Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edgar Cairo als Taalman: van Srananman tot Eurocreool?Wim Rutgers Een steeds terugkerend thema in het literaire werk van de Surinaamse auteur Edgar Cairo is dat van de Surinaamse taalsituatie in verband met de culturele identiteit, al of niet in vergelijking met of verzet tegen het Algemeen Beschaafd Nederlands en de Nederlandse cultuur. In de taal uit zich de eigen cultuur of vervreemdt men daarvan als de taal niet als adequaat voor de uitdrukking van die cultuur wordt gevoeld. Albert Helman, de bekende Surinaamse auteur, schreef er een aantal jaren geleden in Vrij Nederland het volgende over: ‘Een volk zonder taal is onbestaanbaar, een volk zonder nationale taal, met slechts talen - het opperste, diepste, meest intensieve communicatiemiddel - van minderheden, blijft in zichzelf verdeeld, en kan nooit ofte nimmet een natie vormen. Het kan niet tot een nationale verstandhouding noch een nationaal bewind komen. Zeker niet wanneer het een enclave is, met slechts heel verre buren, die een geheel andere taal spreken’Ga naar eindnoot(1). Helman is niet de enige en niet de eerste die over de taalsituatie schrijft; vooral over de problemen van de ‘vreemde voertaal’ bij het onderwijs is in de loop van de jaren heel wat gepubliceerd.
De taalsituatie in Suriname is zeer ingewikkeldGa naar eindnoot(2). Het Nederlands is er na de onafhankelijkheid de officiële taal, schooltaal en in veel gevallen ook omgangstaal en de taal van de communicatiemedia gebleven. In een van zijn Volkskrant-stukjes vertelt Cairo hoe hij in een Surinaamse boekhandel naar Surinaamse leesstof zoekt, en wat vindt hij: ‘Ik kijk! Ik lees! Me ogen vreten, in die winkel te Paramaribo: Avenue..., Mix..., Story, Panorama, Suriname baja! Dat van ze! Ze lijken Hollandser dan Holland zelf! San???’Ga naar eindnoot(3). Daarnaast fungeert het Sranan Tongo (het Surinaams) vooral als mondelinge omgangstaal en hebben Hindoestaans, Javaans, Chinees en andere talen de functie van groepstalen.
In 1980 maakte Cairo de balans op van deze ingewikkelde situatie, waarbij hij tot de conclusie kwam: ‘... het Nederlands, liever ABN, op teevee en radio dé taal, de officiële taal. Dit Nederlands wordt door iedereen gesproken, maar ervaren als een vreemde taal, in die zin dat het opgelegd is. Dus mensen zijn nie zomaarzo tegen ABN, tegen Algemeen Beschaafd Nederlands. Ma' wel doordien deze schooltaal, je eigen thuistaal vernietigt en geen enkele kans geeft, zelfs niet op eigen inbreng en integrasie!’Ga naar eindnoot(4).
Suriname is niet het eerste land waar dit soort taalproblemen heersen. Ze zijn in feite inherent aan de postkoloniale situatie van alle Derde Wereld landen, waar de Europese taal van het (voormalige) moederland niet als een eigen taal gewaardeerd wordt en een eigen nationaal alternatief ontbreekt. Ook op de Nederlandse Antillen is het probleem levensgroot, al is het Nederlands daar veel minder sterk geworteld dan in Suriname en heeft men in het Papiamento een veel gereder alternatief.
Het is niet te verwonderen dat een zo essentieel probleem dat aan de basis van elke culturele ontwikkeling ligt, ook in de literatuur zijn weerslag zal vinden. Het is een steeds terugkerend thema in de Caraïbische literatuur. In dit taalprobleem vinden we zelfs een toetssteen voor de eenheid van de literatuur in de verschillende talen in dit gebied.
Ik ga hier niet uitvoerig op in, ik wil in dit artikel Cairo en de taal beschouwen, maar ik geef toch enkele voorbeelden om te laten zien dat Cairo niet een geïsoleerde maniakale zonderling is, zoals hij soms wordt afgeschilderd.
Klaas Wellinga schrijft over de Latijns-Amerikaanse auteur Arguedas en diens taalproblemen in Peru: ‘Arguedas stuitte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zijn drang tot getrouwe weergave ook op het taalprobleem; aanvankelijk liet hij de indianen in zijn romans normaal Spaans spreken, maar indianen spreken geen Spaans en hun Quechua getuigt van een totaal andere visie op de werkelijkheid. De oplossing die Arguedas voor dit probleem vond - en die oplossing is al een kulturele fusie op zich - was het kreeren van een nieuw Spaans dat de struktuur en de associaties van het Quechua handhaafde’Ga naar eindnoot(5). Wat Wellinga hier aansnijdt is een zeer interessant literair probleem dat uiteraard veel dieper gaat dan een oppervlakkig realisme, zoals dat bijv. in de negentiende eeuwse streekroman geëist werd, toen men daarin arbeiders en boeren in hun eigen context wilde weergeven. In Jamaica worstelt Jean D'Costa ermee: ‘If the writer is to satisfy himself, his local audience, and that wider audience of international standard English, he must evolve a literary dialect which will meet the following: the demands for acceptability within and without his own community, and the pressure for authentic representation of the language culture of his own community. He must reconcile these partially opposing aims and devise for them an orthography which goes beyond playing with spelling systems, phonetic or otherwise, by creating orthographic signals which assist him in expression and communication, and which can reach both his local and his international audiences’Ga naar eindnoot(6). Hier stuiten we dus op het probleem van taal en volkskarakter.
