| |
| |
| |
Het pacifisme in Nederland
A.G. van der Spek
o1923 te Den Haag.
Studeerde Natuurkunde en Scheikunde.
Voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de Pacifistisch Socialistische Partij.
Adres: Olympiaplein 61 boven, NL-1077 CN Amsterdam.
De vredesbeweging in Nederland heeft op 21 november 1981 haar kracht getoond door een demonstratie in Amsterdam met 400.000 deelnemers, de grootste demonstratie ooit in Nederland gehouden, de grootste ook van een hele reeks recente vredesdemonstraties in een aantal Westeuropese steden. Een beter tijdstip voor een bezinning op het pacifisme en op de vredesbeweging in Nederland kan men zich nauwelijks voorstellen.
| |
De begrippen.
Eerst iets over de begrippen. Pacifistische beweging en vredesbeweging zijn niet identiek. De eerste is principiëler en gaat verder in haar afwijzing van het militairisme dan de vredesbeweging als geheel. De laatste beperkt zich bijvoorbeeld tot afwijzing van alleen kernwapens (atoompacifisme) of tot vermindering van de kernbewapening of zelfs tot alleen maar afwijzing van nieuwe kernwapens. Toch dient zij onderscheiden te worden van degenen, die positief staan tegenover de bewapening. Dat onderscheid is nodig, want wie wil er nu bewust oorlog? Niemand toch? Ook de bewapenaars, dat wil zeggen de overtuigde voorstanders van bewapening betogen, dat het hun om de vrede gaat, dat bewapening nu juist hét middel bij uitstek is om de vrede te verzekeren. Si vis pacem, para bellum.
De NAVO zou met name deze functie hebben. Hoe onhoudbaar die stelling is, moge blijken uit het feit dat de bewapenaars niet van mening zijn dat zij, mocht er onverhoopt toch oorlog uitbreken en mocht hun vredesstreven dus mislukt zijn, dan onmiddellijk de bewapening en de NAVO kunnen afschaffen!
Op zijn best streven zij dus twee doeleinden na: naast het bewaren van de vrede ook het gebruik van het militaire apparaat, wanneer het eerste doel mislukt zou zijn. Het gaat dus zeker ook om andere dingen dan de vrede. Meestal gebruikt men daarvoor het begrip veiligheid, het best te omschrijven als: het bewaren van de territoriale integriteit van een land.
In het bewapeningsdenken worden de begrippen vrede en veiligheid veel te gemakkelijk als liggend in elkaars verlengde beschouwd. Door bewapening de veiligheid nastreven brengt juist de vrede in gevaar. Door ontwapening de vrede bevorderen vermindert de veiligheid. Alleen in het pacifistische denken is het logisch om vrede en veiligheid als twee nauw met elkaar verbonden zaken te beschouwen. De veiligheid komt immers dikwijls juist in gevaar doordat een ander land uit defensieve overwegingen agressie pleegt en tot bezetting overgaat. Bewapening is niet alleen gevolg van wantrouwen, maar ook oorzaak ervan.
De bewapenaars zijn overtuigd van de noodzaak en de zin van bewapening, zien deze op zijn best als een noodzakelijk kwaad. De vredesbeweging wijst dit traditionele patroon van machtsdenken af en heeft een grote weerzin tegen bewapening en krijgsmacht. Daarbij omvat zij een breed scala van opvattingen, lopend van grote twijfel aan de zin van de bewapening tot volledige afwijzing ervan. Algemeen is er de overtuiging dat eenzijdige ontwapeningsstappen (van zeer beperkte tot totale) nodig zijn.
Het is ondoenlijk om, bij een zo ruime definitie van het begrip vredesbeweging, een volledige opsomming te geven van alle organisaties in Nederland die ertoe behoren. Dit temeer omdat ze dikwijls zeer uiteenlopend van aard zijn. Er zijn radicale naast gematigde, kerkelijke naast algemene, studiegerichte naast actiegerichte, landelijke naast regionale en plaatselijke groepen, partijen naast bewegingen, organisaties van dienstweigeraars naast organisaties van militairen. Daarnaast zijn er organisaties die zich speciaal richten op de ontwikkeling van alternatieven voor de militaire verdediging,
| |
| |
speciale vrouwengroepen enzovoort. Zelfs deze opsomming van types organisaties is niet volledig.
| |
De groei van de vredesbeweging.
