Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
Het wel en wee van de Nederlandse roman in Engelse vertalingRia Vanderauwera Als ik aan Amerikaanse vrienden vertel dat ik een studie maak over recente vertalingen van Nederlandse romans in het Engels, kijkt men daarvan op. Mensen die toch wel wat met literatuur te maken hebben, beweren dat ze nog nooit vertaald Nederlands werk in de boekhandel hebben zien liggen: ‘Dutch fiction in translation? Never heard of it’. Toch is er de laatste twee decennia (want daarover wil ik het in dit opstel vooral hebben) naast poëzie en korte verhalen wel het een en ander uit de Nederlandse romanproduktie vertaald. Sommige van de vertalingen komen steevast in de rekken van universiteitsbibliotheken terecht, omdat ze daarvoor hoofdzakelijk bedoeld zijn: reeksen voor studenten en docenten Nederlands. Andere worden uitgebracht door kleine ‘elitaire’ uitgeverijen. Een fonds van buitenlands werk in vertaling is er een prestigezaak. Men is niet zo afkerig van experimenten en mikt daarmee vanzelfsprekend op een in de literatuur geïnteresseerd publiek. Zo'n werk wordt zelden op grote schaal verspreid. Een enkele keer neemt vertaald Nederlands werk wel eens een ruimere baan. Zo haalde I, Jan Cremer de zevende plaats op de bestsellerslijst van New York, en kon men enkele jaren geleden de pocketeditie van Geeraerts' Gangrene met gemak in de ‘paperback outlets’ van supermarkten en vlieghavens kopen.
Voor lezers uit de Nederlandse ‘bronpool’ is het wellicht instructief te zien wat er zoal van bij ons in de Engels/Amerikaanse ‘doelpool’ vertaald wordt, hoe dat gebeurt, wie dat uitgeeft, hoe zo'n werk aan het ‘doelpubliek’ gepresenteerd wordt, en hoe het eigenlijk komt dat zelfs belezen Amerikanen er dan niet eens weet van hebben. Wat volgt kan vanzelfsprekend maar een beknopte schets zijn.
De laatste twintig jaar wordt er vooral bellettrie uitgebracht: werk dat door de smaakmakende gemeenschap van uitgevers, critici en academici tot de ‘literatuur’ gerekend wordt. Zo is er bijvoorbeeld het hedendaagse werk van Wolkers, Geeraerts, Michiels, Insingel... en het al wat oudere werk van Elsschot, Streuvels, Emants, Van Schendel. Als men verhalenbundels en verhalen in tijdschiften niet meerekent, komt men voor de periode 1961-1980 tot een vrij evenwichtig verspreid gemiddelde van 2,5 publikatiesGa naar eindnoot(1) - romans - per jaar, met pieken toen de Bibliotheca Neerlandica en de Library of Netherlandic Literature nog in produktie waren.
In de periode die daar evenwel aan voorafgaat, het einde van de jaren vijftig en begin van de jaren zestig, werd er heel wat meer uitgebracht. Van 1958 tot en met 1960 bijvoorbeeld verscheen er een hele reeks vertalingen uit het Nederlands, zowel in Groot-Brittannië als in de Verenigde Staten. Veel van die boeken werden druk besproken in kranten en tijdschriften, en sommige hadden zelfs een redelijk succes, en werden herdruktGa naar eindnoot(2). Het zijn vooral werken die door hun traditioneel verhalend proza, documentaristisch thema (jeugddelinquentie, bejaardentehuizen, doodstraf, het Joodse wedervaren in de Tweede Wereldoorlog...) en boeiende situering (het exotische Nederlands-Indië, avonturen op zee...) voor een breed publiek interessant moeten zijn geweest, ongeacht of ze nu al dan niet tot de ‘literatuur’ gerekend werden. Voor Dermoût, Timmermans, Van der Veen is dat wel het geval; Bakker en Den Doolaard rekent men al gemakkelijker tot het populaire genre; Van Aerde, Storm en Willards zijn nauwelijks of niet bekend in de Nederlandse literatuur.