Samuel Selvon laat in zijn werk zien hoe iemands taalgebruik verandert naarmate hij op de sociale ladder stijgtGa naar eindnoot(7). Taal en sociale indicaties.
Selwyn R. Cudjoe citeert La Revue Indigène: ‘But we also started out with the idea that Haitian authors could only achieve an honorable place in world literature to the extent that they wrote as Haitians, speaking the language of their own country and their own times’Ga naar eindnoot(8). En de eigen taal is het Patois, niet het officiële Frans: taal en nationalisme.
Kenneth Ramchand wijdt in The West Indian Novel and its Background een heel hoofdstuk aan dit taalprobleem: The language of the master?, waar hij een groot aantal voorbeelden geeftGa naar eindnoot(9).
Garth St. Omer schrijft in zijn roman Nor any country: ‘Peter had tried to speak patois. But, for too long, he hadn't spoken it. His mistakes marked him out. And when he spoke English his accent was no longer completely that of the island. He was a stranger’Ga naar eindnoot(10). Vervreemding van je land en mensen door de taal.
De Arubaanse dichter Frank Booi zegt in Wij meertaligen.
‘de stembanden zwaar melaats
van de tweespalt in mijn taal
tong en huig en al
het voelen in het bloed kreupel
wij vervreemden
ons zaad met beelden spreken
nimmer verlost van spraakverwarring
de evenvele zinnen uit Babylon
denken en gevoelen
niet eens dezelfde frekwentie
denken in blank vol witte zinnen
voelen vol vuur zo rood
en dan nog het lijden
en alle verscholen sentimenten
ieder de tolk van zichzelf
ieder gespierd gevoelen
achter manke gedachten’Ga naar eindnoot(11)
Meertaligheid als zelfvervreemding waarover ook Frank Martinus Arion schreef in Avenue:
‘De taal die ik leende
verschraalt in deze temperatuur op mijn lippen,
blijft liever bij haar mensen achter -
en als de taal jou in de steek laat
is het zoals ik eerder opmerkte,
nauwelijks ergens uit te houden.’Ga naar eindnoot(12)
De Surinaamse dichter Frits Wols ziet in ‘de huig r’ de vervreemding die tussen hem en zijn kinderen door de taal ontstaat: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edgar Cairo (o1948).
‘ik zie mijn kinderen opgroeien
in dit kultuurland ik
hoor mijn kinderen praten
in dit hypergeorganiseerde land
ik voel mijn kinderen denken in
het nederlands en ik kijk
berustend toe
maar als ik “kon dja” roep
en mijn kleine kijkt verbaasd
als ik “gowe” roep en
mijn kleine giechelt vreemd
als ik rood zeg en
mijn kleine meid van zeven
gorgelt alsmaar “gggood”
dan lust ik plotseling een pils’Ga naar eindnoot(13)
In Julio Perrenal; Dichters van het Papiamentse lied blijkt dat de Curaçaoenaars Jules de Palm en Pierre Lauffer in hun jeugd een gedicht van de tweederangsdichter Frans Bastiaanse uit hun hoofd kenden, en kan men lezen hoe de Surinamer René de Rooy in een Curaçaose bar verhit en luidkeels beweert dat Marsman de grootste contemporaine Nederlandse dichter was, maar verbergt de onlangs overleden grootste Antilliaanse dichter Pierre Lauffer angstvallig dat hij in zijn eigen moedertaal, het Papiamento, schrijft. Jules de Palm hierover: ‘... hij drukte mij op het hart deze “aberratie” niet prijs te geven. In een Curaçao waar angstvallig werd vermeden de moedertaal bij officiële gelegenheden te gebruiken, waar je op school gestraft werd, indien je in een emotionele belevenis een Papiaments woord ontviel, was er beslist nog geen plaats voor Papiamentse poëzie’Ga naar eindnoot(14). Deze ‘schaamte’ behoort wel tot de verleden tijd en is tegenwoordig vervangen door een openlijke trots en waardering voor het ‘dushi papiamentu’. Ook verzet tegen de historisch opgelegde taal gaat meestal gepaard met waardering voor de eigen taal, als functionele drager van de eigen identiteit.
Maar genoeg geciteerd: Spaans, Engels, Frans, Nederlands, Creole, Patois, Sranan Tongo en Papiamento, steeds weer duikt het taalprobleem op tussen de polen van de Europese taal van het moederland en de moedertaal uit het vaderland. Ook bij Edgar Cairo is dit, als gezegd, een van de steeds terugkerende thema's.
