Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
De historische, politieke en commerciële betrekkingen tussen Portugal en de Nederlanden tot aan het eind van de 17e eeuwGa naar eindnoot(*)Drs. Luis Crespo Fabião Ofschoon het hier gaat om twee volkeren die zowel geografisch als karakterologisch ver van elkaar verwijderd zijn, is het opvallend hoe rijk gevarieerd en intens gedurende de middeleeuwen de betrekkingen tussen Portugal en de Nederlanden geweest zijn. Volgens de Utrechtse hoogleraar Houwens Post, de huidige Nestor der Nederlandse lusitanisten, zou een van de grondoorzaken hiervoor de talloze geografische overeenkomsten zijn tussen twee Europese gebieden, die elk een lange zeekust hebben, en allebei sterk op de zee georiënteerd zijn. Behalve dan nog het feit dat ‘zeelui internationaal zijn, en elkaar volmaakt begrijpen’Ga naar eindnoot(1).
Overigens zijn wij wat meer realistisch - zij het minder poëtisch - van mening dat de talrijke contacten tussen beide volkeren voornamelijk het gevolg waren van zuiver toevallige historische omstandigheden. Deze waren eerst van vriendschappelijke aard, in de middeleeuwen; daarna, vooral in de 17de eeuw, vol mercantiele rivaliteit, en onverbloemd vijandig. ‘Amicus Plato, sed magis amica veritas’...
●
Als wij de term ‘Nederlanden’ in zijn historisch breedste zin opvatten, zou men enigszins paradoxaal kunnen beweren dat de allervroegste betrekkingen tussen Portugal en de Nederlanden al dateren van vóór het jaar 1139, waarin de Portugese natie officieel gegrondvest werdGa naar eindnoot(2). Want graaf Don Henrique, de vader van Don Afonso Henriques, de eerste koning van Portugal, was de zoon van Hendrik van Bourgondië, kleinzoon van Hertog Robert I, en broer van de Hertogen Hugo en Eudes van Bourgondië. Daartoe aangezet door kruistocht- of ridderschaps-idealen, met misschien ook nog een destijds zoveel voorkomend vleugje zucht naar roem en avontuur, betrad de graaf omstreeks het jaar 1094 het Iberische schiereiland. En zo heldhaftig gedroeg hij zich in de oorlog tegen de Almoraviden dat meteen daarna Koning Alfons VI van Léon hem rijkelijk beloonde door hem de Portugese gebieden tussen de rivieren de Minho en de Taag in leen te geven. In 1097 noemde Don Henrique zichzelf reeds ‘Comes Portugalensis’. En drie jaar voor zijn dood schonk zijn gemalin, Dona Teresa, een bastaarddochter van Koning Alfons VI, in 1109 het leven aan Afonso Henriques, de toekomstige eerste koning van PortugalGa naar eindnoot(3).
Aldus bleef de naam van een Bourgondiër voor goed verbonden aan de stichting van de Portugese natie. En zo was het ook Bourgondië dat aan het Koninkrijk Portugal niet alleen zijn eerste dynastie gaf (1139-1383), maar ook zijn eerste kloosterordes (de Cluniacensers en de Cisterciënsers), die van zo groot belang waren voor de geschiedenis van de Portugese cultuur.
Beslissend en fundamenteel voor de eerste directe contacten tussen Portugal en Nederland waren echter ook de Grote Kruistochten naar het Oosten (1096-1270), afkomstig uit het Noorden. Het allereerste contact was van vriendschappelijke aard, als tijdelijke bondgenoten tegen de gemeenschappelijke vijand, de Saracenen, gedurende het beleg en de verovering van LissabonGa naar eindnoot(4).
Immers, op 16 juni 1147, legde voor O Porto een uitgebreid eskader aan van kruisvaarders uit het Noorden, voornamelijk samengesteld uit Duitsers, Vlamingen (onder aanvoering van Christiaen de Gistell), Friezen, Engelsen en Schotten. Zij kwamen uit Dartmouth, en waren op weg naar het Heilig Land. De vloot bestond uit 200 zeilen, met ongeveer 13.000 man aan boord. Koning Afonso Henriques wilde in sluwe berekening zo 'n schitterende gelegenheid om een reeds lang gekoesterde wens werkelijkheid te laten worden, niet ongebruikt voorbij laten gaan, nl. om | |
[pagina 215]
| |
Lissabon te veroveren, dat in die tijd ‘de machtigste stad was die de Arabieren aan de westkant van het schiereiland bezaten’Ga naar eindnoot(5). Hij schreef dus onmiddellijk aan de bisschop van O Porto, Don Pedro Pitoes, om te trachten de kruisvaarders ertoe over te halen samen te werken in deze onderneming. Het argument was: de Mohammedanen bestrijden in Portugal of in het Heilig Land is één en hetzelfde in de ogen van God! En om zijn aanbod nog aanlokkelijker te maken, beloofde hij privileges en garanties aan wie in Portugal wenste te blijven, en maakte hij hen lekker met het vooruitzicht op een rijke plundering na de zekere overwinning.
