Bretanje is weer poëzie.
De vitaliteit van de actuele regionalistische beweging in Frankrijk wordt voor een groot stuk bepaald door de koortsachtige sfeer die hangt rond alles wat met de volksmuziek te maken heeft. Bij bepaalde minderheden heeft ook de literatuur een belangrijk aandeel in deze regionalistische opleving. Hierbij denken wij in eerste instantie aan Occitanië en Bretagne.
Bretanje is weer poëzie. Een meer suggestieve titel voor zijn bloemlezing uit de hedendaagse Bretonse lyriek kon auteur Jan Deloof moeilijk bedacht hebben, ook al gaat het hier om een variante op de uitspraak ‘Bretagne est poésie’ van de middeleeuwse schrijfster Marie de France die met haar ‘lais’ (een bepaalde vorm van het korte verhaal) de literatuurgeschiedenis inging. Wat is het verband tussen het zinnetje van Marie de France en de titel van Jan Deloof? En wat zit achter het sleutelwoordje ‘weer’ dat deze laatste gebruikt?
In de 8e eeuw reeds moet er een bijzonder rijke literatuur in het Bretons bestaan hebben. Haar vertelstof was het die vier eeuwen later vooral de Brits-Keltische roman in de andere Westeuropese literaturen zou inspireren. Van de vroegste periode in de Bretonse literatuur is echter niets aan teksten overgebleven. Pas in de 14e eeuw treffen we de eerste handschriften aan. Hoewel deze literair minder interessant zijn, is hun filologische waarde nauwelijks te schatten. Hun versvorm wijst er immers op dat er een hele traditie aan voorafgegaan is en dat er een heel sterke mondelinge overlevering van literaire teksten bestaan moet hebben. Voor een nieuwe bloei van de Bretonse letteren moeten we wachten tot de romantiek, speciaal tot 1838, het jaar waarin Kervarker - in het Frans Villemarqué - zijn Barzaz Breiz publiceert. Deze verzameling volksliederen zal een opvallende nieuwe bloei van de Bretonse literatuur inluiden. Marie de France had het dus klaarblijkelijk over de rijkdom van de eerste bloeiperiode in de Bretonse literatuur, Jan Deloof heeft het over de nieuwe bloeiperiode.
De gebloemleesde gedichten worden ingeleid door Tugdual Kalvez van wie ook een aantal sterk geëngageerde gedichten zijn opgenomen. Dezelfde vinnige, maar ook wrange toon die ons bij de dichter Kalvez treft, vinden we ook in dit woord vooraf waarin hij een bezielde literatuur - de dichtkunst in het bijzonder - voor ‘een wapen in een ongelijke strijd’ tegen de Franse politiek van ostracisme houdt. Hierbij aansluitend brengt Jan Deloof een beknopt overzicht van de Bretonse literatuur, waarbij het accent op de produktie van deze eeuw ligt. Een weelde aan auteurs en aan rijkdom aan waardevol werk in onze tijd kunnen niet wegnemen dat het voor het oude Keltisch volgens Deloof vijf voor twaalf is.
Dan volgen de gedichten. Vertaald uit het Bretons in het Nederlands, zijn zij van een voortreffelijke poëtische zeggingskracht. Het begint met enkele teksten uit de Barzaz Breiz als een soort aanloop naar de 20e eeuw. Na de Bretonse Rodenbach Kalloc'h, komt Loeiz Herrieu, stichter van het maandblad Dihunamb aan het woord. Hierop laat Deloof teksten volgen van dichters die vooral - sommigen in een eerste fase - rond Gwalarn werkten: o.a. enkele van Roparz Hemon, de grondlegger van het tijdschrift en van Youenn Drezen. In de gedichten van na 1945 wordt het engagement naarmate de jaren vorderen, sterker voelbaar. Universeel humanitaire en op de specifiek Bretonse problemen afgestemde verzen wisselen mekaar af. Deze laatste klagen het interne kolonialisme met zijn economische, sociale en morele kwalen aan:
Ik werk aan de vooruitgang van Bretanje
De kracht van het volk zal het Land behoeden
We moeten het koloniaal bewind verslaan
Opdat er werk zou zijn voor alle handen
(uit Arzela van Tugdual Kalvez)
In Bretagne zone heureuse valt een sarcastische Kalvez Bretagnes toeristische ‘roeping’ aan:
‘Les pommes de terre pour les cochons,
Les épluchures pour les Bretons!’
Het is het hele zomerfeest
voor de toerist mooi weer geweest!