Het werk van Edgar Cairo (geboren in 1948) is zowel veelomvattend als veelzijdig. Hij is met Albert Helman, maar die heeft al een schrijversleven achter de rug, de meest produktieve Surinaamse auteur. Sinds zijn debuut in 1969 heeft hij meer dan twintig uitgaven op zijn naam staan, wat dus een gemiddelde van twee per jaar oplevert. Niet gering, als we bedenken dat hij daarnaast studeerde in Amsterdam: Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap. Cairo beweegt zich in alle genres: proza, poëzie en toneel, met elk een half dozijn of meer uitgaven.
Deze veelheid en veelzijdigheid noodza- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken tot een keuze. Ik zal daarom alleen dàt bespreken, waarin het taalprobleem expliciet aan de orde komt. Cairo geeft in inleidende beschouwingen soms zelf zijn visie uitvoerig weer, daarnaast komt het taalprobleem als thema in het literaire werk aan de orde. Naast dit onderscheid kunnen we een verdeling op grond van de talen maken: Sranan Tongo (Surinaams), Surinaams / Nederlands (beide talen worden naast elkaar afgedrukt) en Surinaams-Nederlands.
Edgar Cairo debuteerde in 1969 met de novelle in het Sranan Tongo Temekoe, die hij tien jaar later vertaald in het Surinaams-Nederlands uitgaf. Temekoe is de eerste geheel in het Sranan Tongo geschreven novelle en beschrijft in ‘zeer geschakeerde taal het psychologisch conflict tussen een vader en een zoon’, aldus de Encyclopedie van Suriname, die vervolgt met: ‘Hierna zijn geen langere werken in het Sranan Tongo verschenen. Het publiek blijkt, ondanks de eenvoudige spelling, veel moeite te hebben met het lezen van langere teksten in deze taal, omdat het de routine mist, terwijl slechts weinig auteurs de taalbeheersing en -vaardigheid bezitten om het Sranan Tongo uit te bouwen tot een taal die geschikt is voor het meer analytisch taalgebruik dat voor het proza vereist is’Ga naar eindnoot(15). Hugo Pos concludeert: ‘Bij het streven naar eigen zeggingskracht en het blootleggen van de verborgen magische zin van het woord weet hij het idioom en de woordenschat van een veel oudere generatie en van min of meer geïsoleerde groepen uit de Districten moeiteloos te hanteren. Hij is niet de schepper van een geheimtaal, zijn taal wordt wel als moeilijk ervaren’Ga naar eindnoot(16). Temekoe is de laatste poging van Cairo om geheel in het Sranan Tongo te schrijven. Cairo schrijft, terugziende: ‘... als je goed Sranan fo ze schrijft (zie Temekoe), dan worden ze bang en roepen: ‘Baja! Is te moeilijk fo me om te lezen! Ik begrijp 't niet!’Ga naar eindnoot(17).
Daarna blijft hij aandacht houden voor zijn moedertaal, maar nu geeft hij steeds een Nederlandse vertaling naast de oorspronkelijk Surinaamse tekst. In de inleiding op de poëziebundel Obja sa tan a brewa / Er zal geen einde zijn aan brouwsels van magie zegt hij over zijn vertalingen: ‘Er is geprobeerd zo letterlijk mogelijk te vertalen. Waar het mogelijk was is de powetische sfeer behouden. Dat er bij het vertalen veel aan klank, ritme en betekenis wordt ingeboet moeten we (voorlopig) maar voor lief nemen’Ga naar eindnoot(18). Bovendien geeft Cairo zelf nog regelmatig een analyse van zijn werk. Een niet veel voorkomende situatie, dat een auteur van meet af tweetalig én interpreterend werkt. Het is voor Cairo echter dé oplossing om het Sranan Tongo uit te bouwen en daarnaast een wijder lezerspubliek te bereiken: ‘... de vertaling dient dus én de Surinamer die het Sranan vrij gebrekkig leest (en spreekt) én de Surinamer die het Sranan niet lezen kan én de Nederlander’Ga naar eindnoot(19). Op deze wijze omzeilt hij Jean D'Costa's bovengeciteerde probleem; hij kan beide talen gebruiken zonder tot een compromis-menging te hoeven komen. Dit procédé past hij vooral in zijn poëzie toe die nagenoeg uitsluitend in het Sranan Tongo geschreven is, en in enkele toneelstukken.
In Nederland is Cairo vooral bekend geworden door het gebruik van het zogenaamd Surinaams-Nederlands, het ‘Nederlands zoals het in Suriname wordt gesproken’Ga naar eindnoot(20). Dit kan in geringe of aanzienlijke mate afwijken van het ABN, het ‘Europese Nederlands’ zoals de Surinamer meestal zegt, zodat we kunnen spreken van een ‘Beschaafd Surinaams-Nederlands’ en een ‘Diep Surinaams-Nederlands’, waartussen zich geleidelijke overgangsfasen voordoen (het ‘continuum’). Het eerste is de taal van de ont- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wikkelde Surinamer en geldt als norm voor het Nederlands bij formele gelegenheden; het laatste is de Surinaamse volkstaal. Op de schaal van het ‘continuum’ neemt het aantal en de graad van de afwijkingen in de richting van de volkstaal toe, of beter gezegd, wordt de invloed van het Sranan Tongo op het ABN groter. Maar wij moeten wel bedenken dat het Nederlands in Suriname altijd afwijkt, al was het alleen maar in de uitspraak. Daarnaast zijn er afwijkingen in woordenschat, vormleer en zinsbouw.