Het lijkt niet gewaagd om te stellen dat de vredesbeweging in Nederland, wanneer men al deze organisaties ertoe rekent, zeer groot geworden is. De omvang en de groei ervan komt (afgezien van aantallen demonstranten en resultaten van opinie-onderzoekingen) op twee manieren tot uiting. Ten eerste in de groei van de betrokken organisaties zelf en ten tweede in de radicalisering van de standpunten van bestaande organisaties. Beslissend voor het succes van de vredesbeweging is of deze groei een onomkeerbaar proces is of een tijdgebonden verschijnsel, dat weer kan wegebben. Ik hel sterk naar de mening over, dat het eerste het geval is, dat wil zeggen dat er een doorbraak in het bewustzijn van de mensen op het punt van de bewapening gaande is.
Dit is tegelijk ook de reden waarom het bespreken van de vredesbeweging in de ruime betekenis van het woord zin heeft in een artikel over het pacifisme. Wanneer men het pacifisme definieert als het afwijzen van militair geweld voor welk doel dan ook, dan vallen talrijke vredesbewegingen natuurlijk buiten dit kader. Maar de stelling, dat die vredesbewegingen geen starre, onveranderlijke standpunten hebben is zeer goed te verdedigen. Bij individuen en bij groepen speelt zich allicht een proces af, dat in gang wordt gezet door een concrete aanleiding, die verzet oproept tegen de bestaande gang van zaken. Mensen gaan zich dan, langzaam, losmaken van traditionele opvattingen, komen in aanraking met anderen die verdergaande standpunte hebben en worden door dezen beïnvloed. Belangrijke factoren daarbij zijn het ontdekken van feiten, die men nog niet kende en het gaan beseffen dat andere visies dan de traditionele mogelijk zijn. Alles moet z'n tijd hebben, maar er is een nogal dwingende logica die tot steeds radicaler standpunten leidt.
Als voorbeeld noem ik het standpunt van de zogenaamde atoompacifisten. Zij wijzen de kernbewapening af (zijn dikwijls bereid om die eenzijdig af te schaffen), maar aanvaarden de conventionele bewapening, dikwijls ook de NAVO. Het is niet zo moeilijk de onhoudbaarheid van dit standpunt aan te tonen, nog afgezien van het feit dat ook de conventionele bewapening tot een verschrikkelijke perfectie is opgevoerd. Het is mijns inziens namelijk uitgesloten, dat de kernwapens worden afgeschaft, terwijl het volstrekt verouderde geloof in bewapening in het algemeen blijft bestaan. De kennis en de materialen, die nodig zijn voor kernwapens, kan men namelijk niet afschaffen. Indien er een conventionele oorlog woedt, zal degene die dreigt te verliezen, kernwapens maken en gebruiken, ook al heeft zo een staat plechtige verdragen tegen kernbewapening ondertekend. Men moet dus, als men consequent wil zijn, alle bewapening afschaffen, anders gezegd ermee ophouden om oorlog en oorlogsvoorbereiding als normale zaken te beschouwen. Ik zeg dikwijls: ‘Mensen moeten ophouden het als normaal menselijk gedrag te zien dat zij zich met miljoenen laten afslachten voor heel andere doeleinden dan die waarvoor men in een oorlog denkt te sneuvelen’.
Bovengenoemd radicaliseringsproces beperkt zich niet tot het groeien van radicalere anti-militaristische opvattingen. Het houdt dikwijls ook groeiende kritiek op de bestaande maatschappijorde in, dat wil zeggen de ontwikkeling naar socialistisch denken, doordat men de historische en actuele band tusen kapitalisme en militarisme gaat zien. Bij de PSP, die uiteraard ook om heel andere redenen socialistisch is (dat wil zeggen streeft naar een
| |
| |
maatschappij waarin de produktiemiddelen eigendom van de gemeenschap zijn) heeft de nauwe samenhang tussen pacifisme en socialisme altijd voorop gestaan.