De aanvankelijk aarzelende kruisvaarders zwichtten tenslotte. Men kwam tot overeenstemming, en stelde een document ‘ad hoc’ op. In de verschillende clausules (waarvan sommige van commerciële aard waren), werd o.a. bepaald dat aan hen die er de voorkeur aan gaven hun reis niet te vervolgen, de vrijheden, voordelen, zeden en gebruiken uit het eigen land van herkomst gelaten zouden wordenGa naar eindnoot(6).
Lissabon capituleerde op 24 oktober 1147. Het beleg had vijf lange en verschrikkelijke maanden geduurd. In de stad stierven de Moren reeds van honger. Daarop volgde de brute uitbundigheid van de overwinning. Zoals de 19-eeuwse Portugese geschiedschrijver Oliveira Martins het schilderachtig formuleert, ‘zwelgden de kruisvaarders in hun dorst naar goud, zilver, en mooie vrouwen’ (‘auri et argenti et pulcherrimarum foeminarum voluptas’)Ga naar eindnoot(7). Don Afonso kwam zijn beloften na. Veel kruisvaarders wilden inderdaad in Portugal blijven, om als kolonisten mee te werken aan de opbouw van het nieuwe rijk dat voor de geschiedenis opdoemde. De anderen vervolgden, verzadigd en tevreden over de christelijke overwinning, hun reis naar het Heilig Land op 17 februari 1148Ga naar eindnoot(8). Hiertoe bleef echter de beslissende samenwerking van Nederlandse kruisvaarders in de veelbewogen oorlogen en oorlogjes uit de tijd der z.g. ‘Reconquista’ niet beperkt. Zo landde bijv. in 1157 de beroemde graaf Diederik van den Elzas te Lissabon,Ga naar eindnoot(9) aan het hoofd van een gemengde vloot van Fransen en Vlamingen, op weg naar Syrië. Gebruikmakende van de aanwezigheid van die christelijke strijders aan de kust van Portugal, deed Afonso I opnieuw een beroep op hen om maritieme logistieke hulp te verlenen bij een beleg dat hij van plan was te slaan voor de strategisch belangrijke Arabische stad Alcácer do Sal. Dit keer boekte de samenwerking der twee dappere commandanten echter geen resultaten, daar de Moren zich wanhopig verzetten, en de stad niet ingenomen werdGa naar eindnoot(10).
Een zeer bijzondere vriendschapsband met Portugal was de kruistocht van Filips van den ElzasGa naar eindnoot(11), graaf van Vlaanderen, die na zijn terugkeer van een expeditie naar het Heilig Land, in 1184 huwde met Dona Teresa (in Vlaanderen meer bekend als Matilde of Mahaut), een der jongste dochters van koning Afonso I van Portugal. Deze prinses was begiftigd met een buitengewone schoonheid en lieftalligheid, maar het ruwe krijgsbedrijf had geenszins het gevoel voor galanterie bij de bruidegom afgestompt, want, volgens W.A. Engelbrecht, ‘de bruid en haar gevolg werden door een deputatie van den graaf te Porto met daarvoor uitgeruste schepen afgehaald en naar Brugge overgebracht’Ga naar eindnoot(12). De Portugese koning, die toen reeds bejaard was, liet als trotse vader die schepen vol laden met mooie en kostbare goederen, zoals Noordelijke kroniekschrijvers uit die tijd vermelden: goud, edelstenen, zijden stoffen naar de mode van het schiereiland, en allerlei soorten fijne levensmiddelenGa naar eindnoot(13). Zijnerzijds schonk de bruidegom haar als bruidsschat verschillende belangrijke | |
[pagina 216]
| |
Graaf Don Henrique (?-1112), zoon van Hendrik van Bourgondië en vader van de eerste koning van Portugal
(uit miniatuur in het archief van de kathedraal van Sint-Jacob van Compostella, 13e eeuw). Vlaamse steden (St. Omaars, Brugge, Gent, Diksmuide, etc.), en ‘nog veel andere schone zaken’, - ‘et eam multis bonis in nuptiis dotavit’Ga naar eindnoot(14).
Tijdens de regering van Sancho I (1154-1212), de tweede koning van Portugal, verscheen er in 1189 opnieuw een kruisvaardersvloot voor Lissabon, deze keer voornamelijk bemand met Saksen, Vlamingen en enige Denen, ongeveer 5.000 man in totaal, op 55 schepenGa naar eindnoot(15). De Portugese monarch slaagde er meteen in hen over te halen om zich - op genoegdoening van plundering - aan te sluiten bij de Portugese vloot die klaar lag om de sterke vestingstad Alvor, in Algarve, in te nemen. Deze onderneming werd met succes bekroond, tot voldoening der beide partijen, kruisvaarders en Portugezen. 5.600 Arabieren werden daarbij over de kling gejaagd.