Als Cairo in het gebruik van Surinaams-Nederlands dan ook vaak verweten wordt, dat zijn taal niet ‘klopt’, ligt dat uitsluitend aan de graad van de afwijkingen, niet aan het afwijken op zich. Hij hanteert namelijk een Diep Surinaams-Nederlands in zijn literaire werk, dat nogal eens de kwalificatie ‘overdreven’ krijgt. Surinaams-Nederlands is nog geen taal in die zin dat het een eenheid vormt en vastgelegd is in beschrijvingen van zijn systematische verschijnselen. Cairo: ‘... van het z.g. als “echt” aanvaarde Surinaams-Nederlands, zeker zo'n vijfennegentig procent bestaat uit pure letterlijke vertalingen uit het Sranan! Dat stemt ook overeen met het natuurlijke proces van de interferentie (dus wederzijdse taalinvloeden): iemand die Sranan spreekt, zal bij het spreken van Nederlands, zijn Nederlandse zinnen een Sranan-karakter willen geven. Hij spreekt die ene taal, met de grammatika van die andere!’Ga naar eindnoot(21).
Daarna geeft hij in hetzelfde stuk een groot aantal voorbeelden van deze systematische interferentieverschijnselen, die ik verder zal laten rusten, omdat het mij niet gaat om taalkundige verschillen, die ik ook niet kan beoordelen, tussen ABN en Surinaams-Nederlands en Sranan Tongo, maar uitsluitend om Cairo's houding tegenover de taal.
In inleidingen op zijn werkenGa naar eindnoot(22) ziet Cairo het Surinaams-Nederlands in de toekomst wellicht als de Nationale Taal van Suriname, maar voorlopig heeft het nog erg weinig status, omdat iedereen zich aan het ABN vastklampt en dat zo goed mogelijk wil navolgen. De Surinamer oordeelt over het Surinaams-Nederlands volgens Cairo als: het is achterlijk, voor ongeleerde mensen, negerachtig, herinnert aan armoede en ongeschooldheid, om over te lachen, niet om serieus te nemen en vooral: ‘Surinaams-Nederlands is bijna traumatisch ervaren, toen je in je kleuter/peuterjaren, van die dikke rooie strepen in je opstelletjes en taaloefeningen kreeg, want ze wilden je schóón Nederlands laten praten. En met een onvoldoende fo “taal”, een vreemde taal!, kon je nooit, nooit, vooruitkomen, jij, landskind’Ga naar eindnoot(23).
Cairo wil het van dit stigma bevrijden en verzet zich daarom tegen het superieur geachte ABN. ‘Want Suriname, hoewel totaal ergens anders op de wereldbol, met een geheel andere historie, onafhankelijk ook nog, importeert en kopieert getrouw alle mogelijke Nederlands uit Europa. Dat is de situasie fo dit volk, met z'n gewaande zelfrispekt’Ga naar eindnoot(24). In het Surinaams-Nederlands kan de Surinamer zijn eigen identiteit vinden.
Het Surinaams-Nederlands vervult dus een functie in Suriname, waar het in de toekomst Nationale Taal zou moeten worden. Aan de andere kant zou het in Nederland een functie moeten gaan vervullen. Dit stukje ‘toekomsttaal’ kan in Europa het Nederlands verrijken: ‘... wat ons altijd als dom en krom is afgeleerd, kan Nederland nu gaan gebruiken als verrijking. Op z'n minst als literaire kommunikasie. Misschien een beetje ook fo taalvernieuwing. De aardappel in de keel weet méér daarvan’Ga naar eindnoot(25). Daarmee zal Suriname de oude traditie van beïnvloeding van het Nederlands, zoals ‘Indischgasten’, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kooplieden en ex-kolonialen, zeevaart en handel, Spanjaarden en Oosterlingen, het Maleis, Jiddisch en Arabisch dat in het verleden met hun ‘welkome en ongewenste vreemdelingen’ gedaan hebben, voortzetten.
