Camille Looten (1855-1941).
De geschiedenis van de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen blijft nog een grote onbekende in een periode waarin de historiografie van de Vlaamse Beweging nogal floreert. Met deze terechte opmerking leidt Dr. Michiel Nuyttens zijn biografie Camille Looten (1855-1941). Priester, wetenschapsman en Frans-Vlaams regionalist in. Volgens de auteur loopt de weg naar een verantwoorde historiografische synthese van de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen via een reeks monografieën. Vanuit deze optiek ging M. Nuyttens werken op Dr. Kan. Camille Looten, één van de sleutelfiguren in de regionalistische beweging in Frans-Vlaanderen in de eerste helft van de 20e eeuw. Looten was immers meer dan 40 jaar voorzitter van het ‘Comité flamand de France’ en een tijdlang ook erevoorzitter van het ‘Vlaams Verbond van Frankrijk’. Bovendien was hij bevriend met de sociaal-democratische priester Jules Lemire die van 1893 tot aan zijn dood in 1928 onder andere volksvertegenwoordiger van het Noorderdepartement was. Lootens socio-religieuze en politieke betrokkenheid werpt een licht op zijn persoonlijkheid en op de opvattingen en controversen die zijn tijd kenmerkten. Niet zelden had ze zelfs een invloed op zijn regionalistische ideeën.
Een indrukwekkende bibliografie - 23 bladzijden - gaat aan het eigenlijke corpus van het werk vooraf. Dr. Nuyttens maakt een indeling in 6 hoofdstukken:
hoofdstuk I: Vormingsjaren, 1855-1890; hoofdstuk II: De jonge hoogleraar. Ideeën en werk, 1890-1900; hoofdstuk III: De ‘lemerist’, 1900-1914; hoofdstuk IV: De Eerste Wereldoorlog, 1914-1918; hoofdstuk V: De grote tijd, 1918-1933; hoofdstuk VI: De laatste levensjaren, 1934-1941.
Deze indeling is gebaseerd op de regionalistische en socio-politieke ontwikkelingsgang die Looten doormaakte. Op deze 6 hoofdstukken laat M. Nuyttens een besluit volgen. Daarna komen nog ruim 40 bladzijden nota's.
We komen even terug op de kern van het werk.
Van Lootens jeugd en vormingsjaren - hoofdstuk I - onthouden we dat hij als jong seminarist ging studeren aan de pas opgerichte Katholieke Universiteit van Rijsel. Nadat hij met een proefschrift over Vondel en nog een Latijnse studie over Hugo de Groot (Grotius) aan de Parijse Sorbonne de graad van doctor in de letteren behaalde, werd hem in 1890 de leerstoel buitenlandse letterkunde aan de Katholieke Universiteit te Rijsel toegewezen. Looten had ongetwijfeld een grote liefde voor zijn moedertaal die hij in haar dialectisch en in haar algemeen beschaafde vorm kende. Al met al hield hij zich tijdens deze eerste periode in bepaalde opzichten op de vlakte. Zoals uit zijn correspondentie met Lemire, blijkt, meende hij dat hij pas met zijn benoeming als hoogleraar voldoende armslag zou hebben om zich te engageren. En hierbij dacht hij vooral aan de volkstaal en aan het regionalisme in het algemeen.
De jonge hoogleraar Looten - hoofdstuk II - kon echter weinig indruk maken. Daarvoor was hij te gematigd. Hij aanvaardde de republikeinse staatsvorm pas nadat de paus de Franse katholieken hiertoe opgeroepen had. Politiek gezien was hij geremd. Zijn vriend-priester en opkomend parlementslid Lemire probeerde hij steeds weer te matigen in diens politiek enthousiasme voor een sociaal en liberaal katholicisme. Wat het sociale vraagstuk betreft, was Looten dus eveneens opvallend voorzichtig. Slechts stapvoets zou hij Lemires christen-democratische idealen ook tot de zijne maken. Als ondervoorzitter van het ‘Comité flamand de France’ wilde hij de traditionele werking van het Comité niet doorbreken. Een houding die helemaal niet van zin voor bezieling en activering getuigt.
Tussen 1900 en 1914 - hoofdstuk III - ging Looten zich eindelijk meer uitgesproken als lemirist opstellen, wat hem enigszins in opspraak bracht. Hij opteerde voor de scheiding tussen Kerk en Staat in Frankrijk. Looten, die in 1899 voorzitter van het ‘Comité flamand de France’ was geworden, zag hierin een unieke kans om de volkstaal te redden. Voor Looten brak tussen 1910 en 1914 echter een benarde tijd aan als gevolg van de moeilijkheden die rezen uit zijn trouw aan Lemire. Deze laatste zou ten andere in 1914 in zijn priesterambt geschorst worden.
De oorlogsjaren - hoofdstuk IV - isoleerden Looten in Rijsel. Toch hield het Comité geregeld zijn studievergaderingen. Zijn voorzitter streefde ernaar de oorspronkelijke doelstellingen van het Comité te herbronnen. Terzelfdertijd wees Looten elke vorm van radicalisme of inmenging van de extreme vleugel van de Vlaamse Beweging kordaat af.
Na de oorlog brak dan Lootens ‘grote tijd’ aan - hoofdstuk V. De oorlog had de toenadering tussen de Kerk en de Republiek bewerkstelligd. In Frans-Vlaanderen werd het regionalistisch reveil duidelijk: het ‘Comité flamand de France’ kwam tot een ongekende bloei, er ontstonden vanaf 1919 diverse Vlaamse studiekringen die Looten uitbundig steunde en het aantal Frans-Vlaamse publikaties groeide aan. Uit de bovengenoemde Vlaamse studiekringen zou in 1924 de ‘Union des Cercles Flamands de France’ groeien waarvan