Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
De Franse NederlandenEen enquête over het onderwijs Nederlands in het noorden van Frankrijk.In het voorjaar 1981 werd een enquête uitgevoerd bij de studenten van de twee Rijselse universiteiten ‘l'Université de Lille III’ en ‘les Facultés Libres’, over het onderwijs van het Nederlands. Er wordt al bijna 30 jaar Nederlands gedoceerd te Rijsel, maar totnogtoe ontbrak een systematisch onderzoek naar de motivering, de achtergrond en de verwachtingen van de studenten Nederlands. De enquête werd georganiseerd op initiatief van een aantal docenten en studenten (die heel wat suggesties voor vragen aanbrachten) met de zeer gewaardeerde medewerking van het Consulaat-Generaal van België te Rijsel. Alle studenten Nederlands kregen een vragen-formulier toegestuurd en het aantal antwoorden lag zeer hoog: in de Facultés Libres en Lille III hoofdvak bij de 50%! De resultaten van de enquête (een gedetailleerd eindrapport met bijdragen van de betrokken docenten zal in 1982 verschijnen) geven een vrij correct beeld van wie in het noorden van Frankrijk Nederlands studeert aan een universiteit, van wat deze studenten over hun onderwijs denken en welke verbeteringen zij wensen. | |
Waarom Nederlands?De nabijheid van de grens is voor de meerderheid van de studenten het element dat de studiekeuze bepaalt. Men wijst daarbij herhaaldelijk op de betekenis van de handelsbetrekkingen en ook op de recente personeelsaankondigingen waarin kennis van het Nederlands wordt gevraagd. 25% van de studenten is van Nederlandse of Vlaamse afkomst, heeft Nederlandstalige familieleden en soms zelfs het Nederlands als moedertaal. Nederlandstalige vrienden zijn ook een aanleiding voor de studie van onze taal. Een ander vierde vindt in het Nederlands een geschikte complementaire taal bij hun studie Duits of Engels. Enkelen studeren tenslotte Nederlands alleen maar om een totaal onbekende taal te ontdekken. Het treft dat Nederlandse lessen op school slechts bij hoge uitzondering als reden opgegeven worden om de studie ervan aan de universiteit voort te zetten. Dat heeft natuurlijk te maken met de uiterst bescheiden plaats die het Nederlands nu nog bekleedt in de Noordfranse middelbare scholen. Er is op dit gebied blijkbaar geen, of zeer weinig, continuïteit. | |
Nederlands hoe?Een aantal vragen betreft de finaliteit van het onderwijs, de positieve of negatieve waardering en suggesties voor mogelijke verbeteringen. Hieruit blijkt dat het grootste deel zich uitspreekt voor op de praktijk gericht taalonderwijs. Dat is geen opmerkelijk resultaat, maar men moet wel voor ogen houden dat zowel in de Facultés Libres als in Lille III het onderwijs voornamelijk traditioneel is, al is er de laatste jaren wel een kentering in de andere richting te merken. Een bijna even groot deel wenst een combinatie van praktisch en cultureel gericht onderwijs, terwijl een kleine minderheid alleen cultureel gericht onderwijs wenst. Het valt op dat de studenten van de Facultés Libres zich veel duidelijker uitspreken voor de praktijk dan de studenten van Lille III. Het is in elk geval duidelijk dat men niet in voldoende mate rekening heeft gehouden met de praktische instelling van de studenten. De uiteraard wat delicate vraag naar een evaluatie bracht natuurlijk een reeks interessante antwoorden. De inzet van de docenten wordt zeer positief gewaardeerd, net als alle cursussen in verband met de Nederlandse beschaving en letterkunde. De gebruikte handboeken krijgen evenveel lof als kritiek. Zeer negatief is het ontbreken of laattijdig organiseren van labolessen in Lille III. Liefst 80% van de studenten Nederlands als bijvak van Lille III wil labolessen en conversatielessen op alle niveau's De ‘Section de néerlandais’ is er in de voorbije jaren, jammer genoeg, nooit in geslaagd de (in het eerste jaar nochtans verplichte) laboratoriumlessen op een efficiënte manier te organiseren. De studenten nemen blijkbaar geen vrede met die toestand.
Praktisch taalonderwijs is blijkbaar dé prioriteit. Zo wensen 60% van de ondervraagden de invoering van het Nederlands in het télé-enseignement van Lille III (taallessen via radio en televisie). Opmerkelijk is dat ook de studenten van de Facultés Libres waar dit type onderwijs nooit heeft bestaan, daarop aandringen. Als argumenten voor worden aangevoerd: een grotere verspreiding van het Nederlands (na een efficiënte publiciteit) en verder het contact met het taalonderwijs voor werkstudenten, die de lessen niet kunnen bijwonen, en in Lille III een belangrijke zij het soms wat verwaarloosde minderheid vormen. Er is ook veel vraag naar commercieel Nederlands. 60% wenst op de handel gerichte cursussen; de meesten zien hier een taak voor de universiteit van Lille III en de Formation continue et éducation permanente (FCEP), waar een minderheid dit type onderwijs reeds in de lycea en uiteraard in de handelsscholen wenst.