Na 1960 komt er meer uitgesproken literair werk, zij het nog met mondjesmaat. Twee factoren hebben ogenschijnlijk een rol gespeeld bij die verschuiving: de zich wijzigende situatie in de Amerikaanse en | |
[pagina 339]
| |
Britse uitgeverswereld en de activiteiten van de Stichting voor Vertalingen.
In de jaren zestig, eerst in de Verenigde Staten en daarna in Groot-Brittannië rommelde het in de uitgeverswereldGa naar eindnoot(3). Uitgeverijen die vroeger het bezit waren van een of enkele personen (familiebedrijven b.v.) werden grotere firma's. Aandeelhouders kregen het nu voor het zeggen, en het bestuur werd waargenomen door raden van beheer. Op hun beurt werden die bedrijven dan nog vaak geannexeerd door grotere conglomeraten. Die situatie leidde tot de onvermijdelijke nadruk op het maken van flinke winsten, een strakker financieel beleid, minder ‘avontuurtjes’, en dus veiliger boeken. De bestseller werd een belangrijk doel, zo mogelijk als een pakket van hardcover, paperback (= pocket), film en/of televisiereeks. Zo'n beleid gaat natuurlijk ten koste van werk dat allesbehalve slecht is, maar weinig of geen beloften voor een uitzonderlijk succes (en winst) inhoudt. Buitenlands werk, vooral als het uit weinig ophefmakende gebieden komt, wordt niet meer zo spontaan in vertaling uitgebracht. Dat er toch uit het Nederlands vertaald werd en wordt, is te danken aan de impulsen die met name uitgaan van de Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk, gemakshalve, de Stichting voor VertalingenGa naar eindnoot(4) genoemd. Ze behartigt de belangen van de Vlaamse en Nederlandse bellettrie en heeft de laatste twee decennia in Engelstalige contreien meer voet aan de grond gekregen.
De meeste romans die nu in Engelse vertaling gepubliceerd worden, komen tot stand door de bemiddeling en vaak ook door de financiële steun van de Stichting. Dat gold niet voor het lijstje romans uit 1958-1960 (zie noot 2). De meeste daarvan werden niet vermeld in de verjaardagsbrochure van de Stichting (1954-1974), die alleen titels bevatte waarvan ‘aangenomen kan worden dat er zonder Stichtingshulp geen, slechtere, of zeer vertraagde resultaten waren geweest’. Door de verstrakking van het uitgeversklimaat is de situatie nu duidelijk heel anders en moeilijker geworden. Werk van De Hartog en detectiveschrijver Janwillem van de Wetering doen het natuurlijk wel zonder enige hulp, maar beiden zijn gevestigde waarden in het Engelse taalgebied, behoren ook meer tot het populaire genre en schrijven bovendien nu zelf in het Engels. In tegenstelling daarmee kwam het overgrote deel van de kwaliteitsfictie tot stand via steun van de Stichting. Dat werk moet het ook meer en meer hebben van kleine, nog bestaande, of al weer nieuwe ‘elitaire’ uitgeverijen, die naast of met de reuzen in de uitgeverswereld (ze maken er soms deel van uit) een bellettristisch profiel willen behouden of opbouwen. De Londense uitgever John Calder verwoordde het idealistische en het hachelijke van zo'n onderneming op de volgende manier: ‘We publish what we feel has intrinsic merit and where the author is likely to grow in stature over a period of time. There is only a small market these days for any serious fiction but we try to persist’Ga naar eindnoot(5). Naast John Calder (Vestdijk, Rum Island; Mulisch, Two Women) zijn er in Londen onder meer, Peter Owen (Bordewijk, Character; Ruyslinck, The Deadbeats, Golden Ophelia en The Reservation), Secker and Warburg van de Heinemann groep (Wolkers, A Rose of Flesh, The Horrible Tango), in New York, Red Dust (Insingel, Reflections, A course of Time), Persea Books (Boon, Minuet), Riverrun Press. Die laatste brengt sinds kort Calders ‘fiction’ uit in de VS. Ze voert daarvoor een onmiskenbare ‘elitaire’ reclame: ‘Riverrun Press - not for pulp fiction fans, Philistines, or moral majority - announces a new international quality fiction series’Ga naar eindnoot(6). | |
[pagina 340]
| |
‘Karakter’ van Bordewijk is in het Engels vertaald door E.H. Prince en uitgegeven door Peter Owen (Londen).
