Film
Nieuwe Nederlandse films.
Het jaar 1981 is voor het Nederlandse filmen afgesloten met het uitbrengen van de jongste film met André van Duin Ik ben Joep Meloen, een produkt in de typische gein-traditie van Hollandse vette humor. Er hoeft geen woord aan vuil gemaakt te worden, evenmin aan Hoge hakken, echte liefde van Dimitri Frenkel Frank, met een dubbelrol van Rijk de Gooyer, de patjepeeër van de Nederlandse film. Het gaat er niet om, dat er geen technische vaardigheden aan de creaties - overigens een veel te duur woord voor zulke onbenullige grappigheden - zouden zijn besteed. Maar dat is, gezien de stand van zaken in het normale filmbedrijf, op zich al geen verdienste meer. Integendeel, je bent geneigd om te zeggen dat ook technische vaardigheid verplichtingen schept.
Er zijn in de loop van 1981 tamelijk veel Nederlandse films in omloop gekomen. Het begon met de nieuwste film van Jos Stelling De pretenders. Gezien binnen de verhoudingen van het Nederlandse filmen lijkt Jos Stelling, binnen een bescheiden kader, een soort geschiedenis te zijn. Minder navrant misschien dan de minst geslaagde en toch talentvolste filmer die Nederland kent, Nikolai van der Heyde, maar toch een geschiedenis.
Als auto-didact waagde Jos Stelling het om met zijn films Mariken van Nieumeghen, Elckerlijc en Rembrandt zich in een bonte theatrale dramatiek fors te verwijderen van de burgerlijk verhalende kneuterigheid, die in het Nederlandse filmen schering en inslag is. Wat Stelling in de Noordnederlandse kritiek over het geheel genomen zwaar werd aangerekend, was zijn behandeling van mensen meer als prototypen dan als individuen. Maar het prototypische liep, in de genoemde films, niet uit op vervlakking van de individuen tot schijngestalten, tot bloedeloze mensen-schema's. Integendeel, het prototypische voerde tot verheviging van het individuele, tot menselijke monumentaliteit.
In De pretenders heeft Stelling het prototypische in zijn dramatische mensverbeelding (zijn grote kracht) ingeruild voor belangstelling voor het individu in zijn toevalligheid. Volgens Stelling is zijn film - in tegenstelling tot zijn voorafgaande - zeer Nederlands geworden: door haar kleinschaligheid en de tekstzeggingen, die weinig markant en zeer stereotiep zijn. De film heeft daardoor een zekere onbenulligheid gekregen, zowel in verhaal als in de aanpak van de individuen. Een jongeman, die op zeventienjarige leeftijd zijn volkswijk in Utrecht heeft verlaten om een opleiding als fotograaf in Amsterdam te volgen komt na ruim een jaar in zijn oude omgeving terug. Alles is veranderd, maar iedereen doet alsof de oorspronkelijke gemoedelijke volkswijk - eenheid bewaard is gebleven. Een zondagmiddag wordt doorgezaagd en daarmee ook de onderlinge verhoudingen.
Stelling is zich zeker bewust geweest van de armtierigheid van het thema. Hij heeft daarom wel pogingen gedaan om er een wat schrijnende menselijke inhoud aan te geven, maar het blijft te veel aan de loze verhaalkant. Er was een sterker op de individuen afgestemde psychologie nodig geweest. Die ontbreekt. De film bestaat slechts uit een reeks anekdotische gegevens.
Guido Pieters' derde grote speelfilm Te gek om los te lopen is een mislukking geworden, zowel zakelijk als artistiek. Het motief tot het maken van de film was een sociaal motief: aan de hand van gefingeerde, maar direct aan de werkelijkheid ontleende toestanden laten zien, hoe het mogelijk is om geestelijk gestoorden uit gestichten weg te halen en binnen beperkt huiselijk verband gelegenheid te geven tot individueel vrijere ontplooiing. Voor het maken van de film is een beroep gedaan op de steun van psychiatrische experts. Van een bepaalde inrichting, huize St.-Bavo in Noordwijkerhout, waar al geëxperimenteerd wordt met kleinere groepsbehandeling van gestoorde mensen. Die deskundigen hebben een (te) zware greep op de film gehad, zodat het resultaat meer een met voorbeelden geïllustreerde brochure over het thema was dan een levende herschepping van menselijk leed en menselijk individuele behoeften. Wat je vooral stoort is, het ontbreken van elke informatie over de sociale en geestelijke achtergronden van de zich door de film voortbewegende individuen.
Van een echte ontwikkelingslijn is er in het Nederlandse filmen, met uitzondering misschien van het vroegere documentaire filmen, nooit sprake geweest. Buiten de kneuterigheid is er van eenheid in welke zin ook geen sprake, zodat er uitsluitend incidenteel over geslaagd filmwerk gesproken kan worden. Het is een wat mismoedig stemmende situatie, maar er valt nu eenmaal niets aan te doen. Tot de incidenteel geslaagde werken horen Come back van Jonne Severijn, Gekkenbriefje van Olga Madsen, Twee vorstinnen en een vorst en de beste filmcreatie van het jaar Het meisje met het rode haar van Ben Verbong. Het zou, gezien in het perspectief van een typisch Noordnederlands filmbeeld, plezierig zijn geweest als er met betrekking tot de genoemde films gewezen kon worden op een bepaalde gemeenschappelijkheid, maar die is er niet. Het incidentele blijft incidenteel.
Jonne Severijn, in het bijzonder bekend om zijn aandeel in de televisierubriek Beeldspraak van de NOS, heeft jaren geleden onder de titel Een gat in de tijd een film gemaakt over de Italiaanse schilder Boldini. Een bij-