R.J. Peskens, pseudoniem voor Geert van Oorschot (o1910).
gebracht, is weggeëbd. De herinnering blijft voortleven. Maar aangezien hij zijn ouders blijvend voor zich moet zien als oud en dement, is die herinnering geen gekmakende aangelegenheid als in
De man met de urn. Lijdzaamheid en berusting overheersen bij een auteur die inmiddels ook al over de zeventig is. Peskens' proza is helderder en trefzekerder dan ooit, maar het is ook somberder en minder vitaal geworden.
Toch blijft hij ook in dit nieuwe boek zijn stijl trouw. De rechtlijnige verteltrant schept de ideale omstandigheden voor het verwerken van de gebeurtenissen die hij uit het doordeweekse leven puurt. Een zekere schroom, ongetwijfeld opgedrongen door het harde leven dat hij als kind leiden moest, zorgde ervoor dat in Twee vorstinnen en een vorst gevoelens minder beschreven worden maar in de suggestie besloten blijven liggen. De fotografie van het verleden was hierdoor meer dan tweedimensionaal. Hetzelfde gelukkige resultaat is terug te vinden in De man met de urn. Met eenvoudige, constaterende zinnen wordt een innerlijk proces veruitwendigd. Een mooi voorbeeld hiervan is het korte en tamelijk schetsmatige verhaal Een zondagmiddag buiten. Het gaat over iemand die tevergeefs in zijn zomerse tuin op onaangekondigd bezoek wacht: hij ledigt zelf de fles die klaar stond, en ‘speelt’ tenslotte dat er bezoek is. Het hele gegeven drukt vertwijfeling en eenzaamheid uit.
In een ander verhaal gaat Peskens weer gezapiger tewerk. De bloemenkoopman, over een mismaakte man die zijn hoop gesteld heeft op het grote lot, is heel narratief. Toch heeft het ook een tragische ondertoon. Peskens, die zelf als waarnemer optreedt, beeldt met een milde bezorgdheid het alledaagse, verzwegen drama van de bloemenverkoper uit. Fanatiek berekende hij zijn leven lang zijn winstkansen in de loterij. Maar hij vergat erdoor te leven. Hij verkocht zijn leven voor een waterkansje... In Gedegradeerd houdt een trouw werknemer, die voorzichtig naar zijn pensioen geduwd wordt, hardnekkig de illusie in stand dat hij nog jaren functioneren kan. Maar de klap afgewezen te worden komt te hard aan. Zowel in De bloemenkoopman als in Gedegradeerd heeft de ouderdom vrij spel: het gevoel een leven om niets gestreden te hebben, overheerst. De conclusie is wel dat wanhoop en waanzin, in wat voor gradatie ook, sterk aan bod komen in Peskens' bundel. Maar leven (en dood) zijn dan weer zo persoonlijk, dat een buitenstaander er niet in binnendringen kan, hoezeer hij iemand ook zou willen helpen. Het enige leedwezen dat je kunt betuigen, bestaat uit begrip. Voor de taaie Peskens is dat geen halfzachte houding: hij benadert zijn personages van binnenuit, en laat ze voor zichzelf spreken.
De twee laatste verhalen van de bundel geven een minder passieve Peskens te zien. Hij treedt erin op als zijn alter ego, de uitgever Geert van Oorschot, maar eveneens als zoon van zijn hardhoofdige moeder. In Een causerie geeft hij nochtans eerst toe aan het verzoek van een culturele vereniging uit zijn geboortestad om er te gaan spreken. Peskens zet het verleden, dat hem niet wil loslaten, en de toehoorders, die hem als een curiosum beschouwen, een hak. Hij speelt niet de rol van de medeburger die even over zijn eigen boeken komt keuvelen, maar gooit zijn publiek liever de ondergrondse Russische literatuur voor de voeten. Het heeft er blijkbaar nog nooit van gehoord, en is er blijkbaar evenmin van op de hoogte dat Van Oorschots fonds een indrukwekkende reeks Russische literatuur bevat.
Peskens voelt zich in de rol die zijn moeder ook zo voortreffelijk paste, de koning te rijk. In Voor de armen van Gouda ontsteekt hij in dezelfde furie die haar te pakken kreeg als een of andere autoriteit zijn bevoegdheden te buiten ging. Zijn vechtersnatuur doet hem alle nodeloos begrip verliezen. Dit is de tegenvoeter van de ingekeerde Peskens, dit is de Van Oorschot die opereert als de onafhankelijkste uitgever van Nederland. Maar de rabiate kant van zijn karakter leent zich minder tot een goed verhaal, dan zijn mijmerende ik. De laatste verhalen van De man met de urn slaan niet zo in als, bijvoorbeeld, het titelverhaal. In een punt komen het anekdotische en het intimistische evenwel samen: dit is eerlijke en klare taal sprekende literatuur.
Karel Osstyn.
R.J. Peskens, De man met de urn, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1981, 155 blz.