Een ondernemend auteur, vertaler of redacteur (‘editor’) speelt ook wel eens een rol, en dat met of zonder extra steun. Zo vertaalde James Brockway Heeresma's novelle Een Dagje naar het Strand zomaar voor zijn plezier en kon het plaatsen in een op dat moment betrekkelijk nieuwe quality paperback-reeks, als nummer tien van London Magazine Editions, waar het overigens veel succes had. Auteur Jan Cremer had geen duwtje nodig om vertaald te worden. Het permissieve karakter en de Amerikaanse echo's van zijn (pseudo-)autobiografieën waren hieraan niet vreemd: denk aan Henry Miller en The Beats bijv. Bovendien werd I, Jan Cremer (1965) erg au sérieux genomen. De Amerikaanse uitgever, Shorecrest, speculeerde niet alleen op het shockeffect maar drukte ook een woord vooraf af waarin de auteur en criticus Seymour Krim Cremer vergeleek met de groten uit het genre van de imaginaire autobiografie: Gorki, Genet, Céline en Miller. De associatie werd ook prompt gebruikt in de reclamecampagne die Shorecrest voerde en in de vele daaruit voortvloeiende besprekingen. De enthousiaste vertaler (Jon Swan) en de ‘editor’ (Richard Seaver) zorgden dan weer voor Geeraerts' Gangrene (1975). Swan had voor Grove Press een lovend rapport geschreven en enkele fragmenten vertaald. Grove wilde het wel. Maar toen de uitgeverij kort daarop in financiële moeilijkheden geraakte, nam Seaver Gangrene mee en publiceerde het onder zijn eigen ‘imprint’ (‘A Richard Seaver Book’) bij Viking Press. Een geestdriftig artikel van Henry Miller werd in verschillende Amerikaanse kranten afgedrukt, en het niet onaardig succes van Gangrene leidde dan weer tot de vertaling van Ik ben maar een Neger en Het Verhaal van Matsombo als Black Ulysses (1978) opnieuw bij Seaver en Viking.
Een groot aantal vertaalde romans verscheen in twee prestigieuze reeksen, The Bibliotheca Neerlandica en The Library of Netherlandic Literature. De bedoeling was de Engelstalige wereld, en meer speciaal wie Nederlands en literatuur studeerde, een pakket informatie over de Nederlandse Letteren te bezorgen. The Bibliotheca Neerlandica startte in de jaren zestig als een gezamenlijke onderneming van Sijthoff (Leiden), Heinemann (Londen) en vanaf het derde jaar ook London House and Maxwell (New York). De Stichting was toen van oordeel dat het bevorderen van vertalingen van hedendaags werk vooral een aangelegenheid van auteurs en uitgevers was, en dat ze zichzelf beter toe kon leggen op het bevorderen van meer klassiek werk. De Bibliotheca bracht dan ook romans uit de | |
[pagina 341]
| |
‘Twee vrouwen’ van Harry Mulisch is door Els Early in het Engels vertaald en uitgegeven door J. Calder (Londen) en Riverrun Press (New York).
negentiende en twintigste eeuw, zoals Multatuli (Max Havelaar), Couperus (Old People and the Things that Pass), Teirlinck (A Man in the Mirror), Vestdijk (The Garden Where The Brass Band Played) en ook twee bundels religieuze en seculaire literatuur uit de Middeleeuwen. The Library of Netherlandic Literature werd uitgegeven door Twayne Publishers, een van de kleinere huizen dat zich een reputatie had opgebouwd met het uitgeven van monografieën en wereldliteratuur in vertaling die het bij universiteitsbibliotheken gemakkelijk kwijt konGa naar eindnoot(7). De Library begon in de jaren zeventig en weerspiegelde de lichtelijk gewijzigde visie van de sponsors. Het ging er nu om, naast wat oudere ook recente bellettrie te publiceren. Zo vinden we Streuvels (The Long Road) en Emants (A Posthumous Confession) maar ook Ruyslinck (The Depraved Sleepers / Golden Ophelia) en Michiels (Book Alpha / Orchis Militaris).