De radicalisering kan (en moet) voorts ook leiden tot een kritisch standpunt ten aanzien van het verschijnsel staat in de moderne zin. Het is mijns inziens ondenkbaar dat het militairisme echt kan verdwijnen, zolang de rigide opvattingen van de moderne staat blijven bestaan, die immers een machtsinstrument als het leger impliceren. Een derde aspect van de radicalisering is de toenemende overtuiging dat de noodzaak van het doorbreken van de bewapeningspolitiek actievormen met zich meebrengt die bestaande formele rechtsregels schenden. De radicaal antimilitairistische actiegroep Onkruit werkt grotendeels op deze wijze, de ‘witte’ BVD (Bond Voor Dienstplichtigen) doet het binnen de krijgsmacht in zekere mate, de PSP steunt herhaaldelijk dit soort grensoverschrijdende acties, binnen het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) groeien de geluiden ten gunste van harde acties.
| |
Vroeger en nu.
Het is wel zeker dat op dit ogenblik de vredesbeweging en het pacifisme in Nederland sterker zijn dan in enig ander land, zeker van de geïndustrialiseerde wereld. Het zou echter onjuist zijn om het verschijnsel als typisch Nederlands te kwalificeren. Er zijn vergelijkbare ontwikkelingen in vele andere landen, vooral in West-Europa. Dat kan ook niet anders. Dat daarbij een zekere uitstraling van beginsuccessen van de Nederlandse vredesbeweging een rol speelt, is wel zeker. Maar ook omgekeerd hebben de grote demonstraties in Bonn, Brussel, Londen, Rome, Boekarest etcetera de vredesbeweging in Nederland weer nieuwe impulsen gegeven. Deze internationale wisselwerking is uiteraard een voorwaarde voor succes.
Toch lijkt Nederland min of meer voorop te lopen. Hoe zou dat komen? Verwijzingen naar een zekere traditie van pacifisme in Nederland zijn niet onjuist, maar dragen niet echt bij tot een verklaring. Een echte verklaring kan ik ook niet geven. Wat ik wel durf te beweren, is dat de verwijzing naar het vooroorlogse traditionele Nederlandse neutralisme in de buitenlandse politiek kant noch wal raakt. Met dit soort beweringen probeert men, onder andere van Amerikaanse zijde, de ontwikkelingen in Nederland te stigmatiseren als een nostalgie naar die vroegere neutraliteitspolitiek van het kleine Nederland, wiens belang als handelsnatie het was om zich buiten de internationale politieke verwikkelingen te houden en wiens ervaring het ook was, dat dit lukte (tot 1940) en grote voordelen met zich meebracht.
Tot de kenmerken van de vredesbewe- | |
| |
ging in Nederland behoort nu juist dat zij zeer internationalistisch denkt, juist van wereldpolitieke overwegingen uitgaat (met name de derde wereld problemen in verband brengt met de bewapeningspolitiek). Daarin onderscheidt zij zich gunstig van delen van de vredesbeweging in de Bondsrepubliek.
Ook organisatorisch is er geen duidelijk verband tussen de huidige vredesbeweging in Nederland en die van voor de oorlog. Alleen Kerk en Vrede en de Quaker-Vredesgroep bestonden toen ook al. Van de talrijke nu bestaande vredesbewegingen wil ik er enkele bespreken, namelijk Het Kan Anders, Stop de N-Bom / Stop de Kernwapenwedloop, het Interkerkelijk Vredesberaad, en, later in dit artikel, de PSP.
