren, en in zijn Jan zonder Vrees geeft hij zich bloot als nooit tevoren. Wat zegt Claus van zichzelf?
die vertelt en fantaseert en vecht en zingt,
vanuit de onmacht en vanuit de vreugde,
tegen de onverschilligheid, de banaliteit,
tegen de corruptie van het gevoel,
tegen de retoriek van de dromers
tegen het gezond verstand.
Over erotiek en politiek,
over het moeilijke samenzijn,
over het groteske, 't geheime,
intens-melancholische van de dagelijkse dingen.
met een plotse wilde hoop,
Met een ontwapenende openhartigheid schrijft een man op middelbare leeftijd (pas vijftig geworden) een tussentijds testament, en rekent hij beurtelings af - soms met bijtende ironie, soms in volle ernst - met zichzelf, met de contestatie van 1968 of wat daarvan moet overblijven, met het verval van het fatsoen in de Belgische politiek, met de vrouw en haar geheim, met zin en onzin van het bestaan. Wat heb ik, Claus, u eigenlijk te vertellen, wat loop ik hier te doen in deze verzorgde en gesnoeide wereld vol corruptie, lafheid, machtswellust, hypocrisie?
| |
| |
Hugo Claus (o1929).
De conclusie lijkt: uit dit leven verdwijnen. Maar terwijl de jonge Claus aan zijn personages nog de moedige zuiverheid kan meegeven om metterdaad hun denken in handelen om te zetten, zoals Andrea ( De Bruid) die gif inneemt, of Claude ( Kijk, Mama...) die van een hoge brug springt, zullen de helden van de rijpere Claus meer angst hebben voor de dood dan weerzin voor het leven. Edward ( De Dans van de Reiger), en Paul ( Jessica) beginnen weliswaar aan de voorbereiding van een zelfmoord, maar zij doen het uiteindelijk niet. Het bestaanscompromis bereikt bij Claus een hoogtepunt in Jan zonder Vrees (een niet zo geslaagde titel, als u het mij vraagt). De eindscène waarin Jan op tal van manieren probeert een eind te maken aan zijn leven, er telkens voor wakend zorgvuldig een toeval in te bouwen waardoor zijn opzet moet mislukken, is een meesterlijk moment van burleske zelfspot.
Voordat wij ons overzicht afsluiten met een kijkje bij de jongeren, noemen wij nog Alice Toen, die onopvallend maar met regelmaat stukken op niveau schrijft,
Johan Boonen.
waarmee zij adolescenten maatschappijen politiekbewust probeert te maken. De voorstellingen worden doorgaans gevolgd door debatten met het jonge publiek, iets wat de leerkrachten niet altijd geestdriftig stemt. Het werk van Alice Toen is in het buitenland goed bekend. Ongeveer hetzelfde kunnen we zeggen van Eva Bal, maar dan voor kinderen. Het sprookjesprins-repertoire wordt in haar dramaturgie vervangen door ludieke sensibiliseringsprocessen.
●
De oudste onder de jongeren is Johan Boonen (o1939) die al onmiddellijk de aandacht trok met De Bokken - formeel een getrukeerd proces van een oorlogsmoord - maar in feite handelend over de instinctieve drang van de mens tot zelfvernietiging. De saters jagen de leiders naar de moord en de ondergang.
Jozef Vek ligt in hetzelfde vlak: het leger als symbool van de orde. Sterk geïnspireerd vanuit zijn klassieke vorming door het antieke theater, schrijft Boonen strakcerebrale stramienen, die als het ware
| |
| |
Walter van den Broeck (o1941).
met de droge naald zijn gegrift. Daarna begint zijn werk aan overhaasting en gebrek aan rijping te lijden. Zoals bijv. De Intrede van Christus te Brussel, dat handelt over stadsverloedering en grondspeculatie in de Belgische hoofdstad. Er komen prachtige momenten in voor, zoals 't moment waarop de grondspeculant een politicus naar de top van het World Trade Center voert en naar de stad aan hun voeten wijst, zeggend: ‘Als ge mij dient, dan is dat allemaal van u!’. De verwijzing naar de bekoring van Jezus op het dak van de tempel is evident. En bovendien ter zake.