Geen van beide reeksen werkten hun volledig programma af. Ze hielden ermee op na respectievelijk 10 en 12 boekdelen te hebben gepubliceerd. Maar inmiddels werden toch allerlei bibliotheken voorzien van Nederlandse literatuur in vertaling en konden docenten in de Nederlandse literatuur in het buitenland gebruik maken van en verwijzen naar bestaand materiaal.
Nederlandse fictie komt ook wel eens in het uitgesproken commerciële circuit terecht. Zo kwamen I, Jan Cremer, Gangrene en Wolkers' Turkish Delight na de in Engelstalige landen gebruikelijke eerste hardcovereditie ook uit als paperback zowel in Groot-Brittannië als in de U.S.A. De Amerikaanse editie van Turkish Delight (Dell) maakte daarbij dankbaar gebruik van de ook in de USA uitgebrachte filmversie, en werd aangeboden ‘with 8 pages of pictures from the film’. In dat verband valt ook Walschaps The Man Who Meant Well te vermelden. De Belgisch-Nederlandse reeks die naar het boek gemaakt was, werd ook door de BBC uitgezonden. Zonder een voorafgaande hardcover bracht Panther een paperbackuitgave op de markt als ‘tie-in’ met de televisieserie: ‘an outstanding modern classic of European literature - now a major television serial’.
De presentatie van de vertaalde romans - omslag, flapteksten, inleiding - zijn vaak interessante aanduidingen over de opvatting van ‘editors’ en uitgevers over het Nederlandse werk dat ze uitbrengen, en vooral over de manier waarop ze bij de lezers belangstelling willen wekken. Het werk uit de eerder genoemde reeksen evenals dat in literaire fondsen krijgt | |
[pagina 342]
| |
Ward Ruyslincks ‘Golden Ophelia’ is door David Smith in het Engels vertaald en door Peter Owen (Londen) uitgegeven.
doorgaans een discrete en informatieve ‘verpakking’: enkele bio-bibliografische gegevens, verwijzingen naar de uiterst belangrijke plaats die de auteur in de bronliteratuur inneemt - ‘one of the most powerful and masterly of modern Flemish authors’ (omslag van Walschaps Marriage / Ordeal), ‘one of Holland's most distinguished modern writers’ (omslag van Bordewijks Character), en naar de aansluiting die ze hebben met de Europese literatuur - Emants wordt vergeleken met Zola; Insingel met Sollers, Butor en Beckett; Lampo met Kafka, Breton en E.T.A. Hoffmann. Opvallend is daarbij de haast verontschuldigende manier waarop de werken uit de Library of Netherlandic Literature geïntroduceerd worden. Iets in de aard van: sorry dat we jullie storen met deze vertaling; het boek is voor jullie misschien niet zo bijzonder interessant; maar we hebben een excuus; voor ons is het een belangrijk werk. In de inleiding bij Book Alpha / Orchis Militaris wordt gezegd dat Ivo Michiels ‘did not fully realize his concept of an unorthodox prose work’, en dat dan nog op een moment waar er volgens de schrijver van het voorwoord ‘a general tendency to return to the more orthodox form of the novel’ waar te nemen is. Toch blijft Michiels' werk een ‘serious and skillful attempt’, en vooral ‘constructive and stimulating [...] in the development of contemporary Netherlandic letters’.
Die houding lijkt een typisch uitvloeisel van het minoriteitscomplex waaraan ‘kleine’ literaturen menen te moeten lijden ten opzichte van ‘grote’. Bij de voorzichtige introductie van Ruyslincks The Depraved Sleepers / Golden Ophelia merkte een recensent echter op, ‘although Krispijn's [= redacteur van de serie] introduction seems perfunctory, even oddly dissuasive, these interesting novels deserve a much wider readership than they wil probably get’Ga naar eindnoot(8).