Grote eensgezindheid heerst er ook waar het gaat om het Nederlands op school. Liefst 86% van de ondervraagden wenst meer Nederlands op school, al zien velen dat onderwijs dan toch geografisch beperkt tot de noordelijke departementen, 75% is verder van mening dat het Nederlands in het onderwijs en het culturele leven nog niet de plaats | |
[pagina 140]
| |
heeft gekregen die het verdient. Merkwaardig is wel dat 7% van de betrokken studenten denkt dat het Nederlands in Frankrijk al ver genoeg staat! Terloops kan men ook aanstippen dat slechts een paar enkelingen ervaren dat er enige coördinatie bestaat tussen de verschillende niveau's (school, universiteit, avondcursussen FCEP) waar Nederlands wordt gedoceerd. De meesten antwoorden categoriek ontkennend op deze vraag. En dat is blijkbaar de bevestiging van de bestaande toestand. Hier ook bestaat een groot onbehagen. Men kan wel stellen dat er op dit gebied al een paar stappen in de goede richting zijn gezet, maar het is toch overduidelijk dat er nog enorm veel te verwezenlijken valt en dat de verwachtingen groot zijn. Over het ‘Certificaat Nederlands als vreemde taal’ lopen de meningen sterk uiteen. Voor velen is (en blijft) de luistervaardigheid en de spreekvaardigheid een grote moeilijkheid. Opvallend is dat slechts zeer weinig studenten van Lille III aan het examen hebben deelgenomen, terwijl het examen daar toch wordt ingericht. De publiciteit heeft daar dus blijkbaar zeer weinig effect. Er is ook kritiek op de financiële regeling van het examen, waarbij de kandidaten niet alleen een bepaald bedrag dienen te storten op een rekening in België maar ook nog een extra-heffing moeten betalen aan de Rijselse organisatoren van het examen! Een aantal vragen handelde meer bepaald over de impact van enkele Nederlandse en Vlaamse media bij de studenten. De radio blijkt het meest populaire medium te zijn, gevolgd door de televisie en optredens van Frans-Vlaamse zangers of groepen. Men luistert voornamelijk naar de BRT, al worden Nederlandse zenders ook wel vermeld. Voor de televisie is er in het noorden momenteel weinig keuze: alleen BRT. De belangstelling voor de Frans-Vlaamse volksmuziek is eerder bescheiden (35%) maar nog erger is het gesteld met het theaterbezoek. Alleen een paar studenten hoofdvak van Lille III hebben een theatervoorstelling in het Nederlands bijgewoond, maar niet in Frankrijk, wel in Kortrijk, leper en Brussel. De studenten reizen blijkbaar veel en graag. In totaal 91% hebben al reizen of uitstapjes in België en/ of Nederland gemaakt. De grootste reislust treft men aan bij de studenten van de Facultés Libres: 100%! Op dit gebied is niet veel aanmoediging nodig. | |
En later?Tenslotte werd de studenten gevraagd waarvoor zij hun kennis van het Nederlands willen gebruiken. En hier komen grote verschillen aan het licht tussen Lille III en de Facultés Libres. Meer dan de helft van de studenten van de Facultés wil het Nederlands in de familiekring gebruiken, wat helemaal normaal is want meer dan de helft heeft ouders of familie die Vlaams spreken. In Lille III ligt dit percentage aanzienlijk lager, slechts 30%, maar daar zijn er dan ook maar 19% met een Vlaamssprekende familie, in de richting Nederlands als bijvak tenminste. In Lille III richting Nederlands als hoofdvak liggen de zaken toch enigszins anders: daar hebben 50% een Vlaamse familie (en 31% een Nederlandse) maar slechts 30% wil het Nederlands in de familiekring gebruiken; daar tegenover staat dat 62% een beroep met Nederlands wenst (ter vergelijking: in de Facultés bedraagt dit percentage maar 8!). Wat nu de familiebanden met Vlaanderen en Nederland betreft, blijkt dat een derde familie in het buitenland heeft, voornamelijk in Vlaanderen, en in een paar gevallen in Nederland. Het meest ‘Franse’ studentenpubliek is dat in de richting Nederlands als bijvak te Lille III met slechts 19% studenten met buitenlandse familieleden. Het is in dit korte bestek alleen mogelijk een algemeen beeld te geven van enkele in het oog springende resultaten, die men natuurlijk vollediger en meer genuanceerd in het te publiceren eindrapport zal aantreffen. Maar het is toch al duidelijk dat de resultaten van zeer grote betekenis zijn voor wie met de toekomst van het onderwijs van het Nederlands in het noorden van Frankrijk begaan is. En men kan alleen maar hopen dat er op een ernstige manier rekening wordt gehouden met de resultaten van de enquête bij de planning voor de toekomst, temeer daar er zich in de section de néerlandais van Lille III momenteel een wat ongelukkige evolutie aftekent. In de voorbije jaren heeft de sectie het aantal studenten gevoelig zien groeien; nu staat men echter voor een onrustwekkende daling (waar de effectieven van de universiteit een toename van bijna 30% kennen) zodat het Nederlands nu een weinig benijdenswaardige positie bekleedt bij de ‘kleine’ talen die in Lille III gedoceerd wordenGa naar eindnoot(1). Het is wellicht niet te laat om het tij te keren, maar het is wel tijd om een nieuwe politiek uit te stippelen en daartoe kan deze enquête een interessante bijdrage zijn.
Joost de Geest / Linkebeek. |
|