Vanaf 1976 heeft Cairo elk jaar een (dikke) roman gepubliceerd, waarin het taalprobleem herhaaldelijk aan de orde komt. Rest me nog hier aandacht aan te besteden. Hierbij moet ik dan vooropstellen dat in deze romans het Surinaams-Nederlands in de praktijk wordt gebracht. Waar Caraïbische auteurs nog wel eens de gewoonte hebben hun roman in de Europese Standaardtaal te schrijven en alleen de dialogen om sociaal-realistische redenen in Creole of Patois weer te geven, afhankelijk van de sociale positie van de romanfiguren (zie bijv. Samuel Selvon), gebruikt Cairo het Surinaams-Nederlands voor de totàle roman, dus via de vertelinstantie én de dialogen. Alleen een eventueel voorkomende ‘bakra’ (Europese Nederlander) gebruikt het ABN. De Sranan-uitdrukkingen en zegswijzen die Cairo kwistig gebruikt, worden voor de Nederlandse lezer achterin of onder aan elke bladzijde of in de tekst zelf direct door een vertaling gevolgd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literaire tradities.Kollektieve schuld/Famir'man-Sani (1976) bevat het familieverhaal over een wintipré, een rite om van allerlei noodlottige zorgen bevrijd te raken door de geesten mild te stemmen met offers en gebeden. De beschrijving van dit typisch Surinaams gebruik levert geen expliciete uitspraken over de taal als zodanig op, maar bevat veel van de Surinaamse orale literaire traditie met haar zangen en tori's (verhalen). Deze worden in het Sranan Tongo met Nederlandse vertaling weergegeven. Zo geven ook Koewatra Djodjo / In de geest van mijn kultuur (1979) en Jeje Disi / Karakter's krachten (1980) beschrijvingen van literaire tradities als reinigingsriten en lakoe-pré's weer. Dit maakt deze boeken voor ons doel belangrijk, omdat ze laten zien hoe Cairo probeert literaire tradities te conserveren door ze uitvoerig te beschrijven. Ook de vele korte gedichten in het Sranan Tongo en het Nederlands in Djari / Erven (1978) Koewatra Djodjo en Mi boto doro / Droomboot havenloos (1980) vervullen deze functie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taalintegratie.En passant bepleit Cairo in zijn werk een taalintegratie in Suriname, waarmee bedoeld wordt dat de verschillende bevolkingsgroepen de andere talen in elk geval kunnen verstaan. Dit doet hij vooral door Hindoestaanse woorden of gezegden op te nemen, naast een veelvuldige toepassing van het Sranan Tongo, de taal van zijn eigen groep. Dit is een taalstreven dat vanuit de Sranan-sprekers verder nauwelijks voorkomt. Over de hoofdfiguur uit Djari, Bo, die zijn erf moet verkopen om uit de geldnood te raken, zegt de verteller: ‘Was fel pro-neger. Fel anti-hindoestaan. Alwel, hun taal sprak hij meer dan gedegen, soepel zelfs, zo makkelijk als hij een slokje water door z'n keel kreeg, kwamen hem die woorden in het hindoestaans eruit (blz. 138). Hij kan dit omdat hij het voor zijn werk nodig heeft; deze kennis is opportunistisch, niet idealistisch, getuige ook: ‘Buitendien, hij was dol op koeliemeiden, die hij altijd zocht!’ op dezelfde bladzijde.
Omgekeerd is het vrij normaal dat een Hindoestaan een redelijk mondje Sranan Tongo spreekt, al is zijn uitspraak iets anders. Zo zegt de verteller over de Hindoestaanse priester Coolawatti: ‘Hij zei 't in het Sranan, zoals ze dat bijna altijd spraken. Wel wat formeel. Maar dat was Cooli's stijl. En hij zei het voor het woord help epi, in plaats van jepi. Zijn priester- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke stem galmde, het Salaam! Salaam!’ (Djari, blz. 147).
In Foe jowe disi / Om het oer (1978) zegt Cairo: ‘Taalvernieuwing betekent in de praktijk dat wij, etnische groepen in Suriname, rustig woorden van elkaar kunnen lenen en - wat moeilijker is - van elkaars grammatika kunnen overnemen’Ga naar eindnoot(26). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale status.Gusta, de mooie maîtresse van een Statenlid wordt erop gewezen dat ze haar taalgebruik moet aanpassen, meer overeenkomend met haar voorname positieGa naar eindnoot(27). Tegen een kind wordt gezegd: ‘Goter no? Je krijgt geen lering op school! Ik trek je aan je vlechten, totdat je je eigen verstand kan pijnigen, om zuiver na te denken, hoe je precies dinges juist kan zeggen! Want anders ga je mevróuw moeten dienen!Ga naar eindnoot(28). Zonder goed taalgebruik geen goede baan. De Nederlander en de Surinamer die het ver gebracht heeft, spreken ABN of het Beschaafd Surinaams-Nederlands, zoals de Surinamer die in Nederland goed werk gevonden heeft dat ook doetGa naar eindnoot(29). De grote meerderheid van de bevolking blijft ‘fouten’ maken tegen het ABN: ‘“Ija me schat! Me gaat goed!” zei Ma Dina. Dan zichzelf verbeterend (die eeuwige strijd met bakrataal! Met struikelwoede!) “Is goed met me, hór!” Dan maakte ze weer een mondfout: “Ik breng mezelf goed door die stad!” Ma' nu, sprong ze over op natuurspraak van d'r; “M'e tja misrefi boenboen!” Kon nie làten, om te laten zien, dat ze toch weer (die jaren vijftig!) kon orrans praten. Orrans was Hollands toch. “Ija me kind, me dokter, ik ben boed hor! Alleen heb ik last van kronkelzenuw, zo haf en toe!” (Met dokter had ze dochter in d'r bedoeling)’Ga naar eindnoot(30).