In de zomer van dat zelfde jaar 1189 gebeurde het dat er weer een kruisvaardersvloot de Taag opvoer. Deze bestond uit 9 Duitse schepen, 13 Engelse en 12 Vlaamse, met ongeveer 3.500 man aan boord. Ook met hen sloot Sancho een contract, met het onvermijdelijke ‘sine qua non’ van het volledige plunderrecht, hem te helpen bij zijn ambitieuze plan de mooie, rijke stad Silves, in Algarve, op de Moren te veroveren. Silves, een stad vol paleizen en prachtige fortificaties, gaf zich over aan de christenen op 3 september 1189. Na de overwinning plunderden de kruisvaarders, volgens afspraak, de stad zonder pardonGa naar eindnoot(16).
Bij gelegenheid van de vijfde kruistocht, georganiseerd op aandrang van Paus Innocentius III, werd er in 1217 een geweldige vloot van ongeveer 200 schepen gevormd, waarop zich veel Friezen en Nederlanders bevondenGa naar eindnoot(17). Op weg naar het Heilig Land werden zij verrast door een heftige storm, die hen noopte bij O Porto beschutting te zoeken. Enige dagen later zetten zij koers naar het Zuiden, waar zij op 25 juli 1217 Lissabon bereikten, om zich daar te herstellen van de storm. Bij hun aankomst aldaar vroeg de bisschop van de stad, Don Soeiro, hen prompt om militaire steun voor de expeditie die koning Afonso II voorbereidde tegen de befaamde Moorse stad Alcácer do SalGa naar eindnoot(18).
Bij het dilemma de reis wel of niet te vervolgen, liepen de meningen der kruisvaarders uiteen. Sommigen, waaronder | |
[pagina 217]
| |
de Friezen met circa 80 schepen, besloten niet in Lissabon te blijven, gevolg gevende aan de orders van de Paus die de kruisvaarders ten strengste verboden had mee te helpen in Reconquista-oorlogen. Maar anderen, zonder twijfel aangelokt door de belofte het schatrijke Alcácer do Sal te mogen plunderen, gaven er de voorkeur aan te blijven, waarbij zij alle pauselijke dreigementen trotseerden. Daaronder bevonden zich, met circa 100 schepen, de commandanten van de expeditie, de graaf van Holland, Willem I, en de graaf van Wied, Georg.
Na een beleg van bijna drie maanden gaf de Moorse stad zich over op 18 oktober 1217, waarbij zij voorgoed overging in christelijke Portugese handen. Gezien het prachtige resultaat van de onderneming, en op aandrang van Portugese kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, toonde Paus Honorius III zich verdraagzaam en welwillend, zodat hij besloot de zonde der overtreders te ‘vergeten’, die in het volgende voorjaar hun reis naar het Heilig Land vervolgdenGa naar eindnoot(19). Voorzover men weet, was dit de laatste keer dat Nederlandse kruisvaarders deelnamen aan de Portugese Reconquista-oorlogen.
De betrekkelijk belangrijke gevolgen die direct of indirect voortvloeiden uit de talrijke contacten die het Portugese volk op verschillende sociale niveau's had met Nederlandse kruisvaarders gedurende de diverse wapenfeiten die zij gezamenlijk beleefden, en die wij in beknopte vorm hierboven beschreven, behandelen wij hier niet. Van betekenis is alleen de beslissende rol te benadrukken die de kruistochten gespeeld hebben in de eerste contacten tussen Portugal en de NederlandenGa naar eindnoot(20).
Verband houdend met de kruistochten brengen wij hier nog de invloed van de pelgrimstochten uit Centraal-Europa naar het zo dichtbij Portugal gelegen Santiago de Compostela in herinnering, evenals de sterke toenadering tot Vlaanderen in het bijzonder, die het gevolg was van de huwelijken tussen vooraanstaande Portugezen en Nederlanders.
Wij hebben reeds het huwelijk gemeld van Matilde, dochter van Afonso I, met de machtige Filips van den Elzas in 1184. Laten wij nog prins Fernando (Ferrand) (1188-1233) vermelden, zoon van koning Sancho I van Portugal, neef en beschermeling van de reeds genoemde Matilde, die door zijn huwelijk in 1212 met de beroemde Vlaamse regerende gravin, Johanna van Constantinopel, dochter van graaf Boudewijn IX en achternicht van Filips van den Elzas, een ambitieuze en krijgszuchtige Vlaamse graaf werdGa naar eindnoot(21). Zijn neef, de toekomstige koning Afonso III van Portugal (1210-1279), huwde later eveneens in Vlaanderen (in 1238?), met een andere Matilde, gravin van Boulogne, die hij echter weldra verstootteGa naar eindnoot(22).