Het Kan Anders is ontstaan door een fusie van de Algemene Nederlandse Vredesaktie (ANVA) en de Werkgroep voor Ekologie, Pacifisme en Socialisme (WEPS). De ANVA werd na de oorlog opgericht door degenen die overgebleven waren uit enerzijds de (min of meer socialistische) Jongerenvredesaktie van voor de oorlog en anderzijds de aloude anarchistische Internationale Anti-militairisten Vereniging. De WEPS werd enkele jaren geleden opgericht door een aantal uitgetreden PSP-ers (en ook wel PSP-ers die lid bleven) die vonden dat het pacifisme van de PSP niet zuiver meer was. Het Kan Anders is een niet-confessionele radicaal-pacifistische organisatie, die het vredesdenken verbindt met radicale opvattingen inzake milieu en maatschappijstructuur.
Stop de N-Bom is een in 1977 vanuit de Communistische Partij van Nederland opgerichte groep, die uitsluitend actie voerde tegen de dreigende introductie van het neutronenwapen in de NAVO. Men wist 1,2 miljoen handtekeningen te verzamelen en dat speelde zeker een rol bij het afwijzende standpunt dat parlement en regering in Nederland ten aanzien van het neutronenwapen innemen. Later werd de doelstelling uitgebreid met het bestrijden van de kernwapenwedloop, echter zonder vergaande standpunten ten aanzien van ontwapening en NAVO.
Het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) werd in 1967 opgericht door negen kerkgenootschappen ter bestudering van de vredesproblematiek. Het is gemandateerd door de kerken voor studie, voorlichting en actie, maar standpunten van het IKV binden de kerken niet. De radicalisering binnen het IKV leidde in 1977 tot de campagne ‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’. Sindsdien is de invloed en omvang van de IKV-aktiviteiten spektaculair gegroeid, zodat het zonder twijfel nu de belangrijkste vredesbeweging in Nederland is. Het staat voor belangrijke eenzijdige ontwapeningsstappen, met name ten aanzien van alle kernwapens in Nederland, maar wijst noch de bewapening als zodanig noch de NAVO af.
Ook partijpolitiek is er niet zo'n sterke continuïteit in de standpunten van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Weliswaar bleef Nederland buiten de Eerste Wereldoorlog en was de Sociaal Demokratische Arbeiderspartij (SDAP) in Nederland daardoor minder verdacht dan haar zusterpartijen in de oorlogvoerende landen die hun vredespolitiek in 1914 verloochenden. Die SDAP heeft jarenlang, evenals de links-liberale Vrijzinnig Demokratische Bond en de kleine Christelijk Demokratische Unie, de eenzijdige ontwapening verdedigd, maar weinig principieel. Al jaren voor de Tweede Wereldoorlog lieten de twee eerstgenoemde partijen dit standpunt gemakkelijk vallen.
| |
De kernbewapening.
Het pacifisme in Nederland heeft na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe impuls gekregen door de ontwikkelingen van de
| |
| |
wapentechniek. Natuurlijk zijn de bezwaren tegen oorlog en oorlogvoorbereiding niet echt anders dan vroeger. Ik noem de voornaamste: oorlogsvoorbereiding leidt tot oorlog. Oorlog lost niets op, legt integendeel de grondslag voor nieuwe conflicten. In oorlogen vallen talloze onschuldigen, de ware schuldigen blijven buiten schot. Het militarisme werkt vernietigend op alle menselijke waarden, is anti-democratisch en beïnvloedt de rest van de samenleving in deze richting. Bewapening verslindt kapitalen, die constructief zouden kunnen worden gebruikt.
Het is echter wel zo dat de massavernietigingswapens (nucleaire, biologische, chemische) deze bezwaren als het ware een nieuwe dimensie hebben gegeven. Zelfs het voortbestaan van de mensheid zelf staat op het spel.
Het tegenwoordige pacifisme is dan ook anders dan het vooroorlogse. Dat was, mijn inziens, optimistischer, naïever. De leuze ‘Nooit meer oorlog’ van na 1918 drukte niet alleen een wens, maar ook een zeker vertrouwen uit. Nu is men zakelijker, pessimistischer, maar zonder in fatalisme te vervallen: in het laatste geval heeft het immers geen enkele zin om te proberen het ergste tegen te houden.