Het overgewaardeerde Nederlands proberen te spreken, doet iedere keer weer pijnlijk de zelf zo gevoelde ‘tekortkomingen’ ervaren, de eigen taal waardeert men niet. Een onontkoombaar dilemma: ‘... een koeli spréékt zijn taal van huis! Hij léért zijn kind: je eet massala? Dan moet je massalataal spreken!, Baprepaap! Ik leer je eerst wat me tong is, dàn pas kan je vreemd gaan praten met schooltaal! Een jampanési? Kom nie bij'em zonder z'n slamat! Hij gaat je eerst z'n pagegaaitaal konkelen, dan pas, als je niet gaat begrijpen, z'n aangepaste Hollans aan hèm! Over djoeka praat ik niet! Over chinees praat ik niet! Dan over wie zo, met onze nengretongo?... Wij blakamans zakken onszelf! Wij negers verachten onze taal!’Ga naar eindnoot(31). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Surinaamse taalcultuur.In de tweede roman Adoebe lobi / Alles tegen alles (1977) komt het probleem van de Surinaamse culturele traditie aan de orde. De hoofdpersoon, Roy, die vlak voor het eindexamen van de Middelbare school zit en na een tijdelijke instorting alles op alles probeert te zetten om toch te slagen, waarna hij naar Nederland zal vertrekken om er verder te studeren, bezoekt regelmatig het ‘Buro voor Wetenschap en Spraak’, waar hij zich bezighoudt met de studie van het Paramakaans en andere bosnegertalen. Hij wil de talen van zijn eigen land leren kennen, maar is daarmee wel een uitzondering: ‘Van de echte, geschoolde onderzoekers die d'r rondliepen waren de meeste Hollanders en Amerikanen. Een rasechte Surinamer zag je daar bijna nooit. Die andere jeugdige studentjes hadden meestal alleen aandacht voor wat Hollandse literatuur voor hun boekenlijstje. Die boeken zelf moesten zo dun mogelijk en makkelijk leesbaar zijn’Ga naar eindnoot(32). De buitenlander waardeert Surinaamse cultuurelementen, waar Surinamers zelf op neer zien, maar alleen doet hij dat ‘... omdat het niet tot zijn cultuur behoort! Want daar heeft hij genoeg van! En dan komt hij eisen dat wíj ónze dinges waarderen!’Ga naar eindnoot(33). Een thema dat in de laatste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roman terugkeert als professor Gerber Mann en de linguïst Jan Verwoeve komen om leerproblemen en de Surinaamse taalsituatie te bestuderen: ‘En Janki daar, gewone blauwoogbakra, met z'n blonde rondhoofd. Hij was hun taal zelfs komen leren. Een bakra die hun negertaal kwam spreken. Míjn hemel, míjn god, mijn gerechtigheid! Een rasechte Hollander? Dan wou hij negertaal staan nemen, in een leerproces? Van deze zelfde negermond, die eigen landmensen zo hadden verfoeid?’Ga naar eindnoot(34).
In Jeje disi doet Cairo erg sneerend over de teruggekeerde gedoctoreerde Surinamers die in Nederland hun ‘eige dinges’ hebben leren waarderen: ‘Ja, dat stelletje had hun ideeën, verzameld en ontwikkeld tijdens allerlei studentenmeetings, vooral daar in dat rooie Amsterdam’, laat hij Mann zeggenGa naar eindnoot(35). In hen ziet Cairo een elitair streven; alleen Ronalds, de Moor, die een revolutionair kinderboek in Surinaams-Nederlands schrijft, komt er goed van af: hij is de drager van Cairo's eigen denkbeelden. Degenen die werkelijk begrip tonen voor de Surinaamse taalsituatie zijn zowel bij de Surinamers als de Nederlanders echter klein in aantal, volgens Cairo. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Humor.Het onbegrip van de Nederlander voor het Surinaams-Nederlands leidt soms tot humoristische situaties. ‘Twee Surinamers lopen over straat. Eentje zegt, verwachtend dat hij een huis krijgt van de gemeente, tegen de ander: “Ik kráák, dat dat húis daarzo, dat ze me niet willen geven...” Een Nederlander hoorde dat ding en schreeuwde meteen: “Hoor eens! Ze gaan een huis hier in de buurt kraken”. Airis lachte. Ze begreep al te snel & gauw, dat met kraken iets anders was bedoeld. Gewoon hoop hebben, een ekstra hart koesteren, dat je dat huis kreeg. Dat was 't’Ga naar eindnoot(36). In Ik ga dood om jullie hoofd, de eerste verzameling van Volkskrant-stukjes vertelt Cairo over een Surinamer die in een winkel een gasfles komt kopen en daarom vraagt: ‘Meneer, ik wil een gasbom!’ Iedereen daar, schrikt z'n schrik tot in z'n grote teen. Wat?! Een gasbom?! Iemand duikt achter een olievat. Een vrouwtje wil gaan vluchten: ‘Hellep! Die vent daar wil ons met een gasbom kapen!’ Nèks van dat! Gewoon een fles butagas wou die kamervogel. Om zijn bast te laten warmlopen. En zoals thuis, vroeg hij gasbom. Na grote schrik was groter lachen daar’Ga naar eindnoot(37).