Als uiterst positieve factor van toenadering mag hier het huwelijk in 1430 van Filips de Goede, de ‘Grote Hertog van het Avondland’, met Isabel van Portugal, de dochter van koning Johan I, ‘een edele, heilige, christelijke, godvruchtige, reine, zeer liefdadige dame’ (Chastellain) niet onvermeld blijven, een verbintenis die op verschillend gebied zeer belangrijke gevolgen had: Karel de Stoute, de gedeeltelijke kolonisatie van de AzorenGa naar eindnoot(23), het intensiveren der vriendschaps- en cultuurbetrekkingen met de hoven van Portugal en Engeland, en nog de prachtige diplomatische activiteiten van de Portugese prinses gedurende de regering van haar gemaalGa naar eindnoot(24).
Moge hier tot slot in een korte opsomming vermeld worden: dat de grote keizer Karel V gehuwd was met de schone en deugdzame Isabel, prinses van Portugal (1503-1539), dochter van koning Manuel I; dat koning Johan II (1502-1557), de opvolger van Manuel I, in 1522 huwde met de jongste zuster van Karel V, Catharina | |
[pagina 218]
| |
Thiery van Elsatien (1099-1168)
(afbeelding uit de ‘Chronijke van Vlaanderen’, 1e deel, blz. 174). van Oostenrijk; dat koning Manuel I zelf, de Gelukzalige, in 1559 een derde huwelijk aanging met Leonor van Oostenrijk (1498-1558), de oudste zuster van Karel V; dat Filips II (1527-1598), Heer der Nederlanden, huwde met Maria van Portugal in 1543, een dochter van koning Johan III, die echter twee jaar later, in 1545, vroegtijdig kwam te overlijden.
Om deze betekenisvolle reeks af te sluiten, vermelden wij hier nog een huwelijk dat politiek van gering belang was, maar vanwege diverse aspecten der ‘petite histoire’ hoogst opvallend was: Emanuel, de katholieke(!) zoon van António, Prior van Crato, de ongelukkige pretendent van de Portugese troon (tegen Filips II), die in 1597 huwde met de protestantse(!) Emilia, zuster van prins Maurits van Nassau. Volgens MotleyGa naar eindnoot(25), had de prinses een hysterische passie voor Emanuel opgevat, die tenslotte uitmondde in een ‘rather insipid marriage’.
●
In dankbaarheid kunnen wij erkennen dat deze politieke banden van samenwerking en vriendschap ook de historische basis legden voor de eerste maritieme handelsbetrekkingen tussen Portugal en de Nederlanden. Teruggekeerd in hun Nederlandse omgeving zullen de kruisvaarders zeker de mogelijkheid onderkend hebben uit Portugal de produkten in te voeren die zij daar in overvloed gezien hadden, en die wellicht schaars en duur waren op hun eigen markten. In ruil zouden zij Noordelijke produkten kunnen aanbieden die schaars waren op het schiereiland. En de Portugese handelaars zouden in tegengestelde richting te werk kunnen gaan.
Deze eerste directe handelsbetrekkingen over zee gaan terug tot het eind van de 12de eeuw. Het allereerste maritieme handelscontact waaruit Portugese belangstelling voor de Nederlandse markten spreekt, dateert van 1194, tijdens de regering van koning Sancho I. Hier is sprake van een Portugees schip dat vanuit Lissabon op weg was naar Brugge met een lading van hout, olijfolie en melasse, en dat schipbreuk leedGa naar eindnoot(26). Maar de historicus O. Marques is van mening dat reeds in 1184, ten gevolge van het bovenvermelde huwelijk van Filips van den Elzas met prinses Mathilde, de Portugese handelaars ongetwijfeld een sterke belangstelling voor de Vlaamse markten gekregen zouden hebben, ‘zeker van de bescherming van de regerende gravin in geval van tegenspoed’Ga naar eindnoot(27). Dit is een aanvaardbare veronderstelling.
Vooral vanaf de 13e eeuw wordt de haven van Brugge in kosmopolitisch opzicht buitengewoon belangrijk. Volgens het ‘Cartulaire de l'Ancienne Estaple de Bruges’ voerde Vlaanderen in het jaar 1200 de volgende goederen uit Portugal in: honing, was, kermes, wijn, olijfolie en fruit (vijgen en rozijnen)Ga naar eindnoot(28). In een decreet van koning Afonso III (1210?-1279) worden reeds bepaalde Vlaamse weefsels vermeld, die naar alle waarschijnlijkheid uit Brugge afkomstig warenGa naar eindnoot(29). En in 1308 moet de Portugese ‘natie’ daar al tamelijk talrijk geweest zijn, omdat er in dat jaar sprake is van een ‘Straat der Portugezen’ in die stadGa naar eindnoot(30).
