Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||
De Verlatinge van de traditionele Belgische politiekHenk Waltmans In het kader van de herdenking van het Plakkaat van Verlatinge van 1581 vond op 6 februari 1982 te Antwerpen een bijeenkomst plaats in het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven. Vluchten kan niet meer: België staat op de tweesprong. Het gaat een hete zomer tegemoet, want de onrust over de sociaal-economische en financiële politiek, de zorg om de kwaliteit van het bestaan, de vrees ook werkloos te worden, worden niet opgeheven door machtigingswetten. Wanneer de Belgische staat niet bij machte is geloofwaardige oplossingen voor te stellen en ze doortastend in een concreet beleid om te zetten, zal de achtendertigste regering in de laatste zevenendertig jaar van het Koninkrijk België de Belgische eenheid dan nog kunnen redden?
Langzamerhand begint het ook tot de Nederlandse publieke opinie door te dringen dat België niet geteisterd wordt door stammentwisten en onnozele taalstrijd, maar dat onze zuidelijke buurstaat zich in een dramatische historische staatscrisis bevindt. België waarmee wij innig verbonden zijn in de Benelux, de Europese Gemeenschap en de Noordatlantische Verdragsorganisatie, staat voor de beslissing: federeren of sterven. Het doet me denken aan wat mijn Vlaamse vrienden mij vlak na de Tweede Wereldoorlog in Gent leerden zingen: ‘er ligt een staat op sterven, heel zachtkens zonder pijn...’
Een hete zomer zal de definitieve keuze bespoedigen. Wij in Noord-Nederland mogen ons er niet van afmaken. Het interesseert ons omdat het ons aangaat, historisch en prospectief.
Een hervorming van de Belgische Staat kan ons niet onverschillig laten. Al was het alleen al omdat een zekere nationalisering op Nederlandse grondslag steeds als een rode draad door de Vlaamse Beweging heeft gelopen en daarbinnen het streven naar de verwerkelijking van de culturele eenheid van Noord en Zuid een constante vormde. Steeds weer werd in het Zuiden de taalgenoten duidelijk gemaakt dat er een culturele verbondenheid met het Noorden was en geprobeerd om de mensen in het Noorden enig gevoel bij te brengen van de wenselijkheid en het nut van culturele samenwerking. Het Algemeen Nederlands Verbond staat model voor die activiteiten.
Slechts in beperkte kring hoorde men pleidooien voor de politieke hereniging der Nederlanden.
Ik heb wel eens de gedachte geopperd, juist omdat de hervorming van de Belgische Staat mij niet onverschillig liet, van een Benelux-federatie met vier deelstaten: Noord-Nederland met 4 miljoen inwoners, Holland met 6 miljoen, Zuid-Nederland (Vlaanderen, Antwerpen, Brabant en Limburg) met 6 miljoen en Wallonië/Luxemburg met 4 miljoen. (Het ligt voor de hand dat een dergelijke federatie het in de zestiende eeuw niet zonder vorst kon stellen, maar wij leven nu minder dan | |||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||
achttien jaar van de eenentwintigste eeuw af, zodoende...). Ik geloof dat ik mijn visie op de nieuwe structuur nog het beste zo kan vertolken: wanneer Luxemburg en Wallonië niet bereid zijn tot een Beneluxfederatie toe te treden en wanneer Wallonië uiteindelijk besluit de Belgische eenheid te verlaten, welaan dan zal Vlaanderen zelfstandig, los van Wallonië, zijn weg zoeken en vinden.
Ik zou het nieuwe Vlaanderen beoordelen op basis van vijf criteria:
Vlaanderen zal geen ministaat vormen met zijn 12.500 km2 en zes miljoen inwoners en zijn volkenrechtelijk erkende grenzen. Het zal wel, ingekaderd in de Europese Gemeenschap, aantrekkingskracht uitoefenen op de zuidelijke provincies van Nederland, met name Noord-Brabant en Limburg, samen zo'n 7.000 km2 groot en een inwonertal bezittend van zo'n drie miljoen. Een nieuwe staatsstructuur in België zal nieuwe affiniteiten en loyaliteiten over de grenzen heen oproepen, in dit geval de hernieuwing van de oude banden. Ze zal ook nieuwe economische, industriële en culturele ontwikkelingsassen stimuleren. Maar alleen wanneer het de miljoenen mensen in Vlaanderen en Nederland aan de basis ten goede komt en tevens bijdraagt tot meer gerechtigheid, vrede en welvaart in Europa en de wereld, is dit perspectief van een hechte Vlaams-Nederlandse samenwerking de moeite van het overwegen waard. Trouwens, waarom zou er geen nieuwe staat - hetzij Vlaanderen, hetzij het Benelux-middengebied - in Europa kunnen ontstaan? Immers tussen 1815 en 1865 om nu maar eens een voorbeeld te geven, zijn er in Europa zevenentwintig staten ontstaan en drieëntwintig verdwenen. De gevestigde statenorde is dus nogal relatief. De laatste honderdvijftig jaar is er in Europa gemiddeld om de drie jaar één staat ontstaan of verdwenen. In het ontstaan en de ondergang van staten is in die periode orde, doel noch stabiliteit te ontdekken.