De voorstanders van bewapening wijzen er dikwijls op, dat juist de kernbewapening en wel door het zogenaamde afschrikkingsevenwicht tussen NAVO en Warschaupact de vrede weet te bewaren. Beide partijen zijn immers in staat om, na een aanval van de ander, met behulp van hun strategische kernbewapening een alles-vernietigende klap aan de ander uit te delen. Het geloof daarin brokkelt steeds meer af, en terecht.
Ik noem vijf argumenten:
1. | Waarom was men in het Westen dan niet blij toen in 1949 de Sowjet-Unie ook kernwapens kreeg en deze gelukzalige tijd dus aanbrak? |
2. | Waarom vinden onze regeringen dan dat landen in de derde wereld die zich niet hebben aangesloten bij het non-proliferatieverdrag, dat toch moeten doen? Willen zij de vrede brengende zegeningen van het kernwapen aan anderen onthouden? |
3. | De Verenigde Staten hebben de afgelopen tijd een aantal keren op het punt gestaan om kernwapens te gebruiken (Korea, Cuba, Vietnam), dus zo ver weg is het gebruik blijkbaar niet. |
4. | Verkeerde radarwaarnemingen kunnen gemakkelijk leiden tot inzet van kernwapens. De beslistijd is zeer kort. |
5. | De ontwikkeling van de wapentechniek zelf ondergraaft dit zogenaamde afschrikkingsevenwicht. De opgevoerde precisie van de intercontinentale raketten maakt het mogelijk de te land opgestelde afschrikkingswapens van de tegenstander uit te schakelen. Die op duikboten nog niet, maar de Anti Submarine Warfare (ASW) zal binnen een aantal jaren de detectie van duikboten zo snel mogelijk maken, dat voor de afschrikkingswapens op duikboten het zelfde gaat gelden. |
Het is trouwens niet duidelijk waarom zij die geloven in dit afschrikkingsevenwicht toch de rol van de kernwapens willen te- | |
| |
rugdringen, ja ze uiteindelijk zelfs willen afschaffen. Hun theorie is, dat (kern)ontwapening wel mogelijk is, maar dan multilateraal, stapsgewijs, gecontroleerd in plaats van eenzijdig, ineens, ongecontroleerd. Zij verwijzen dan naar de ontwapeningsonderhandelingen. Maar de talloze forums op dit gebied (Verenigde Naties, de ontwapeningsconferentie van Genève, SALT, MBFR, Helsinki) hebben in tientallen jaren geen begin van ontwapening opgeleverd. Wapenbeheersingsonderhandelingen lijkt een betere term. Beide blokken hebben er belang bij dat hun bewapening niet ongelimiteerd groeit. Daarover maken zij afspraken, niet over ontwapening. Ik zeg wel eens: ‘Aan de onderhandelingstafels zitten de belangen bij bewapening, die bij ontwapening ontbreken’. Beide partijen aanvaarden, respecteren elkaars bewapening. Ieder mag in z'n eigen invloedssfeer onbelemmerd militair optreden (de Sowjet Unie onder andere in Hongarije en Tsjechoslowakije, de Verenigde Staten op talloze plaatsen in de wereld). Ze hebben zelfs belang bij de bewapening van de tegenpartij, omdat die een alibi oplevert voor het orde op zaken stellen in de eigen invloedssfeer. Dat moet immers wel, gezien de externe bedreiging van het andere blok!
Zou de bewapening van beide blokken niet primair gericht zijn op handhaving van de interne status quo en vooral uitdrukking van de macht van de geïndustrialiseerde wereld ten opzichte van de derde wereld zijn?
NAVO en Warschaupact verdedigen niet alleen de status quo in het eigen gebied, maar ook die in het gebied van de tegenstander. De verstarring van de militaire blokken politiek maakt de zo noodzakelijke veranderingen in West en Oost bijna onmogelijk.
| |
De politieke partijen.
Van de politieke partijen in Nederland kan men eigenlijk alleen de PSP tot de vredesbeweging in de strikte betekenis van het woord rekenen. Toch is het van belang ook aandacht te wijden aan een aantal andere politieke partijen. In het bijzonder is van belang het standpunt van deze partijen ten aanzien van het actuele vraagstuk van de modernisering van de LRTNF (Long Range Theatre Nuclear Forces) in Europa te bespreken.