Om de Portugese kooplieden ertoe te brengen in Brugge te blijven, verleenden de regerende hertogen hen, vanaf halver- | |
[pagina 219]
| |
wege de 14e eeuw, opeenvolgende privileges, bestaande uit bepaalde gunsten en kwijtscheldingen, bijv. met betrekking tot het dragen en gebruiken van wapens, het wegen en opslaan van goederen, wissel-operaties met bijzondere garanties, civiele jurisdictie met grote autonomie, het recht op eigen statuten, de keuze van eigen consuls of vertegenwoordigers, etc.
Aangemoedigd door zulke privileges vestigden de Portugese handelaars zich stevig in Brugge, waar zij een zeer welvarende kolonie vormden, vanaf het eind der 14e tot aan het laatste kwart der 15de eeuw. De Portugese exporthandel concentreerde zich op de verkoop van nationale agrarische produkten, met nadruk (tot aan het eind van de 15de eeuw) op fruit (zowel vers als gedroogd), wijn en kurk, hoewel zout, leer, huiden en olijfolie eveneens belangrijke artikelen waren in deze handel. In de tweede helft van de 15e eeuw veroorzaakt de stroom overzeese produkten een omschakeling in de Portugese buitenlandse handel, en de suiker van Madeira neemt dan de eerste plaats in onder de door Brugge uit Portugal ingevoerde goederen.
Bij de importhandel neemt textiel van de meest uiteenlopende soorten en kwaliteiten als steeds het leeuweaandeel in. Maar ook andere goederen, zoals wapens en munitie, koper, juwelen en luxe-artikelen zijn het vermelden waard.
Deze hele in- en exporthandel werd geregeld en gesteund door twee basisinstellingen: de Portugese ‘factorij’ in Brugge, gesticht omstreeks 1385, die handel dreef voor rekening van de Portugese koning en diens huis (hoewel soms ook voor rekening van particulieren, zijn vertegenwoordigers)Ga naar eindnoot(31), en de Maritieme Beurs (Zeevaardersbeurs) van de Portugese ‘natie’, die vooral ijverde voor de handhaving der verkregen privileges, en de Portugese zeelui en handelaars te hulp kwam bij schipbreuk en plunderingGa naar eindnoot(32). Goed georganiseerd en gedreven door met opvallende handelsdynamiek begiftigde zakenlieden, kwam de Portugese kolonie in Brugge in de 15de eeuw tot grote welvaart en prestige, zozeer dat zij zelfs geld leende aan de lokale autoriteiten toen die een zware boete hadden te betalen aan de hertog van Bourgondië, tengevolge van hun oproerigheidGa naar eindnoot(33).
Helaas brachten de politieke troebelen en de eruit voortvloeiende sociale onrust die het gevolg waren van de strijd der Vlaamse steden tegen Maximiliaan van Oostenrijk, de Portugese kolonie ertoe met haar factorij en consuls de metropool van het Zwin te verlaten. Omstreeks 1510 hadden zij zich daarna te Antwerpen gevestigd. Deze beslissing, samen met de verzanding van de haven en andere ongunstige factoren, droegen sterk bij tot de achteruitgang en het uiteindelijke verval van BruggeGa naar eindnoot(34).
●
Het was echter niet alleen Brugge dat de handelsbelangstelling wekte van de Portugese zakenlui in de Nederlanden tot aan het begin van de 16de eeuw. Ook andere Nederlandse steden onderhielden een levendige handel op Portugal. Wij willen hier met name het voorbeeld Middelburg-Arnemuiden in Zeeland aanhalen.
Profiterend van een schitterende geografische ligging op het kruispunt van diverse belangrijke zeewegen van de Europese handel, was Middelburg een uitmuntende transitohaven voor Brugge, en later, in de 16de eeuw, voor Antwerpen. Verwikkeld in het oude spel van handelsrivaliteiten, vooral met betrekking tot het machtige Brugge, schonk het talrijke aanlokkelijke privileges aan buitenlandse handelaars, teneinde hen aan haar haven te verbinden. Wat Portugal betreft, Albert van Beieren, graaf van Holland en Zeeland, had reeds in 1390 de Portugese zeehandelaars het vrijhandelsrecht in de haven | |
[pagina 220]
| |
Johan I (1357-1433), koning van Portugal, vader van Isabella van Portugal, derde vrouw van Filips de Goede.
van Middelburg verleend. Volgens de gezaghebbende mening van Ch. Verlinden zou zich reeds in 1406 een permanente Portugese kolonie in Middelburg bevinden, en waarschijnlijk ook een stapelplaatsGa naar eindnoot(35). De privileges volgen elkaar op, en tenslotte vestigt zich op een onbekende datum, tussen 1501 en 1530-'35, de zo lang verbeide Portugese ‘natie’ te MiddelburgGa naar eindnoot(36).
