J. Bernlef: Groenland kleuren.
De nieuwe roman van J. Bernlef, Onder ijsbergen, riep bij mij herhaaldelijk herinneringen op aan de poëtische ‘minimal art’ van Roland Jooris. Bernlefs poëtica wordt bijzonder treffend verwoord door de volgende twee gedichten van Jooris:
Ook voor J. Bernlef is schrijven een vorm van wegnemen, tot er alleen nog een uiterst gedepouilleerd raamwerk overblijft. Niet alleen is de Groenlandse ruimte waarin het boek zich afspeelt koud van kleur, ook het proza zelf is glad en kil als een ijsberg. Onder de schaarse, doodgewone woorden kan de lezer een hele wereld van Eskimo-mythen vermoeden. Niet zoals in De raaf in de walvis (1976) van H.C. ten Berge worden die mythen verteld, alleen de top van de ijsberg wordt getoond. De rest leeft onder de dikke ijslaag in het arctische water. De Groenlandse ruimte wordt hyperrealistisch ingekleurd, fel, scherp omlijnd, maar sterk vervreemdend. De (ver)kleuring gebeurt overigens door de ogen van de Deense onderzoeksrechter Jakob Olsen, die aan Groenland ten onder gaat. Die afstandelijke kijkhouding is typisch voor hem: hij slaagt er maar niet in de Eskimo-cultuur te doorgronden. De inkleuring is vrij systematisch door een soort groepering rond de hoofdkleuren. Zo vinden we in elkaars buurt de volgende reeksen: groene wollen trui / lindegroene ogen van Lina Krog; kanariegele vissersboten / mosterdgele vorkheftrucks; stukken rots met bruinkoolachtige gloed / glanzend bruin paard / turfbruine kleine ijsberg.
Soms worden de kleurregisters ook vermengd. Zo heeft het houten kerkje van Jakobshavn een leigrijs schuin pannendak en een pauwblauw torentje, terwijl een ‘onzichtbare belichter’ in de lucht het smaragd van de ijsbergen soms in hel oranje doet veranderen. Maar ook de amerikanisering van Groenland wordt ingekleurd: de man met een bontgeblokt hemd, de vrouw met een knalrood glimmende T-shirt waarop in witte letters het woord ‘Tigers’ staat. Overal lege en platgetrapte goudbruine en grasgroene blikjes Carlsberg en Tuborg.
Zoals ik al signaleerde, gebeurt het inkleuren van het witte Groenland meestal door de ogen van Jakob Olsen, die zich blind staart op het witte eiland zonder echt in de Eskimo-cultuur binnen te dringen. Jakob Olsen is de PF (personagegebonden focalisator) in ongeveer drie kwart van de hoofdstukken. Slechts naar het einde toe komt de Groenlandse gids en tolk Lina Krog meer op de voorgrond; Jakob is dan al aan zijn opdracht ten onder gegaan. De hoofdstukjes zijn gerangschikt in vijf delen, van woensdag 2 juli 1975 tot zondag 6 juli 1975. Op een vertelde tijd van vijf dagen speelt het hele drama, de botsing tussen twee culturen, het spel van leven en dood, zich af.
Ook een paar kranteknipsels, een korte briefwisseling tussen Jakob en zijn echtgenote en dagboekfragmenten van 3 en 4 juli tonen niet veel meer dan de top van een ijsberg. De korte, filmische shots onthullen het enigma van Groenland nooit. Kijkend wordt Jakob afgestoten als een vreemd lichaam: ‘Hij keek over het water naar de heldere verte, naar de blauwgrijze bergrug waarachter zich niets dan ijs bevond. Hij had het vanuit de helikopter gezien. Een landschap om bang van te worden.
Gevangen in onbeweeglijke blikkerende sneeuw. Je kon het eigenlijk geen landschap noemen, omdat er niemand kon leven’. Het is nochtans de opdracht van Jakob Olsen om de Eskimo-cultuur te doorgronden, maar hij raakt in een doolhof van vreemde mythen verdwaald. Jakob is met name lid van het Deense Hooggerechtshof en wordt als waarnemer naar Groenland gestuurd ‘om daar een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot postuum eerherstel voor de in 1973 wegens moord op zijn grootmoeder tot zeven jaar veroordeelde Jón Eira’. Eira zat maar twee jaar van zijn straf uit want in 1975 hing hij zich in zijn cel op. In feite had Eira van zijn stam de opdracht gekregen zijn grootmoeder om te brengen: in haar schuilde met name een ‘angagók’, een boze geest. De Groenlanders hebben de veroordeling nooit verteerd. Soms, als ze gedronken hebben, halen ze de foto van Jón Eira te voorschijn, gaan er de straat mee op, zingen, schreeuwen en vernielen wat. Hier zijn twee rechtssystemen,