Van elk van hen wordt het huidige aantal zetels in de Tweede Kamer van 150 zetels vermeld.
Het Christen Demokratisch Appèl (48 zetels) ontstaan door een fusie van de drie grote christelijke partijen in Nederland (Katholieke Volkspartij, Anti Revolutionaire Partij, Christelijk Historische Unie), aanvaardt de NAVO, de bewapening, de kernbewapening en het afschrikkingsdenken. Toch is ook deze partij als geheel kritischer geworden en is er een kleine minderheid van atoompacifisten. In december 1979 zorgden tien dissidenten in de CDA-fractie ervoor dat een motie tegen de modernisering van de LRTNF en de plaatsing van deze wapens in Nederland met een kleine meerderheid werd aangenomen. Toen even later de Nederlandse regering in de NAVO-raad wel een voorbehoud ten aanzien van de plaatsing in Nederland maakte en de beslissing daarover uitstelde tot december 1981, maar niet inging tegen het moderniseringsbesluit als zodanig, weigerden deze dissidenten echter de regering (die bestond uit CDA en VVD) af te vallen. Het CDA accepteert nu de moderniseringsbeslissing als voldongen feit, neemt voorlopig geen standpunt over plaatsing in Nederland in, laat deze afhangen van de wapenbeheersingsbesprekingen tussen de Sowjet Unie en de Verenigde Staten.
Het links-liberale D'66 (Demokraten '66; 17 zetels) aanvaardt de NAVO en de bewapening, maar wil het aantal Nederlandse kernwapentaken (nu 6) terugbrengen.
| |
| |
Men was destijds tegen het moderniseringsbesluit, aanvaardt het nu als voldongen feit en vindt dat er onder de huidige omstandigheden geen plaatsing in Nederland kan zijn.
De sociaal-democratische Partij van de Arbeid (PvdA; 44 zetels) staat kritisch maar niet afwijzend ten aanzien van de NAVO en de bewapening, wil het aantal Nederlandse kerntaken van 6 terugbrengen tot 1 à 2. Deze partij was tegen het moderniseringsbesluit, vindt dat Nederland daarvoor nog altijd geen verantwoordelijkheid kan aanvaarden en blijft tegen plaatsing in Nederland.
De Communistische Partij van Nederland (CPN; 3 zetels) is heel kritisch ten opzichte van de bewapening en de NAVO (en tamelijk kritisch ten opzichte van Oost-Europa) maar toch niet duidelijk tegen de NAVO. Wel tegen modernisering en plaatsing in Nederland.
De Politieke Partij Radikalen (PPR; 3 zetels) is atoompacifistisch en heel kritisch over de NAVO, maar niet voor onmiddellijk uittreden. Ze is tegen modernisering en plaatsing in Nederland.
De Pacifistisch Socialistische Partij (PSP; 3 zetels) is tegen alle bewapening en tegen de NAVO. Ze wil onmiddellijk eenzijdig ontwapenen en Nederland uit de NAVO en de NAVO uit Nederland. Ze is tegen modernisering en plaatsing in Nederland.
| |
De modernisering.
De huidige regering in Nederland, bestaande uit CDA, PvdA en D'66, aanvaardt het moderniseringsbesluit als een voldongen feit. Zij heeft in december 1981 opnieuw de beslissing over plaatsing in Nederland uitgesteld. De PvdA-ministers in het kabinet hebben zich overigens erop vastgelegd, dat zij een eventueel besluit tot plaatsing in Nederland niet zullen meemaken, met andere woorden het dan tot een kabinetscrisis laten komen.
De talrijke organisaties (waaronder ook de politieke partijen PSP, PPR, CPN, PvdA en D'66) die de grote demonstratie van 21 november 1981 organiseerden, vonden elkaar in enkele gemeenschappelijke leuzen, waaronder de eis tot intrekking door Nederland van de instemming met het moderniseringsbesluit en de eis dat Nederland aan de partners in de NAVO zou vragen hetzelfde te doen. Desondanks kreeg een PSP-motie van deze aard in de Tweede Kamer slechts steun van de PSP, PPR, CPN en één lid van de PvdA. Deze stemming vond plaats vlak voor deze demonstratie. De felle reacties van afkeuring uit het publiek voor de sprekers op de demonstratie van PvdA en D'66 waren zeker mede door dit stemgedrag in de Tweede Kamer bepaald.