Met het juiste gevoel voor de geboden kansen maken de Portugese handelaars dankbaar gebruik van hun Middelburgse privileges. Aldus intensiveren zich gedurende de 15de eeuw en de eerste helft van de 16de eeuw de Portugese handelsbetrekkingen met de hoofdstad van Zeeland en haar voorhaven Arnemuiden in buitengewone mate, waarbij slechts Antwerpen haar overtrof in belang en volumeGa naar eindnoot(37). Honderden Portugese schepen gooien hun ankers uit voor deze havens om er handel te drijven. Alleen al tussen 10 februari 1528 en 31 oktober 1529 verschijnen er niet minder dan 208 Portugese schepen voor ArnemuidenGa naar eindnoot(38).
In hun ruimen voeren zij produkten uit het Zuiden aan, voornamelijk: fruit, honing, olijfolie, kurk, wijn, zout, verfstoffen, leer en huiden. De 16de eeuw voegde aan deze lijst toe: suiker uit Madeira, ivoor en specerijen. In ruil daarvoor voert Portugal in uit Middelburg, op eigen of op Vlaamse of Hanzeatische schepen: textiel (zowel Vlaamse als Engelse), werk, vis, hennepvezel, lood, was, hout en granenGa naar eindnoot(39). Tussen 1530 en 1535 verlaten de leden van de Portugese ‘natie’ echter de Arnestad, om zich in het meer welvarende en kosmopolitische Antwerpen te vestigen.
Behalve Brugge en Middelburg, de twee handelsgiganten, moeten terloops nog enige ‘kleinere’ Nederlandse steden genoemd worden, die op geringere schaal zeehandel op Portugal dreven, vooral in de 15de en 16de eeuw: Zierikzee, Enkhuizen, Dordrecht, Bergen op Zoom, en Kampen. Handelaars uit deze laatste stad vestigden zelf een handelshuis te Lissabon in 1572, dat helaas maar een kort leven beschoren wasGa naar eindnoot(40).
●
In ieder geval bereikten de Portugees-Nederlandse handelsbetrekkingen ten tijde van de Gouden Eeuw van Antwerpen en de grote Portugese ontdekkingen een waarlijke buitengewone omvang. Wat niet te verbazen valt. Antwerpen was in de 16de eeuw de grootste haven ter wereld, Europa's belangrijkste geldmarkt, en een zeer dichtbevolkte en kosmopolitische metropoolGa naar eindnoot(41).
Na hun vertrek uit Brugge ontvingen de Portugese handelaars, met hun factorij en consuls, er al in 1511, zeer veelbetekenend, de status van ‘meest bevoorrechte natie’ tussen alle andere die daar reeds | |
[pagina 221]
| |
De haven van Lissabon in de 16e eeuw (afbeelding van Hans Stadein, 1592).
aanwezig warenGa naar eindnoot(42). In de volgende jaren werden hun talloze andere veelbelovende privileges verleend, zoals het recht jaarlijks twee consuls te mogen kiezen voor de behandeling van op het Portugese goederentransport in Antwerpen betrekkinghebbende aangelegenheden.
Voor de commerciële opbloei van de Portugese kolonie kan men niet genoeg nadruk leggen op de komst naar Antwerpen van uit het Schiereiland verdreven Marranen, die daar vooral sinds 1526 door de Inquisitie werden belaagdGa naar eindnoot(43). Deze nieuw-christenen gaven met hun spreekwoordelijk zakentalent, hun beheersing der technieken van het grootbankiersbedrijf, en hun wijde netwerk van internationale relaties een krachtige impuls aan de handel in Portugese produkten, vooral die in specerijen en peperGa naar eindnoot(44), waarvan de Portugese koning het monopolie bezat, en van wie de factorijhouders de wettige vertegenwoordigers waren. Behalve deze primaire stapelprodukten, exporteerde Portugal nog als overzeese produkten naar Antwerpen: suiker uit S. ToméGa naar eindnoot(45), aniline, kostbare houtsoorten uit Brazilië, Spaanse peper en wijn uit Madeira. Als produkten van Europese herkomst leverde men de bijna traditionele goederen: olijfolie, wijn, fruit, wede, en veel zout. Op haar beurt verzond de Portugese factorij naar Portugal: was, kunstobjecten, graan, huiden, lichte en zware wapenen, munitie, scheepsbenodigdheden, grote hoeveelheden textiel, en voor alles metalen: zilver en koper, afkomstig uit Centraal Europa (Duitsland), die onmisbaar waren voor de Portugese handel met de leveranciers van exotische produkten in Azië en AfrikaGa naar eindnoot(46).
Zo komt het dat de ontdekking der zilvermijnen in Bolivië in 1545, gevoegd bij de allertreurigste administratie van de Portugese zaken des konings in Antwerpen, het commerciële belang van de Portugese ‘natie’ zeer sterk deed dalen, wat koning Johan III, ‘le roi épicier’, deed besluiten op 15 februari 1549 zijn factorij in de Scheldestad te sluitenGa naar eindnoot(47). Het voorspel van de Tachtigjarige Oorlog zou later de ernstige symptomen van economisch en financieel verval alleen nog maar verzwaren.