Een plaats in dit al te bondige overzicht verdient ook Walter van den Broeck (o1941): intelligent, vlot en handig, geestig en bewust van zijn talent, taalvaardig, en bovendien ook sociaal-gevoelig. Van den Broeck graaft echter niet zo diep in de maatschappelijke en menselijke werkelijkheid als hij zou kunnen en wij zouden willen. Zijn beste en meest populaire werk blijft voorlopig Groenten uit Balen (1972): een legering van milieuschets, een sociaal standpunt en een groet van sympathie aan miserie-mensen.
Na Boonen en Van den Broeck volgt Eddy Asselberghs (o1943), een theaterpracticus die vooral geboeid is door de moeilijke situatie van de enkeling in een voor hem vreemde samenleving: de grootmoeder uitgestoten uit de leefwereld van haar kinderen, de dienstplichtige in de structuren van het leger, de eerste dag van een jonge arbeider in de fabriek. De levensvisie van Asselberghs is wrang en bitter. Zijn taal is realistisch, zonder franjes, spreektaal.
René Verheezen (o1946) is ook zelf acteur, en in zijn werk geeft hij er blijk van de eisen van het medium onder de knie te hebben. Zijn tragi-komedies bewegen zich op de lijn van het Amerikaans psycho-realisme dat hij - zoals Claus - het liefst situeert bij de Vlaamse dagjesmensen: Onder Ons - Zeven Manieren om aan de Kant te blijven - De Caraïbische Zee. Het zijn aantrekkelijke stukken met een lichte toets en een pittig-directe toneeltaal.
Ook een jongere die aandacht verdient is Rudi Geldof (o1942), die zich eveneens in de sfeer van het psycho-realisme beweegt. Zijn nu al belangrijke produktie verraadt een onmiskenbaar talent, maar pas in zijn jongste stuk Noch Vis noch Vlees oriënteert hij zich op een echt persoonlijke stijl. Noch Vis noch Vlees ligt in het verlengde van zijn vorige werk: een sterke moederbinding, maar dit stuk is homogeen, authentiek en met psychologische waarachtigheid: een vrouw op middelbare leeftijd maakt in haar keuken een maaltijd klaar, en vertelt intussen haar verleden met de mannen: haar vader, haar echtgenoot, haar zonen. Het recept dat zij op het fornuis klaar maakt, mislukt. Net zoals haar leven. Een avondvullende monoloog voor een vrouw op leeftijd. Men kan zich nauwelijks voorstellen
| |
| |
Paul Koeck (o1940).
dat de auteur pas dit jaar veertig wordt.
●
Zoals de dramaturgie vlak na de Tweede Wereldoorlog sterk werd beïnvloed door de radio, zal het indringen van de televisie in onze cultuur ongetwijfeld onze dramaturgie van morgen bepalen. Het zal nog wel een tijd duren voordat de televisie haar eigen specifieke dramatische vorm zal vinden, en de stereotype Amerikaanse serials zullen even snel vergeten worden als ze gekomen zijn. Het visuele drama op het kleine scherm vereist zijn eigen taal en tekens.
Toch blijken een paar Vlaamse auteurs zich in de goede richting te ontwikkelen. Paul Koeck bijvoorbeeld, die zich vooral interesseert voor drama-documentaires, zoals De Routiers over de problemen van de vrachtvoerders, en In perfecte Staat over de handel in tweedehandswagens.
Roger van Ransbeeck - ook in Nederland al bekend - bezit de gave om in beelden voor het kleine scherm te schrijven. Een stijl- en gevoelvolle illustratie daarvan is Een Dag in December, een moderne transpositie van het Kerstgebeuren. De geboorte van een kindje op kerstavond in een ziekenwagen op de snelweg, de vreugde van de mensen die uit hun wagen stappen, de schijnwerper van de helicopter die als een nieuwe ster naderbijkomt: het zijn prachtige televisiebeelden.
Wie de gangbare mening deelt, dat de Vlamingen op de keper beschouwd een volk zijn van vertellers en schilders, zal zich misschien na dit overzicht minder op zijn gemak voelen. Als het cultuurbeleid en de theatermakers in Vlaanderen aan jonge talenten een betere begeleiding en wat meer zelfvertrouwen zouden geven, dan zouden Vlaamse toneelauteurs zich niet in ongunstige zin van hun Franstalige landgenoten behoeven te onderscheiden.
|
|