Deze hele gang van zaken onderstreept nog eens het belang van de buitenparlementaire acties, waaraan het bij de vredesbeweging en de pacifistische beweging in Nederland ook bepaald niet ontbreekt.
| |
De Pacifistisch Socialistische Partij (PSP).
Het unieke van de in 1957 opgerichte PSP is dat voor het eerst het pacifisme tot een
| |
| |
politieke categorie werd gemaakt. De oprichters, waaronder schrijver dezes, hadden overigens twee hoofdmotieven. Het ene was de behoefte aan een partij die in zou gaan tegen het traditionele bewapeningsdenken, met name waar in die tijd alle politieke partijen in Nederland de NAVO-bewapening respectievelijk (in het geval van de CPN) de Warschaupact-bewapening steunden. Men had behoefte aan een politieke arm voor het Derde-Weg-denken.
Het andere motief was de behoefte aan een echte socialistische partij. Noch de Partij van de Arbeid als niet socialistische partij, noch de CPN met zijn gerichtheid op het bureaucratische stelsel van Oost-Europa kwam in aanmerking.
De PSP heeft vanaf het begin de samenhang tussen socialisme en pacifisme benadrukt, al waren er natuurlijk (dikwijls vrij grote) accentverschillen tussen de leden. Wat het pacifisme betreft werd eenzijdige (en tevens internationale) ontwapening bepleit en ook geweld als middel voor het bereiken van de PSP-doeleinden zelf afgewezen. Vanaf haar intrede in het parlement, in 1959 heeft de PSP consequent tegen de defensiebegroting gestemd (en tegen die van buitenlandse zaken).
Een groot probleem voor de PSP (en voor elke pacifistische beweging) vormt altijd het militaire geweld, waarmee onderdrukte volkeren in de Derde Wereld voor hun bevrijding vechten (zowel in koloniale als in neo-koloniale oorlogen), dikwijls na alle andere middelen te hebben uitgeput. De PSP heeft zich altijd op het standpunt van solidariteit gesteld, zij het kritische in verband met de gebruikte middelen. Dat is ook niet zo een moeilijke keuze. Wanneer twee partijen elkaar met geweld bestrijden en men onderschrijft het doel van de ene (bevrijding) en verwerpt het doel van de andere (onderdrukking), dan is men niet neutraal (echt moeilijk zou de keuze zijn tussen een gewelddadige bevrijder en een geweldloze onderdrukker!). Maar toch doet zich hier een spanningsveld voor tussen enerzijds de geconditioneerdheid en anderzijds de algemeen-geldigheid van een bepaald principe. Het besef dat men hier en nu tot een pacifistische overtuiging is gekomen, kan deze relativeren. Het uitdragen van die overtuiging, ook in een politiek beginsel programma, houdt echter de pretentie van algemene geldigheid in. Ook voor militaire bevrijdingsbewegingen gelden immers dezelfde argumenten als elders. Het gewend raken aan zaken als het doden van medemensen, het martelen van tegenstanders om noodzakelijke militaire informatie over het onderdrukkingsleger te verkrijgen etcetera, houden het risico in dat de bevrijder na zijn overwinning een houding heeft ontwikkeld, waarbij geweld en onderdrukking van zijn kant normaal blijken. Een escalerende bevrijdingsoorlog sluit op den duur het gebruik van kernwapens door de bevrijdingsbeweging niet uit. Vandaar die kritische solidariteit.