In de tweede helft van de 16de eeuw droegen diverse schadelijke factoren bij tot het steeds toenemende verval van de voorheen zo machtige Antwerpse metropool. Daaronder dient men vooral te verstaan het kortzichtig eigenbelang der Vlaamse nijverheidssteden, en verder de rampzalige politiek van religieuze onverdraagzaamheid van Filips II, de verovering van de stad door A. Farnese in 1585, en de Scheldeblokkade. Als internationale markt, én als financieel centrum voor heel Europa, had Antwerpen afgedaan. De stad trad haar ‘siècle de malheur’ binnenGa naar eindnoot(48).
Haar plaats werd voornamelijk overgenomen door Amsterdam dat het leeuwedeel ontving van de exodus van kapitaal en mensen uit de Scheldestad naar de Noordelijke Nederlanden aan het eind van de 16de en begin van de 17de eeuw. Onder deze vluchtelingen bevond zich een aanzienlijk | |
[pagina 222]
| |
De havenstad Setúbal (Saint Ubes), begin van de 18e eeuw. ‘Het was het zout dat als een magneet de Nederlanders naar Portugal trok vanaf omstreeks 1530’ (Dr. J.G. van Dillen), (afbeelding uit Beschrijving van Spanjen en Portugal, 1707).
aantal Joden en Marranen van Portugese oorsprong, velen van hen rijk aan geld en commerciële ervaring, die nieuwe industrieën vestigden, en actief deelnamen aan de internationale handel van de grote Hollandse wereldhavenGa naar eindnoot(49).
De christelijk-katholieke Portugese zeehandelaren droegen echter weinig bij tot de 17de eeuwse Amsterdamse handel. Want na de opstand van de Noordelijke Nederlanden tegen Filips II was het protestants-calvinistische Amsterdam zeer moeilijk toegankelijk geworden voor de rooms-katholieke handelaars van het schiereiland. Maar een dergelijke religieuze onverzoenlijkheid was echter geen voldoende reden voor de Amsterdamse handelaars om hun contacten met Portugal via de slinkse wegen der ‘sluikhandel’ af te breken. En aldus gingen de Hollandse zakenlieden, technisch ondersteund door een krachtige en talrijke vloot, er toe over om clandestien de Portugese havens, en vooral Lissabon, aan te doen. Hun handelsbelangstelling ging toen met name uit naar de Portugese wijnen en naar zout, vooral dat van Setúbal, het beste van Europa, dat een onmisbaar produkt was bij de profijtelijke haringhandel van Holland en ZeelandGa naar eindnoot(50).
Het hoofd biedend aan grote moeilijkheden en gevaren, waarbij zij talloze verbodsmaatregelen van de Spaanse overheerser schonden, dreven de Hollandse zakenlieden handel op Portugal onder gebruikmaking van de vreemdsoortigste listen en handigheden: zij vervalsten certificaten en paspoorten (die meestal van Zuid-Nederlanders gekocht waren), zij voeren onder vreemde vlaggen, zij deden zich voor als rooms-katholiek, zij kochten douanebeamten om, huurden politiek neutrale schepen af, etc. verwikkeld als zij waren in die zogenaamde ‘paradoxical war’Ga naar eindnoot(51).
Ook dreven zij clandestien handel op Brazilië, tenminste vanaf 1578, vooral aangetrokken door de suiker, waarvan dat land halverwege de 17de eeuw de grootste wereldproducent was. In dat geval werd de Nederlandse smokkelhandel zeer vergemakkelijkt door de omkoopbaarheid van de Portugezen ter plaatse, waardoor dit produkt hoogst winstgevend werdGa naar eindnoot(52).
●
Hoe het ook zij, in de praktijk was de sluikhandel ongemakkelijk en onvoldoende, zodat hij onder de druk der omstandigheden geheel zou gaan veranderen. Aangezien Portugal sinds zijn annexatie door Spanje in 1580 officieel vijandelijk gebied was, en omdat Filips II de havens van het schiereiland sloot voor de schepen uit de Noordelijke Nederlanden (1584), besloten de Amsterdamse handelaars een revolutionair initiatief uit te proberen: zij zouden zelf de specerijen en edelstenen gaan halen in de landen van herkomst in het Oosten, en ter plaatse proberen de Portugezen uit tot dusverre onbetwiste traditionele monopoliegebieden te verdrijven.
Daartoe werd er een baanbrekende juridische doctrine geschapen, die van het ‘Mare Liberum’, van de hand van Hugo Grotius; werden er ‘spionnen’ naar Lissabon gezonden, zoals Cornelis Houtman, om achter de nautische en commerciële | |
[pagina 223]
| |
Het kasteel van S. Jorge d'Elmina, door de Portugezen gebouwd van 1482 tot 1484 (reproduktie van de ‘Kaart van Cantino’, 1502).
geheimen van de Portugezen te komen; verschafte men zich (door omkoping?) kaarten, routebeschrijvingen en logboeken; belastte Plancius er zich mee bijgewerkte zeekaarten te tekenen en loodsen op te leiden; bestudeerde men nauwgezet het Itinerario van Linschoten, de ex-secretaris van de bisschop van Goa; en stichtte men een machtige koopvaardijen oorlogsvloot, om de onderneming logistiek te ondersteunen.
