Gaston Durnez (o1928).
egaalgrijs van temperament. Wat ze op niveau brengt, is het feit dat Durnez zo overtuigd zelf een rol speelt in zijn cursiefjes. Hij is als toeschouwer en verteller geen verslaggever of commentator meer. Hij is een medium dat door zijn aanraking het triviaalste onderwerp glans verschaft.
Het hoeft inderdaad niet veel om het lijf te hebben wat Durnez beschrijft. Zijn figuren hebben geen naam, zijn onderwerpen geen nieuwswaarde. Hij zoekt voortdurend aanleiding tot het uiten van weemoed, wat heel klassiek is voor het cursiefje dat zijn inspiratie vooral in het kleine leed zoekt. Een onuitputtelijke bron is uiteraard zijn journalistieke carrière bij de krant. De stofferige journalist die na zijn pensioen ervaren moet hoe hij de anonimiteit van de krantenpagina moet inruilen voor de totale vergetelheid, is zijn typepersonage. De tragiek blijft bij Gaston Durnez echter leesbaar door de documentaire waarde die hij aan zijn verhaal verleent: hij zet een monumentje neer. En op nog diverse andere manieren stileert hij die stille tragiek. Zijn personages relativeren zelf met een eenvoudige, epigrammatische wijsheid hun lot. Soms wordt het stukje met een retorische vraag afgesloten, of kleedt Durnez 't met een plechtige woordkeuze in alsof hij het allemaal een beetje tegen wil en dank meemaken moet.
Alles wijst er dus op dat je in deze cursiefjes veel gevoel voor taalnuances kunt verwachten. Taal is een spel en moet doordenkertjes bevatten, zoals wanneer Durnez de wijnkaart een ‘litanie van Bordeaux’ noemt. Hij betreurt het teloorgaan van beeldende taal. Maar dat euvel wil hij soms te nadrukkelijk herstellen of becommentariëren, en dan wordt hij frikkerig. Ten bewijze een aantal fantasietjes in zijn boek waarin hij - weliswaar gedeeltelijk terecht - de ‘filmtaal’ van vele feuilletons op de buis belachelijk maakt. Durnez kan zijn gelijk niet halen, omdat hij evenzeer met clichés voor de dag komt. Te nadrukkelijke grapjes krijgen nooit gehoor. Vele cursiefjes uit Een vogel in de brievenbus vallen in dat opzicht uit de toon, omdat een weinig overtuigend gemompel er de geest aan ontneemt. En dat is, wegens hun weinig strijdbaar karakter, fataal.
Daarom is Durnez op zijn best wanneer hij gewoon zichzelf is. En dat is wanneer de weemoed begint door te klinken. Gepaard met het stille genieten dat deze schrijver in zijn wapen voert, ontstaat zo de perfecte combinatie voor het genre. Durnez' credo is dat het grote in het kleine ligt. Het is een kostbaar en zeldzaam iets dat te kunnen ervaren. Je ziet het bijvoorbeeld in kinderen, maar even goed in de volwassenen die zo onhandig met hen omgaan. Je vindt het in dieren, die totaal anders en toch solidair zijn met de mens. Elk stukje is een verzuchting naar een straaltje zon, waar toch ook de vrees voor een bewolkte hemel in sluimert. Hieruit blijkt hoe tweespaltig Durnez' persoonlijkheid is. Maar: ‘Als het een beetje te veel wordt, heb ik gelukkig nog altijd mijn auto. Ik stap erin, draai de sleutel om, leg de gordel over mij vast en ben vrij’. De gesublimeerde melancholie die uit deze zelfbeheersing spreekt, dat is het geheim dat deze korte teksten functioneren doet. Ze zijn een cursief moment tussen andere literatuur in, ze betekenen een poosje rust en meditatie onder de krantenlectuur door.
Dat is de precieze functie van het cursiefje, en in de krant werkt het genre ook behoorlijk. Het gevolg is evenwel dat ze in een bundeling niet allemaal even fris blijven. Ze worden vaak te doorzichtig, omdat ze op eenzelfde manier geconcipieerd zijn, en ook op eenzelfde leest geschoeid zijn. Binnen de omvang van de kolom kan een cursiefjesschrijver zijn spel spelen, erbuiten laat hij zich in zijn kaarten kijken. Gek is het ook hoezeer de visuele gestalte van het blokje bepalend is voor de leesbaarheid en impact van een cursiefje. In boekvorm zou elk stukje minstens op een nieuwe pagina moeten beginnen. In Een vogel in de brievenbus is dat niet het geval en dat stoort. Maar wat nog erger is, is dat Durnez zijn cursiefjes op een thematische manier heeft laten rangschikken, niet in hoofdstukken, maar toch bij elkaar aansluitend volgens onderwerp. En dat vermindert aanzienlijk de spontaneïteit die ze eigen hoort te zijn. Een bewijs te meer dat cursiefjes - én columns - in krant of tijdschrift horen, en de verhuizing naar een boek zelden heelhuids doorstaan.
Karel Osstyn.
Gaston Durnez, Een vogel in de brievenbus, Elsevier Manteau, Antwerpen / Amsterdam, 1981, 144 blz.