Hoe uit je die echter? Natuurlijk door politieke
| |
| |
en propagandistische steun, maar ook door materiële steun. Echter niet in de vorm van wapens. Wel in de vorm van voedsel, opbouwhulp voor de bevrijde gebieden etc. De bevrijdingsbeweging kan echter besluiten dat ze daardoor middelen uitspaart, die dan voor wapenaankopen worden gebruikt. Trouwens, allicht wordt de steun in de vorm van financiën gegeven, waarbij het aan de bevrijdingsbeweging wordt overgelaten zelf te bepalen wat zij ervoor koopt, mogelijk ook wapens. In het standpunt van materiële steun geven, maar geen wapens, zit dus iets tweeslachtigs. Desondanks moet een pacifistische beweging, die onderdrukten elders op de wereld niet in de steek wil laten, met zo een compromis werken. Bovendien geldt dat voor een partij als de PSP de belangrijkste bijdrage aan de bevrijdingsstrijd wordt gevormd door het verzet tegen de eigen Westerse bewapening, die immers indirect (soms zelfs rechtstreeks) de onderdrukking van de Derde Wereld in stand houdt.
Daar ligt ook de eerste verantwoordelijkheid van een politieke partij in een Westers land. Vooral op deze wijze draagt de PSP bij tot de minimalisering van het geweld, die zij in haar programma noemt voor die delen van de wereld, waar zij geen rechtstreekse invloed heeft.
Bovengenoemde moeilijkheden leidden ertoe dat de PSP in 1975 een speciaal congres aan haar pacifistische standpunt wijdde, dat in een aantal stellingen nader werd gepreciseerd en uitgewerkt. De samenhang met het socialisme werd daarin benadrukt, met name door het socialisme als voorwaarde voor de uitbanning van geweld te zien. Het politieke pacifisme wordt er gedefinieerd als het streven naar minimalisering van geweld. Het ontwikkelen van geweldloze strijdvormen in de revolutionaire socialistische strategie wordt voorop gesteld. De afwijzing van de militaire machten van nationale staten, die zowel de kapitalistische (in het Westen) als de bureaucratische (in het Oosten) ongelijkheidsmaatschappijen in stand houden, blijft uiteraard voorop staan. Voor een klein aantal leden was deze gang van zaken aanleiding om de partij te verlaten: zij vonden dat het pacifisme hiermee teveel gerelativeerd werd.
Deze nuances nemen niet weg dat de PSP toch bij uitstek de partij-politieke arm van het pacifisme in Nederland blijft. Het afwijzen van de bewapening in West en in Oost is een constante in de PSP-politiek. Als Nederlandse partij heeft ze natuurlijk primair met de westelijke en in het bijzonder de Nederlandse bewapening te maken. De NAVO wordt niet alleen als een gevaarlijk oorlogsinstrument, maar ook als een kapitalistisch, imperialistisch onderdrukkingsmiddel beschouwd.
De PSP heeft na een beginperiode van sterke electorale groei, vanaf 1966 een dalende lijn vertoond gedurende een aantal jaren. Nu is zij duidelijk weer aan de winnende hand. Belangrijker echter is de grote groei van het ledenaantal, dat vergeleken met het electorale topjaar van
| |
| |
1966 meer dan verdubbeld is. Dit wordt in de PSP als belangrijker ervaren, omdat het parlementaire werk, weliswaar niet onbelangrijk, toch ondergeschikt wordt geacht aan de buitenparlementaire activiteiten. En die zijn talrijk in Nederland, ook op het gebied van het anti-militarisme. Naast algemene acties zijn er specifieke, gericht tegen wapenfabrieken, munitie-opslagplaatsen, militaire vliegvelden, kernwapenopslagplaatsen, oefenterreinen etc. En die zijn niet altijd zonder succes. In 1969 kwam de regering met het plan om vier nieuwe oefenterreinen van 3000 hectare voor de gemechaniseerde landmacht aan te leggen. Het verzet van de plaatselijke bevolking was zo groot, dat er nu, 12 jaar later, nog niets van gerealiseerd is. Dit soort verzet is natuurlijk dikwijls niet principieel en erg belangen-gebonden. Niettemin vormt het een goed beginpunt voor verdergaande bewustwording. Ook daar vervult een politieke partij als de PSP, die een samenhangende visie heeft, een belangrijke taak.
|
|