Werken waarvan men oordeelt dat ze wel eens zouden kunnen inspelen op de smaak van een breder publiek lijden blijkbaar niet onder dat verontschuldigende gemanoeuvreer. Hun verpakking is duidelijk aggressiever. De gedurfdheid van I, Jan Cremer, Gangrene en Turkish Delight wordt zonder meer in de verf gezet, vooral als het om omslagen van paperbacks gaat. Een goed voorbeeld van het ter harte nemen van de (veronderstelde) smaak en interesses van het beoogde publiek is de ‘geforceerde’ voorstelling van Geeraerts' Black Ulysses als een soort epos over de zwarten in Afrika. Op de flap wordt het boek aangeboden als een tegenhanger van Roots (bestseller en televisieserie) waarin deze keer nu niet het | |
[pagina 343]
| |
Elsschots ‘Lijmen’ ‘Het been’ en ‘Het Dwaallicht’ werden door de uitgevers Heinemann (Londen) en Sythoff (Leiden) in één volume samengebracht. Engelse vertaling: Alex Brotherton.
verhaal van de naar Amerika gevoerde zwarten gedaan wordt, maar wel ‘in equally searing terms’ dat van ‘their latter-day counterparts, the black Africans who remained in their native lands’. Bovendien heeft men Geeraerts' twee novellen niet alleen in één boekdeel gebundeld, zoals dat ook in de Nederlandse editie van 1970 gebeurde, maar als een roman met de nadrukkelijke vermelding ‘a novel by Jef Geeraerts’ op het omslag. De titel, de associatie met Roots en de nieuwe genre-aanduiding suggereren een episch élan dat het werk eigenlijk niet heeft. Maar het is wel een handig zetje om zo aan het boek de aandacht te geven die het ongetwijfeld verdient. Over de zuiver vertaaltechnische aspecten van de in het Engels vertaalde Nederlandse romans is natuurlijk heel wat meer te zeggen dan in dit kort bestek mogelijk is. Ik vermeld hier toch enkele punten.
Echte fouten die te wijten zijn aan gebrekkige kennis van de oorspronkelijke taal zijn miniem en raken zelden aan het totaalbeeld van de tekst. Een uitzondering hierop is bij voorbeeld Daisnes The Man who had his Hair cut short (1965) dat duidelijk vertaald werd door iemand de de syntaxis van het Nederlands niet meester was. Ironisch is wel dat de vertaler (op het omslag staat: gekozen door de auteur zelf) met de beste bedoelingen gewerkt heeft. Hij schreef een uitgebreide inleiding voor het boek en benadrukte hierin hoe belangrijk het wel was voor de Nederlandstalige Belgische literatuur om vertaald te worden. Voorts waren recensenten vol lof over de kwaliteit van de vertaling. Maar die vergelijken geen teksten; ze kennen geen Nederlands of hebben er geen tijd voor. Hun waardering is bedoeld voor een goed lopende Engelse tekst. En die blijkt ontzettend belangrijk te zijn voor het doelpubliek. Als de vertaling vreemd aandoet, komt er prompt kritiek. De meeste ‘wijzigingen’ in de vertaalde romans hebben trouwens met die gevoeligheid voor vlotte en goed geredigeerde teksten te maken. Zo wordt de interpunctie bijna altijd gestandardiseerd (aanhalingstekens bij directe rede bijv.). Als dat niet gebeurt, komt er wel eens een boze reactie: ‘the irritating absence of inverted commas to distinguish dialogue’Ga naar eindnoot(9) werkte storend voor een recensent van Heeresma's A Day at the Beach. Ouderwets Nederlands wordt modern Engels. Zo klinkt Max Havelaar (1967) veel moderner dan de Nederlandse tekst uit 1860. De ‘Vlaamse’ inslag in het werk van Streuvels of Boon wordt ook niet door een of ander dialectisch equivalent vervangen. Te maniëristische woordkeuze | |
[pagina 344]
| |
‘Het Boek Alfa’ and ‘Orchis Militaris’ van Ivo Michiels werden in het Engels vertaald door Adrienne Dixon en verschenen in ‘The Library of Netherlandic Literature’.