Het omgekeerde is ook vaak het geval: ‘Ma' afen! Butje ging die grote hal in, met z'n lopen. Halwachter hield 'em aan. “Waar had u willen wezen, meneer?” Hij hoorde alleen 't woord had. Hoor 'em no: “Meneer, ik héb nèks met me! Ik wil alleen gaan daar!”’Ga naar eindnoot(38). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suriname-Nederland.Aan het eind van de tweede roman Adoebe lobi vertrekt de hoofdfiguur naar Nederland om er te gaan studeren, in Koewatra djodjo krijgen we een schets van de positie van de Surinamer in Nederland waarbij Cairo er sterk voor pleit dat deze de gelegenheid moet krijgen zijn eigen cultuur daar te handhaven. Want deze dreigt snel verloren te gaan, doordat men zelf merkt dat de Surinaamse gebruikstaal afwijkt van het Nederlands: ‘Orrans mi gram'ma, gi m' wan skrati! Ja, lachen om het leren van het Hollands thuis daar in z'n bini, achterstraat. Ma - wat ze hier spraken, (mééster vroeger op school, met z'n feitlijke overdrijving - óórrr! Koninginnnnnn! Oranje Nassauwwwww!) kon nie vertellen hoe deze mensen anders spraken. Al werd je in je eigen land al aangepast, hier kreeg je te merken dat ze je in feite een vreemde taal hadden geleerd en nie die manier waarop zelf zij spraken’Ga naar eindnoot(39). Daarom verandert men onbewust of bewust zijn taal: ‘Daar ging | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij al, Buddy, met z'n tan boen! Airis met d'r “Daaaakk”. Eensklaps besefte ze dat ze dat eigenlijk nooit meer zei. Ze zei gewoonlijk “Daaaaggg”, met een duidelijke “g”’Ga naar eindnoot(40). En: ‘Ma' ze wist eensklaps niemeer of z't gezegd had in d'r Sranantongo óf in Nederlands. Blijkbaar was ook, met beetjes als kleine hapjes, d'r mondwerk gaan aanpassen’Ga naar eindnoot(41).
Het komt ook voor dat op het werk verboden wordt om wat anders dan Nederlands te spreken: ‘Géén gedonder met jullie taaltje! Een mens moet een ander kunnen verstaan, begrepen?!’Ga naar eindnoot(42).
Men merkt dat de Nederlander neerkijkt op de Surinaams-Nederlandse taal: ‘Banta? Haha! U bedoelt: aubergine! Die kerel was vrijpostig. Als je z'n superieure Hollandse korrektie hóórde! “Oo-ber-gien!” Dan lachte hij, vanuit de hoogte. Draaide lustig aan z'n snor. Ziezo! Hij had die neger geleerd wat Hollandse kultuur was. Niewaar?!’Ga naar eindnoot(43).
De Nederlander lacht de Surinamer uit als deze ‘fouten’ maakt: ‘“Max? speel je een potje mee?” Hij praatte zo plat en tóch zo leuk, die Harmse. In plaats van “heb” zei hij “het”, met zijn mondsmoelwerk. En 't was goed, in taal fo klootjesmensen met hun klootmanier van doen en laten spreken. Ma' wanneer dat Max begon, dan was gelach daar: “Ik ga even me kleren weghalen.” Dan moest hij kleerverwisselen. Zich omkleden in net Nederlands. Ze lachten 'em soms. Wat een mars! Ze moesten leren hèm te verstaan, een keertje, vond hij’Ga naar eindnoot(44).
De Nederlander lacht de Surinamer ook uit als deze ‘goed’ praat: ‘Kijk die neger! Net een aap! Hij aapt ons na! Doe gewoon, dan doe je al gek genoeg!’Ga naar eindnoot(45).
Pas de tweede generatie heeft zich aangepast: ‘Krioro, die netals Ingrid geboren was, daar in Holland, ja! Zíjn mond praatte onvals, zonder één tikkeltje aksent. Een échte blaka bakra, ma' dan ongemaakt’Ga naar eindnoot(46).