Waarom zou ik dan nu schrikken van stoutmoedige gedachten over de toekomstige relatie tussen Vlaanderen en Nederland? In een boek over de Nederlandse natie dat vorig jaar verscheenGa naar eindnoot(1) heb ik over de veranderende Belgische staatsstructuur in de zich ontwikkelende Europese Gemeenschap een aantal opmerkingen gemaakt die aansloten bij wat ik in 1962 in een boek over de Nederlandse politieke partijen en de nationale gedachte en in 1964 in een brochure over de culturele integratie van de Nederlanden heb geschreven en later zowel in het Nederlandse als in het Europese Parlement herhaaldelijk als mijn standpunt naar voren heb gebracht. De veranderende staatsstructuur in België roept de vraag op naar | |||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||
de gevolgen van deze pre-federalisering voor de toekomstige verhouding tussen Vlaanderen en Nederland. In ons land heeft men voor die relatie nooit zo bijster veel belangstelling getoond. De Belgische minister voor de Nederlandse Cultuur, mevrouw De Backer-Van Ocken maakte drie jaar geleden in Brugge een vergelijking tussen Vlamingen en Nederlanders. De Vlamingen waren als de slotvoogdes die de kruisvaarder, de Nederlanders, na lange jaren van afwezigheid terugkerend, ontmoet en in haar armen sluit en vraagt: ‘En mijn ridder, zijt gij mij trouw gebleven?’ De ridder antwoordt: ‘Ik ben u vaak heel trouw gebleven’. Een gaaf voorbeeld van beider houding tegenover het gemeenschappelijke erfgoed.
Toch is er meer aandacht gekomen. De toenemende contacten tussen bewindslieden en parlementsleden uit Vlaanderen en Nederland en de afnemende vrees zich te mengen in de zogenaamde binnenlandse zaken van een bevriende nabuurstaat hebben daarin een rol gespeeld.
Met name tijdens de behandeling in 1979 van de Nota Internationale Culturele Betrekkingen in de Tweede Kamer zien we een duidelijke interesse voor de relatie tussen Vlaanderen en Nederland in het algemeen en voor de stichting van een Nederlands Huis in Brussel en de totstandkoming van de Taalunie in het bijzonder.
De relatie Nederland-Vlaanderen in algemene zin kwam uitvoerig aan de orde tijdens dat debat in de Tweede Kamer. Ik stelde mij op het standpunt dat Vlaanderen niet gerekend kan worden tot de internationale culturele betrekkingen van Nederland, omdat het hier niet gaat om betrekkingen van staat tot staat, maar om betrekkingen tussen een samenhangend cultuur- en taalgebied.
Gelukkig boeten de staatsgrenzen binnen de Europese Gemeenschap sterk aan betekenis in en bieden zij geen tegenstand meer aan culturele betrekkingen over de staatsgrenzen heen. Zij bieden in openheid mogelijkheden tot groei, samenspraak en samenwerking voor wat van nature bij elkaar hoort. Daarbij komt dat zij, wat de toekomst betreft, weleens meer op elkaar aangewezen zullen zijn dan wij thans beseffen, want binnen de groei in de Europese Gemeenschap zijn er wel degelijk gevaren die de Nederlandse taal en cultuur bedreigen. Ik vervolgde met de opmerking: ‘Wat de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen betreft, vraag ik mij af of de Nederlandse regering voldoende inzicht heeft in de fundamenteel veranderde staatsrechtelijke positie van de taalgemeenschappen binnen de Belgische staat. De federalisering die op gang is gekomen, kent uiteraard moeilijkheden, tegenslagen en kabinetscrises, maar zij gaat onafwendbaar voort. Dat betekent dat de Nederlandse regering er niet langer van uit kan gaan dat het Brusselse België de toon aangeeft: zij heeft rekening te houden met de Vlaamse deelstaat, met de Vlaamse Gemeenschapsraad.’
Welke oplossing de Belgen ook vinden, het zal ook onze oplossing zijn. Ik bedoel daarmee dat Nederland elke oplossing die de Belgen in vrijheid vinden, als een gegeven aanvaardt. Zo behoort het ook te zijn.
Dat neemt niet weg dat ik toch een paar stellingen aan u zou willen voorleggen als een bijdrage tot de discussie:
| |||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||
|
|