(Teirlinck bijv.) of gezochte beeldspraak (Ruyslinck bijv.) wordt ‘gewoner’ gemaakt.
Ook is er in de vertalingen over het algemeen een tendens naar vertrouwde en traditionele narratieve houdingen. Zo wordt het nouveau roman-achtige onderkoelde proza van Remco Campert uit Liefdes Schijnbewegingen in No Holds Barred tot een veel meer gebonden vertelling omgevormd, tot een conversatietoon die bijna gemoedelijk wordt. Een te slordig ‘gesproken’ vertelling wordt dan weer bijgestuurd tot een beter na-de-feiten relaas. Zo zijn I, Jan Cremer en Jan Cremer writes again verbeterde redacties van de Nederlandse teksten: stuntelige formuleringen werden gladgestreken en te omslachtige passages werden bekort. Ook in Gangrene en Black Ulysses werden zulke correcties aangebracht. Tenslotte schrijft men ook natuurlijker dialogen en worden de vertalers vaak meegesleept door gedurfdheid, grapjes en schuine opmerkingen die ze nog eens extra kracht bijzetten. Het streven naar goed lopende Engelse teksten en conventioneel proza ten koste van sommige stilistische eigenaardigheden in de originele teksten is wellicht gedeeltelijk te wijten aan een algemeen ‘corrigerende’ tendens bij (proza-)vertalers maar ook aan de perifere positie die vertaalde Nederlandse fictie in anglofone gebieden toegewezen krijgt. Ze heeft er geen actieve rol in en wordt niet in staat geacht de eigen literatuur te beïnvloeden, laat staan te vernieuwen. In zo'n geval acht men de tolerantie van de al niet erg vertaalvriendelijke Engelstalige lezer voor ‘vreemde’ teksten doorgaans aan de lage kant. Vandaar het belang van leesbaarheid en vlotheid, en het pragmatische compromis tussen ‘trouw’ aan de originele tekst en tegemoetkoming aan de lezers.
Trouwens het bereiken van die lezers speelt de Nederlandse roman in vertaling serieuze parten, want hoe komt het nu dat mijn Amerikaanse vrienden van al dat gepubliceerde niets in hun boekhandel terugvinden. Daar zijn verschillende redenen voor. Zo worden de werken gewoonlijk op erg kleine schaal verspreid. Op de distributie heeft de Stichting ook geen controle meer. Haar financiële steun zou er wel eens een negatief effect op kunnen hebben. De uitgeverijen raken toch uit hun kosten en maken zich dus liever niet druk om het werk behoorlijk te adverteren en te verspreiden. Maar de hoofdreden ligt wellicht bij de houding van mijn Amerikaanse vrienden zelf, en die van het hele Engelstalige publiek. Het geringe succes van de Nederlandse literatuur in anglofoon gebied is voor een | |
[pagina 345]
| |
‘Turks Fruit’ van Jan Wolkers werd door Greta Kilburn in het Engels vertaald en door uitgever Dell (New York) op de markt gebracht.