Cairo neemt het de Nederlander die tijdelijk in Suriname verblijft nogal eens kwalijk, dat hij zich isoleert van de Surinaamse cultuur en zijn eigen leven blijft leiden. Zie bijvoorbeeld de vrouw van Geitepoot in Adoebe lobi en professor Gerber Mann en diens vrouw in Jeje disi, maar eist van de Nederlander volledig begrip voor de Surinamer die zich in Nederland niet wil aanpassen. Nu is zo'n vergelijking natuurlijk niet helemaal eerlijk omdat die Surinamer in Suriname zelf zich eeuwenlang aan de Nederlandse cultuur heeft moeten aanpassen. Dat is hem daar thuis en op school wel bijgebracht; daar windt Cairo geen doekjes om! Thuis door de ouders: ‘“Mama die dinges zijnes klares vandages!” “Houwes je smoelgates!” Die beestes. Ze konden geen enkel goed Nederlands praten met hun kwebbelbek! Blijven zitten zouden ze op school, tanpokojanki!’Ga naar eindnoot(47). Huis en school werkten eendrachtig samen: ‘Zodraas ze thuis waren, of op school, dan golden opvoedingsregels. Wie nie hoorde, moest voelen: zodra je ook maar iets van je eigen moedertaal begon te spreken, was je vernegerd! Als neger vernegerd! Een klap tegen je kop, koko! met vuist! Al bloedde je, 't kon geen niemand nèks schelen! “Jonge, hóór je niet? Je moet Hollands praten!” Later, een oudbekend verhaal. In schoolpauze: “Gi'm jowka!” Dan zodra meester met zijn tamarindezweep kwam in de buurt klonk 't in mooimooi Nederlands... “Geef me me knikkers!” Meestal riep je't prompt verkeerd: “Kééf me me gniggers!”’Ga naar eindnoot(48). Op school vindt het gebroken Hollands geen genade in de ogen van welopgevoede leerkrachten en wordt het er systematisch uitgeslagen, de leerboekjes doen de rest: ‘Die blanken, toen ze bij ons kwamen heersen, en mooi wonen, hebben ze vanaf dien altijd hun kin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren boekjes laten kijken met hùnzelf erin...’Ga naar eindnoot(49).
Cairo citeert in Als je hoofd is geboord, zijn tweede verzameling Volkskrant-stukjes, met instemming een Surinamer die vanuit Nederland in Suriname is geweest met vakantie: ‘Ik zit ruim twintig jaar in Nederland, en ik heb ook lang genoeg, vijfendertig jaar, in Suriname gewoond. Maar nooit heb ik in Suriname een bakra (= een Hollander), al woont hij duizend jaar hier, als een rasechte Surinamer horen praten. Je herkent altijd zijn bakraaccent. Maar de Surinamer - en dat is geen lachstof - kan maar één dag in Blanda (= Holland) zijn en u herkent zijn spraak niet meer’Ga naar eindnoot(50). Dat is natuurlijk een grenzenloze overdrijving: het Nederlands van een bakra in Suriname verandert wel degelijk en een Surinamer past zich niet zo snel aan in Nederland.
Cairo zelf is daarom ook heel wat gematigder als het om een ‘oplossing’ gaat. In zijn laatste werk pleit hij voor een ‘buffercultuur’, waarbij ‘zoveel mogelijk taalelementen uit die aan te passen kultuur worden gebruikt’Ga naar eindnoot(51).
In een van de Volkskrant-stukjes die in Als je hoofd is geboord zijn verzameld, Sjaalman en Taalman, noemt hij zich ‘Eurokreool’, de taalman die met zijn taal, het gecreoliseerde Nederlands, ‘tegen den huidigen eisch van ongelimiteerde aanpassing (“De aanpassing wordt duur betaald”) wil protesteren’Ga naar eindnoot(52). Zoals hij eerder pleitte voor integratie van de verschillende Surinaamse talen, zo pleit Cairo nu voor de rechten van een gecreoliseerd Nederlands in zowel Suriname als Nederland zelf. Generaties lang heeft de Surinamer zich in zijn taal moeten aanpassen en willen aanpassen aan het ABN. Deze gedwongen, automatische navolging wil Cairo ombuigen naar een zinvolle, bewuste integratie van weerskanten. Zo verwerft het Surinaams-Nederlands status bij de Surinamer èn de Nederlander.
Het lijkt erop dat de stelling die Cairo in 1975 poneerde: ‘De Surinamers in Nederland zullen op de duur van de Surinaamse realiteit vervreemden en daarmee natuurlijk ook van de Surinaamse literatuur’Ga naar eindnoot(53) zich bij hemzelf aan het voltrekken is. Ik zou de voorzichtige conclusie willen wagen dat hij zich meer gaat richten op de positie van de Surinamer in Nederland en minder op de Surinaamse realiteit. Zijn werk in het Sranan Tongo met Nederlandse vertaling neemt af; via zijn Volkskrant-stukjes en andere uitgaven in Nederland richt hij zich steeds tot de Nederlandse lezer, voor wie hij zelfs een zekere matiging in het Surinaams-Nederlands betracht; in Suriname zelf schijnt hij een sterke weerstand op te roepen. Al blijven zijn motieven Surinaams, zijn taal het Surinaams-Nederlands, zijn lezers vindt hij onmiskenbaar overwegend in Nederland.
Maar bij een zo veelzijdig schrijver als Cairo, wiens werk nog in een zo sterke ontwikkelingsfase is, is elke conclusie gevaarlijk en waarschijnlijk voorlopig voorbarig. Wie weet wat deze taalman nog voor verrassingen in petto heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie van Edgar CairoGa naar eindnoot(1):
|
|