Zodra men er zich van bewust was dat het plan uitvoerbaar was, werd de Oost-Indische Compagnie gesticht (1602), die prompt de door Nederland zelf geproclameerde theorieën van het ‘Mare Liberum’ vergeetGa naar eindnoot(53) en openlijk overging tot commerciële vijandigheden tegen de Portugese koloniale hegemonie in Azië. Dank zij list en wapengeweld, gecombineerd met enige genocidische wreedheden als dat te pas kwam, maakte Holland zich meester van uitgestrekte sectoren van de Portugese handel in het Oosten. De piraterij bloeide: men schat dat alleen al tussen 1623 en 1638 de vijanden van Spanje (en dus ook van het geannexeerde Portugal) meer dan 500 met specerijen geladen Portugese koopvaardijschepen buit maaktenGa naar eindnoot(54). En aldus verlegde het centrum van de handel in exotische oosterse produkten en Afrikaanse suiker zich van de Portugese hoofdstad naar Amsterdam.
Overmoedig geworden door het succes ging men daarna verder. Het scheen dat de Hollandse expansiedrift onvermoeibaar was. ‘Armed robbery’ (Davies) werd een routine-aangelegenheid. De Republiek, thans een wereldmacht, besloot het gehele Portugese koloniale imperium aan te vallen: de kusten van Guiné en Angola (die goud, ivoor, en vooral slaven leverden); de eilanden Principe en S. Tomé; de Kaap Verdische eilanden (stapelplaats van het kostelijk zeezout); S. Jorge d'Elmina (buitgemaakt in 1637); Ambon, Malakka, Ceylon, enz.
In 1621 werd de West-Indische Compagnie gesticht, een ‘militaire’ onderneming die zich weldra (in 1625) installeerde in een strategische zone van Brazilië (Bahia, Olinda, Pernambuco). Zo kwam het dat met de komst van Johan Maurits van Nassau in 1637 de korte periode van Nederlandse overheersing in Brazilië begon. Maar de onverdraagzaamheid en hebzucht van de calvinistische bewindvoerders van de W.I.C. veroorzaakten sterke wrijving met de plaatselijke bevolking, die traditioneel rooms-katholiek was. Vervolgens schudden de Portugezen in 1640 het Spaanse juk af, en gingen zij over tot de tegenaanval. Op 28 januari 1654 capituleerde Recife, en verloren de Hollanders voor altijd Brazilië, waardoor een droom in rook opging waaraan zij vol verwachting de naam ‘Nieuw Holland’ hadden gegevenGa naar eindnoot(55). Ter afronding organiseerde in 1648 de nieuwe gouverneur van Brazilië, Salvador C. de Sá, een expeditie naar Afrika, waarbij hij de Hollandse indringers uit Angola verdreefGa naar eindnoot(56).
Bij het herkrijgen van de onafhankelijkheid die het 60 jaar kwijt was geweest (1580-1640), vol grote opofferingen en vernederingen, bevond Portugal zich in een politiek kritieke situatie. Het was een zwak | |
[pagina 224]
| |
en leeggeroofd land. Met een grote dosis argeloosheid geloofde koning Johan IV, de eerste Portugese vorst na de Restauratie, echter dat de Hollanders hem, door middel van bepaalde concessies, de bezittingen zouden teruggeven die ze gedurende de Spaanse ‘Anschluss’ hadden veroverd. Maar zoals te verwachten was, verzetten de twee Nederlandse kompagnieën zich vierkant tegen een dergelijke weinig realistische teruggave...
Er begon toen een tijdperk van intens en moeizaam diplomatiek verkeer tussen Portugal en de Republiek, die zich gedurende 21 lange jaren (1640-'61) van bilaterale onderhandelingen zou voortslepenGa naar eindnoot(57). Op zeker moment openbaarde de Hollandse diplomatie zich als tweeslachtig, om niet te zeggen hypocriet, en kon men haar standpunt formuleren in de volgende dubbelzinnige theorie: als vijand van Spanje was Portugal bondgenoot van Nederland, op het Europese continent, maar gelijktijdig was Portugal overzee de vijand der HollandersGa naar eindnoot(58). Tenslotte zag de Staten Generaal zich, onder sterke druk en bemiddeling van Frankrijk en Engeland, en ondanks de tegenwerking der W.I.C., ertoe genoodzaakt tot een definitief vredesverdrag te komen, op 6 augustus 1661Ga naar eindnoot(59).
Gelukkig werd dit verdrag tot op heden door geen der ondertekenaars verbroken. |
|