groot deel te wijten aan de notoire onverschilligheid voor buitenlands werk aldaar. De literaire vertaalactiviteit staat er op een laag pitjeGa naar eindnoot(10). Er is geen dwingende behoefte aan ingevoerde teksten, genres of thema's en zeker niet als de oorspronkelijke literatuur er een is uit een taalgebied waar het aan revoluties en schrijvende dissidenten ontbreekt. Zo worden Latijnsamerikaanse auteurs wel vertaald én gelezen. Ze komen misschien niet op de bestsellerslijsten terecht, maar hebben toch in ieder geval weerklank bij literair geïnteresseerden, en daar is het merendeel van de uit het Nederlands vertaalde romans ook voor bedoeld. Maar voor weinig sensationele literatuur is er geen belangstelling, dus die wordt amper vertaald, en als ze vertaald wordt, komt ze in niet veel boekhandels terecht, dus is ze niet ‘aanwezig’ en is er dus geen vraag naar, de spreekwoordelijke cirkel waar af en toe wel eens aan ontsnapt wordt. Voorts is er ook de vaak over het hoofd geziene discrepantie tussen de hedendaagse Engelstalige en Nederlandse romanproduktie. Wat de eerste aangaat zwaait de dikke Amerikaanse roman de scepter. De romans zijn dik, ruim van thematiek, | |
[pagina 346]
| |
Jan en Marianne Swan vertaalden Jef Geeraerts' ‘Ik ben maar een neger’ en ‘Het verhaal van Matsombo’. Beide boeken werden onder de titel ‘Black Ulysses’ door Richard Seaver bij Viking Press uitgegeven.
hebben veel personages, en staan bol van verwijzingen naar de actuele sociale en politieke situatie. De Nederlandse roman is eerder een novelle, beperkt van thema en situering, binnenkamers en hij verraadt een zorg voor een esthetiserende stijl en taalgebruikGa naar eindnoot(11). Er is voor dat type ‘sierproza’ niet zo veel belangstelling. Dat heeft niets te maken met de intrinsieke waarde maar gewoon met de uiteenlopende opvattingen over het genre van de roman en over de daarin gecanoniseerde manier van schrijven. Dat verschil is soms te merken in recensies van Nederlands werk: het thema vindt men soms te mager en de taal en vormgeving te gekunsteld. In dat licht bekeken zijn Gangrene en Black Ulysses interessante pogingen om de kloof tussen Nederlandse en Engelse fictie te omzeilen. Het zijn romans die spelen in de politiek woelige derde wereld en geen intimistische novellen gesitueerd in het Vlaamse of Nederlandse landschap. Voor literatuur van, over en uit de derde wereld is er in de Engelstalige gebieden (en ook bij ons) tegenwoordig nogal belangstelling. De vraag naar literatuur uit wat nu Indonesië en Zaïre is, en uit Suriname en de Antillen, blijkt ook uit de rapporten van de Stichting voor Vertalingen. De geplande Library of the Indies (geredigeerd door E.M. Beekman en uitgegeven door de University of Massachusetts Press) is hieraan een tegemoetkoming. Ze bevat onder meer Du Perrons Land of Origin, een heruitgave van Max Havelaar en werk van Couperus en Vuyk. Vooropgezet dat ze geadverteerd en besproken wordt in literaire bladen waar dat soort boeken nu in zijn, heeft ze misschien kans op een behoorlijk succes. Zelf vind ik dat Frank Martinus Arion dringend aan Engelse vertalingen toe isGa naar eindnoot(12). Ik heb ook sterk de indruk dat zijn romans het wel eens erg goed zouden kunnen doen. Ze zijn aan de dikke kant, hebben een heleboel personages, allerlei verwikkelingen en een internationale ‘setting’. Op de omslag zou men bij voorbeeld deze tekst kunnen drukken: ‘Like the Trinidadian author V.S. Naipaul, Frank Martinus Arion, a Dutch writing Antillian, is fascinated with the confrontation between the peoples, cultures and political beliefs of the Western and Third World. Like Naipaul, Arion is capable of translating his striking perceptions into masterpieces of fiction which never fail to captivate the reader’. Misschien vindt men zo'n manier van doen te zeer op het buitenlands publiek gericht, en is de associatie met V.S. Naipaul, een van de groten in de hedendaagse Engelse literatuur, te | |
[pagina 347]
| |
geforceerd. Mogelijk, maar als men de keuze heeft tussen het vertalen van introspectieve woordkunst die het niet doet, en tijdsromans die het wel zouden doen, en nog erg goed zijn ook, dan zijn ‘marketing’ -praktijken misschien toch het overwegen waard. Het kan de Nederlandse literatuur alleen maar ten goede komen. |
|