Ons Erfdeel. Jaargang 25(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Baigneuse de geur van asperges is de smaak van haar mond. tussen lis en kikkerdril ligt zij met talloze lippen te lispelen - haar oksel een broedplaats voor wondere vogelen, haar navel de wijsheid van het water bewarend. en als de wind tussen haar dijen weidt waait van verre even vreemd verlangen aan. zo ligt zij met haar vingers een beetje uitheems aan haar handen bevallig te bevoelen wat eens ontgonnen voorgoed ontheemd wordt door gestreel. zo ligt zij speeksel aan speeksel langgerekt met zichzelf gereed, op een kiertje slechts verwijderd van hemelsbreed wagenwijd open. nooit blijft haar vinger dode letter, nooit een gedicht vol frêle freules, voor hem die dichter is en ziener en voyeur. Luuk Gruwez Uit: Een huis om dakloos in te zijn (1981). [pagina 211] [p. 211] Vanwaar de dromen kwamen en toen haar wenen eensklaps zweeg nam een bleek en weerloos weesje achter al haar wimpers plaats en verbleef er; en het bleef er steeds verblijven lang nadat haar stilste wimpers al haar wenen uit wisten te wissen. ik denk dat dit het is - verdriet, eerst door veel verveling geweerd, maar weldra reeds sluimerend in gefluister van wie te lang gezwegen heeft, allengs alleen nog fluisteren kan. en aan de achterkant van het gelaat een kale kamer met één enkel raam, versierd met godverlaten uitzicht op de maan in wier gelaten staren zich geen traan verraadt. zo is het dat vanwaar de dromen komen ook de doden kwamen dolen met voorgoed bedaard geschater; en om hun opgegeven beven een weke geur van liefde, lang niet meer bedreven. Luuk Gruwez Uit: Een huis om dakloos in te zijn (1981). [pagina 212] [p. 212] Sourdine en als er geen tederheid meer is, laten wij de tederheid dan veinzen met geblinddoekte handen en geloken ogen, liggend aan elkander als een grens, een woord mag dan niet langer een woord heten, maar een mondvol troostvol verzwijgen; en verlangen niet langer een armslag lang, maar verder, weidser dan een vergezicht vol zomervogels, muziek van Mendelssohn, een sfumato aan Da Vinci ontleend, jij zult je mooiste medelijden ruilen met mijn liefste verdriet; ik, voorzichtig talmen om het tanen van je lichaam dieper af te tasten. o als er dan nog tederheid is, laten wij de tederheid vrezen als een zeer oud zeer, zoveel tederheid, daar kon geen mens ooit tegen. Luuk Gruwez Uit: Een huis om dakloos in te zijn (1981). [pagina 213] [p. 213] Het vrezen wij waren altijd wel voor iets te bang ofschoon wij ons voorbeeldig thuis wisten te wanen, omgeven door de mooiste ziekte die wij samen droomden, als van ons leven het behang. soms rees een vrees die ons tot bevens toe bezeerde en die van sneeuw het smelten, van jasmijn het welken weet, en welke namen men daartegen te beramen weet, en dat men vaak vergeefs verleert al wat men eens vereerde. en toch, nog hebben wij de luiken niet gesloten, maar door de beeldarmoede der verbeelding omarmd, bewonen wij elkanders vrees aan vreemde vrees gewarmd. alleen: hoelang doet het verlangen ons nog hopen? Luuk Gruwez Uit: Een huis om dakloos in te zijn (1981). Vorige Volgende